DE WERELD NU

Ethiek van een politieke moord en ethisch normbesef

ethisch normbesef

Er is een bekend voorbeeld uit de klassieke geschiedenis, waarvan sommigen menen dat het duidt op een veranderd ethisch normbesef, terwijl anderen van oordeel zijn dat het daarbij gaat om een vorm van afweging van doel en middelen die ook in onze cultuur plaats zou kunnen vinden, maar waar publiekelijk niet zo gemakkelijk over gesproken wordt. Toon Kasdorp over een listig probleem.

Ik doel op de moord die Alexander de Grote liet plegen op Parmenion.

Toen Philotas betrokken raakte bij een complot tegen zijn jeugdvriend Alexander werd hij niet alleen zelf geëxecuteerd, maar ook zijn vader Parmenion. Parmenion was de belangrijkste generaal geweest van Alexander’s vader Philippus en was tot dat moment de rechterhand van Alexander zelf. Hij was een van de weinige militair/politieke figuren in Macedonië die zelf in staat zouden zijn geweest om de macht in het land aan zich te trekken, met voldoende charisma en een bijna even grote reputatie bij het leger als Alexander. Hij was ten tijde van de executie van zijn zoon belast met de bewaking van de vitale toevoerwegen vanuit Macedonië naar het strijdtoneel in Azië.

De vraag was niet of Parmenion medeschuldig was aan het complot, maar of Alexander hem op die essentiële post nog kon vertrouwen, na de executie van zijn oudste zoon. Dat risico was te groot op twee manieren. De waarschijnlijkheid dat hij uit wraak voor de executie van zijn zoon onbetrouwbaar zou blijken was één en de omvang van de mogelijke gevolgen was twee. Als bevelhebber van een leger dat in zijn geheel op het spel zou komen te staan als Parmenion zich tegen hem keerde, kon Alexander moeilijk anders doen dan hem uit de weg te ruimen.

Deze beslissing, die hem altijd verweten is door biografen en historici, was onhoudbaar vanuit strafrechtelijk, maar noodzakelijk vanuit militair oogpunt. Zonder deze beslissing zou mogelijk het leger van Alexander van Macedonië na een aantal aanvankelijke successen ten onder zijn gegaan aan verbroken toevoerlijnen zoals dat later gebeurde met het leger in Italië van zijn verre neef Pyrrhus of met het leger van Napoleon in Rusland.

Dit soort beslissingen van vorsten zijn onderzocht door de Renaissance geleerde Machiavelli. Hij bekijkt daarvoor de positie van een vorst uitsluitend vanuit het oogpunt van machtshandhaving. Overwegingen van moraliteit spelen geen zelfstandige rol in zijn betoog en komen alleen ter sprake voor zover zij degenen over wie macht wordt uitgeoefend beïnvloeden, als machtsargumenten dus.

Dat wil niet zeggen dat Machiavelli of de heersers die zijn advies in de praktijk brengen immoreel of amoreel zijn[1]. Het wil zeggen dat zij machtsoverwegingen en morele overwegingen niet door elkaar heen willen laten lopen. Van Alexander is bekend dat hij persoonlijk de rest van zijn korte leven met de moord op Parmenion heeft gezeten, maar ook steeds van de noodzaak van de moord overtuigd is gebleven. De redenering loopt ongeveer als volgt: Het was een publieke en geen private aangelegenheid[2]. Daarin gelden andere regels. Voor een persoonlijk belang had Alexander hem niet laten vermoorden. Dat Parmenion onrecht werd aangedaan ontkende hij niet, maar een generaal heeft een eerste verantwoordelijkheid tegenover zijn land en zijn leger en dat woog zwaarder.

Iets dergelijks gold voor de koning van de Ostro-Gothen, Theoderik, die zijn rivaal Odoaker tijdens een verzoeningsdiner met eigen hand vermoordde, maar daarna dertig jaar in vrede en rechtvaardigheid heerste in Italië. Het risico om deze gevaarlijke concurrent in leven te laten was hem te groot geweest.

