Gemeenschap en gemeenschappelijkheid – wat de honden kregen
Gemeenschap en gemeenschappelijkheid zijn voor het christendom van groter belang dan tegenwoordig vaak wordt aangenomen.
Het Oude Testament had weinig met gojs, of niet-joden. De houding van Jezus van Nazareth week weinig af van die van zijn landgenoten: wantrouwen en vijandigheid tegen de soort, maar aardig als het om individuen ging.
Toen een niet-joodse vrouw hem genezing vroeg voor haar dochter wees hij dat verzoek op etnische gronden van de hand. Je geeft je eten aan je kinderen en niet aan de honden, meende hij. Maar, zei de vrouw, de honden krijgen toch wat er van de tafel valt en Jezus voldeed in tweede instantie aan haar verzoek vanwege haar persoonlijke vertrouwen. Hij was een aardige man die zijn etnische beperkingen kon overstijgen.
De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan[1] geeft niet aan dat Jezus erg op Samaritanen was gesteld, maar ze diende als waarschuwing voor Farizeeën en Sadduceeën dat alles, zelfs de Samaritanen, beter was dan de hypocrisie van degenen die zich wel aan de letter maar niet aan de geest van de wet hielden. De Samaritanen waren intussen in de ogen van de joden niet veel beter dan de zigeuners in het Duitsland van voor de Tweede Wereldoorlog.
Deze gelijkenis en de verhalen van de Palestijnse vrouw en de Romeinse centurio geven aan, dat Jezus tegenover individuen uit den vreemde niet de hardheid toonde die hij, net als andere joden, aan de dag legde tegenover de naties waar zij uit stamden.
De ethiek van de Verlichting, zoals vorm gegeven door Immanuel Kant, maakt geen verschil tussen naties, althans eist dat mensen behandeld worden ongeacht de natie waaruit zij stammen. Dat lijkt een uitwerking van de christelijke ethiek, maar met de toevoeging dat hun etnische achtergrond hen niet kan worden tegengeworpen.
De tegenwoordige stand van de ethiek is dat ook de vreemde naties zelf als gelijken moeten worden beschouwd en dat hun leden, ongeacht individuele kwaliteiten, aanspraak kunnen maken op behandeling als deelgenoten aan onze beschaving, als leden van dezelfde stam dus als het ware. Dat is nieuw en ook niet helemaal begrijpelijk. Wie geen deel uitmaakt van onze samenleving en dat ook uitdrukkelijk niet wil, heeft geen aanspraken jegens ons, zomin als wij dat hebben jegens hem. Die aanspraken krijgt hij pas als hij als individu deel uit gaat maken van onze gemeenschap.
De bedoeling van Kant en het verlichte humanisme was om van de wereld één gemeenschap te maken. Het Alle Menschen werden Brüder was geen geconstateerd feit maar een politiek programma. Het toekennen van lidmaatschapsrechten aan degenen die geen leden zijn van de club kan hoogstens als wervingsmiddel en tijdelijk, maar niet blijvend zoals de progressieven in Nederland en andere westerse landen dat schijnen te willen. Dat leidt niet tot een wereldgemeenschap maar tot het parasiteren van Derdewereldlanden op de beschaving van de industriële wereld en een afbraak van de eigen beschaving. Dat is voor niemand een vooruitgang. Voor ons niet maar zeker ook niet voor de rest van de wereld.
- De Samaritanen waren de bewoners van Judea (de West Bank) die tijdens de Babylonische gevangenschap achter gebleven waren en die daarom de grote religieuze veranderingen in het Joodse geloof in Babylon niet hadden meegemaakt. Ze werden door de teruggekeerde Joden als ketters beschouwd.
Dit artikel verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp
Ik zou erbij gezet hebben dat dhr. Kasdorp helaas plotseling is overleden.
De progressieven in Nederland en het westen zijn de huidige Farizeeërs.