Relativiteit en afweging in de ethiek
Ethiek is niet zozeer te bepalen wat het juiste is, maar wat onder gegeven omstandigheden het meest juiste is. Dat is een groot verschil, zo laat Toon Kasdorp zien.
Het centrale probleem in de ethiek is niet het bepalen van het verschil tussen goed en kwaad. De Engelse filosoof GE. Moore poneerde een eeuw geleden al de stelling dat we meestal heel goed weten wat in concreto goed is en wat verkeerd. Dat is volgens hem het probleem niet echt. Intussen is die opvatting door cognitief onderzoek bevestigd. Er zijn speciale hersencellen die oplichten als we zaken als goed of als slecht beschouwen en in verreweg de meeste gevallen blijken mensen het daarover eens te zijn. De werkelijke ethische problemen worden gevormd door de afweging tussen verschillende vormen van goed of van kwaad.
Vanouds doet zich dat probleem voor bij de afweging van doel en middelen. Mogen voor een goed doel slechte middelen worden gebruikt? Daarop bestaat geen algemeen antwoord, het kan soms wel en soms niet, het hangt ervan af. Bij een redelijke afweging tussen doel en middelen is er een groot grensgebied waar mensen van oordeel kunnen verschillen en goed moeten uitkijken om daarbij hun eigen belangen of vooroordelen niet een overwegende rol te laten spelen.
Dat lijkt lastig en is het ook, maar in het algemeen wordt toch het belang van grensproblemen overdreven. Waar precies de grens ligt waar het doel de middelen niet meer heiligt is in wezen een triviale vraag. Die grens is er niet. Er is een grensgebied. Dat neemt niet weg dat het meestal heel goed mogelijk is om vast te stellen dat we ons ver buiten dat grensgebied bevinden.
Een voorbeeld is het gebruik van terroristische middelen zoals dat het Midden Oosten en de laatste jaren ook hier in het Westen plaats vindt. Het opblazen van een bus vol burgerslachtoffers in Londen of in Tel Aviv is uit ethisch oogpunt een onaanvaardbaar middel voor elk beoogd doel dat wij ons kunnen voorstellen. Waar hier de grens ligt is daarom niet van belang. Waar wel redelijke mensen van mening over kunnen verschillen is over de vraag of de Israëli’s Palestijns gebied bezet kunnen houden zolang de Palestijnen iedere vorm van geweld geoorloofd achten in hun strijd tegen Israël. Niemand acht het een goed middel maar sommigen beschouwen het onder de omstandigheden als geoorloofd.
Wij hebben de neiging ervan uit te gaan dat ethiek en esthetiek absolute categorieën zijn, die voor alle mensen en voor alle culturen gelijk zijn. Inderdaad is het zo dat er wel verschillen in culturele kunstvormen zijn maar dat we zelden moeite hebben iets uit een vreemde cultuur als kunst te herkennen en als mooi te waarderen.
Ook bestaat in alle culturen een verbod op moord, diefstal, liegen etc, maar de groep waarbinnen het verbod geldt is binnen de ene cultuur beperkter dan binnen de andere. Voor zover bekend is de westerse cultuur zelfs de enige die een verbod op asociaal gedrag kent tegen iedereen, ongeacht of hij tot de eigen groep hoort of niet. Ethisch gedrag als gebod tegen een erkende vijand is uitzonderlijk. Aan de andere kant is ook een cultuur die haar vijandbeeld uitstrekt tot de vrouwen en kinderen van de buurlanden vrij uitzonderlijk.
Voor afwijkende vormen van ethiek hoeven we niet naar het Midden Oosten of andere exotische regio’s te kijken, onze eigen geschiedenis biedt voldoende voorbeelden. De westerse ethiek was in de middeleeuwen anders dan nu. De klassieke oudheid, die in de oorspronkelijke preambule van de Europese grondwet werd genoemd als de wortel van de Europese beschaving, had heel zeker een andere ethiek.
Anders wil natuurlijk niet zeggen in alle opzichten anders, maar toch wel zo verschillend dat er op belangrijke punten ethisch afwijkend wordt geoordeeld, ongeveer zo als de verschillen die nu gelden tussen de islamitische en de westerse wereld. G.E. Moore had dus wel gelijk, maar het was een relatief gelijk.
Zoals met veel menselijk gedrag het geval is, lijkt er bij ethiek een genetische component te zijn maar is er ook een specifieke culturele eigenheid.
Er is een voorbeeld uit de geschiedenis, waarvan sommigen menen dat het duidt op een ander ethisch normbesef. Anderen zijn van oordeel dat het een vorm van afweging is van doel en middelen die ook in onze cultuur plaats zou kunnen vinden, maar waar in het openbaar niet zo over gesproken wordt. Ik doel op de moord op Parmenion.
Toen Philotas betrokken raakte bij een complot tegen zijn jeugdvriend Alexander de Grote, werd hij niet alleen zelf geëxecuteerd, maar ook zijn vader Parmenion. Parmenion was de belangrijkste generaal geweest van Alexanders vader Philippus en was tot dat moment de rechterhand van Alexander zelf. Hij was een van de weinige militair/politieke figuren in Macedonië die zelf in staat zouden zijn geweest om de macht in het land aan zich te trekken, met voldoende charisma en een bijna even grote reputatie bij het leger als Alexander. Hij was ten tijde van de executie van zijn zoon belast met de bewaking van de vitale toevoerwegen vanuit Macedonië naar het strijdtoneel in Azië.
De vraag was niet of Parmenion medeschuldig was aan het complot, maar of Alexander hem op die belangrijke post langer kon vertrouwen, na de executie van zijn enige zoon. Dat risico was op twee manieren te groot. De waarschijnlijkheid dat hij onbetrouwbaar zou blijken was één en de omvang van de mogelijke gevolgen was twee.
Als bevelhebber van een leger dat in zijn geheel op het spel zou komen te staan als Parmenion zich tegen hem keerde, kon Alexander niet anders dan hem uit de weg te laten ruimen.
Deze beslissing, die hem altijd is verweten door biografen en historici, was onhoudbaar vanuit strafrechtelijk, maar noodzakelijk vanuit militair oogpunt. Zonder deze beslissing zou mogelijk het leger van Alexander van Macedonië na een aantal aanvankelijke successen ten onder zijn gegaan aan verbroken toevoerlijnen, in een oorlog ver van zijn basis, zoals dat ook gebeurde met het leger in Italië van zijn verre neef Pyrrhus of met het leger van Napoleon in Rusland.
Dit essay verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp
Meer van Toon Kasdorp vindt u hier.