Of beslissingen als die van Alexander en Theoderik gerechtvaardigd kunnen worden is een belangrijk ethisch probleem. Persoonlijk denk ik die van Alexander wel en die van Theoderik niet, maar het antwoord is niet vanzelfsprekend. Hier speelt in volle omvang de afweging van doel en middelen. Een moord is vrijwel altijd een ongeoorloofd middel, maar toch zijn veel mensen er van overtuigd dat de aanslag op Hitler gerechtvaardigd was. Men probeert daarbij het dilemma te verzachten door een versluierend woordgebruik. Men spreekt van aanslag in plaats van moordaanslag of moord, maar aan de feiten verandert dat niets. Als de aanslag was gelukt hadden de plegers misschien bereikt dat een deel van de zes miljoen Joden niet zou zijn vermoord, of dat de oorlog eerder zou zijn afgelopen. Weinigen hebben de aanslagplegers daarom achteraf lastig gevallen met ethische verwijten.

Machiavelli heeft gelijk dat men de twee soorten argumenten, ethische en machtsargumenten, bij zijn besluitvorming nooit door elkaar heen moet laten lopen. Eerst moet men zien wat nodig is en dan hoort een morele toets te worden toegepast, waarbij doel en middelen met elkaar in evenwicht behoren te zijn, zo luidt ongeveer het ethische voorschrift voor machthebbers. In de praktijk betekent dat, dat de dringendheid van het doel moet worden afgewogen tegen het ethisch tekort in de middelen. Vaak gaat het niet om zulke dramatische zaken als moord, maar om kleinere ongerechtigheden. Dat is het bekende probleem van de vuile handen waarzonder niet te regeren valt.

Het gedrag van Alexander en Theoderik levert dus problemen op vanuit onze ethiek gezien. Waarschijnlijk was hun eigen ethiek op dit punt niet zoveel anders maar helemaal zeker is dat niet. Ethische normen kunnen in de loop van de geschiedenis wel degelijk op onderdelen uiteenlopen[3]. De klassieke Romeinse samenleving uit de tijd van Caesar en Cicero had een ethiek, opgebouwd rond het begrip deugd, “virtus[4]”, een ethiek van een andere inhoud dan de onze. Virtus had iemand die, kort samengevat, van goede komaf was en die zichzelf roem en onsterfelijkheid bezorgde door moedig en vaderlandslievend gedrag en door eigenschappen als voorzichtigheid, matigheid en rechtvaardigheid.

De hoge waarde die aan een mensenleven wordt toegekend in onze samenleving was in Rome onbekend. Wie te zeer hechtte aan het eigen leven werd als laf beschouwd en het leven van een ander werd evenmin als zodanig geëerbiedigd. Moord was afkeurenswaardig, maar uitsluitend voor zover het doden van een medemens in strijd kwam met de wet. De wet was in Rome ook niet een stel abstracte regels van morele aard, maar van oorsprong niet meer dan een omschrijving van de omstandigheden waaronder de praetor aan een benadeelde rechtsingang gaf. Van een moord was derhalve pas sprake als men iemand om het leven had gebracht op een manier die op grond van een door de praetor gegeven delictsomschrijving strafbaar was, om in modern strafrechtelijk jargon te spreken. Het doden van een slaaf of een buitenlander viel daar niet onder. Dat kon tot schadevergoeding leiden onder het ius gentium of het Romeinse zakenrecht, maar dat was dat.

Ook op andere punten week de klassieke ethiek, de virtus, af van de morele maatstaven van tegenwoordig.

Cicero, die zich zelf als de redder des vaderlands beschouwde, vanwege zijn doortastende optreden tegen Verres en Catilina, werd later, na zijn consulaat, aangevallen door Publius Clodius Pulcher. Clodius baseerde zich daarbij op een door Cicero als consul gepleegde juridische onregelmatigheid die indertijd algemeen noodzakelijk werd geacht om het gevaar van een coup door Catilina te bezweren. Cicero voelde zich door de aanval van Clodius zo bedreigd dat hij een complete morele ineenstorting onderging en zijn voormalige tegenstanders in de senaat om steun smeekte. Cicero was niet alleen extreem intelligent, maar ook de beste jurist en redenaar van zijn tijd en stond om die reden in hoog aanzien. Maar hij was een homo novus. Een homo novus is iemand van onaanzienlijke afkomst die toch carrière maakt. Die omstandigheid, carrière zonder afkomst, gold als een gebrek aan virtus. Hij bevestigde dat gebrek in de ogen van zijn tijdgenoten door zijn laffe gedrag. Cicero was vanaf dat moment als gerespecteerde speler in de Romeinse politiek uitgespeeld.

Lucius Cornelius Sulla en Gaius Julius Caesar kwamen beiden uit oude en gerespecteerde adellijke families van Rome, maar ze groeiden beiden op in de Suburbia, wat een nogal armzalige buurt was voor mensen van zulke deftige families. Niettemin, voorouders was wat in Rome telde en beiden maakten carrière. Ook geld was daarbij belangrijk natuurlijk, niet om het te hebben maar om uit te geven. Aan krediet kon je komen als je voldoende aanzien had. Wie aanzien had kon functies verwerven die geld opbrachten. Dignitas, aanzien, daar ging het om en virtus was nodig om dignitas te verwerven.

Cicero kon niet aan een Cornelius of Julius tippen, ook al had hij een betere opvoeding en een rijkere vader gehad dan deze beroemde tijdgenoten. Zozeer was iedereen overtuigd van het belang van de juiste voorouders dat ook Cicero met al zijn begaafdheden en zijn voorbeeldige record in de openbare dienst het noodzakelijke zelfvertrouwen miste toen hij dat op het beslissende moment nodig had.

Corruptie was normaal in Rome en wie corrupt was gold niet zonder meer als slecht. Dat lag buiten het begrip virtus. Jury’s werden omgekocht en ook voor het getuigen in gerechtelijke procedures en voor het stemmen bij verkiezingen werd betaald. Dat kan natuurlijk niet efficiënt geweest zijn en het is met zekerheid ook een van de oorzaken van de latere ineenstorting van de Romeinse samenleving, maar moreel slecht werd corruptie niet gevonden.

Proscriptie, een vorm van gelegaliseerde roof en doodslag, werd aanvaard als een gevaarlijk maar niet ongeoorloofd politiek middel. Slecht was wel inhaligheid en gierigheid, maar niet wreedheid. Wie zijn medemens legaal beroofde om vervolgens royaal uit te pakken jegens het publiek werd bewonderd in de samenleving. Zelfbeheersing, overleg, verstand, uithoudingsvermogen waren deugden, maar naastenliefde en de specifieke zorg voor minderbedeelden in de samenleving waren dat niet; daar had niemand bewondering voor, dat achtte men eerder een te kort schietend gevoel voor verhoudingen en een gebrek aan goede smaak. Het christendom gold om die reden eeuwenlang als een godsdienst voor slaven, het had in de ogen van de Oudheid de verkeerde ethiek.

Caesar en Cicero ontdekten beiden ooit, min of meer tot hun eigen verbazing, dat het gunstig uit kon pakken om potentiële tegenstanders met redelijkheid en vergevingsgezindheid tegemoet te treden. Beiden schreven daarover en hun opvattingen liggen dus vast: die mildheid was geen doel maar middel, wreedheid was even goed of beter geweest als het tot betere resultaten zou hebben geleid. Dat Caesar niet mild was van nature had hij in de Gallische oorlogen laten zien. Genocide en ethnic cleansing komen voor op vrijwel iedere bladzijde van De Bello Gallico.

Toen in de zeventiende en achttiende eeuw Caesar en Cicero de voorbeelden werden in de klassieke opleiding van de Latijnse scholen werd in Frankrijk De Bello Gallico met bewondering gelezen en nam niemand aanstoot aan de vreselijke moordpartijen die op de Franse voorvaderen in die oorlog hebben plaats gevonden.


  1. Het bekendste voorbeeld van een machiavellistische vorst uit de moderne tijd was de Pruisische koning Friedrich II. Kenmerkend is dat hij net als alle vrijwel alle andere vorsten de leer die hij toepaste in het openbaar veroordeelde.
  2. Noot van Redactie – vergelijk dit ook met de bekende zinsnede uit maffiafilms voor men een sta-in-de-weg de strot afsnijdt, en hem verzekert dat het puur zakelijk is.
  3. Dat in verschillende samenlevingen ethische normen verschillen wil niet zeggen dat ze relatief zijn. Binnen de samenleving waarbinnen ze gelden zijn ze wel degelijk absoluut. Het wil alleen zeggen dat wij gedragingen uit vreemde culturen niet rechtstreeks met onze normen kunnen beoordelen.
  4. Virtus is afgeleid van het Latijnse woord vir, man. Het Griekse woord was aretè en afgeleid van de naam van de krijgsgod Ares. Deugden waren in de oudheid met name de eigenschappen die een burger van een stadstaat moest hebben om de verdediging van de gemeenschap waarin hij leefde te kunnen garanderen.

Dit artikel over ethisch normbesef verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp.

Meer van Toon Kasdorp vindt u hier.