DE WERELD NU

Vervolgen wegens haat

Vervolgen wegens haat

Vervolgen wegens haat lijkt maar al te vaak eveneens uit haat plaats te vinden. Medestanders vervolgen wegens haat zie je nooit.

In februari 2003, vond in Buitenhof een debat plaats, dat boeiend spektakel was. Het ging over het toen net verschenen boek van de advocaten Spong en Hammerstein en over hun voornemen om een aantal politici, waaronder Thom de Graaf, te laten vervolgen. Dat zou moeten gebeuren  op grond van artikel 137 d van het wetboek van strafrecht, het haatartikel. Behalve door moderator Jeroen Pauw, werd aan de discussie deelgenomen door Boris Dittrich, toen fractievoorzitter van D66, en door de twee auteurs. Alle gasten waren homoseksueel, net als hun onderwerp Pim Fortuijn, het slachtoffer toen van een haatcampagne.

Artikel 137d luidt, ingekort, als volgt: Hij die… aanzet tot haat of discriminatie van mensen wegens hun ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht of hun hetero- of homoseksuele gerichtheid, wordt gestraft met. Het stelt dus niet alle oproepen tot haat of discriminatie strafbaar, maar alleen het openbaar oproepen tot haat en discriminatie in een bepaalde context. Het sluit nauw aan bij artikel 1 van de grondwet, dat aan de andere kan zowel ruimer en beperkter is, zoals blijkt uit de tweede volzin: “Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan”. Het grondwetsartikel verbiedt discriminatie op iedere grond, maar verbiedt niet haat en ook niet specifiek het oproepen tot discriminatie en haat.

Nu zou met het oog op die aangifte verwacht kunnen worden dat de opmerking gericht zou zijn geweest tegen de seksuele geaardheid van Pim Fortuijn, of tegen diens levensovertuiging, maar dat was niet zo. De Graaf had het over het interview in de Volkskrant waarin Fortuijn zou hebben gepleit voor afschaffing van artikel 1 van de grondwet. Dat De Graaf vervolgd zou kunnen worden voor discriminatie omdat hij het antidiscriminatie artikel verdedigde lijkt toch wat paradoxaal. Je kunt het haten van haat of het discrimineren van discriminatie toch niet veroordelen zou je zeggen. Toch had Fortuijns levensovertuiging of  diens politieke gezindheid wel degelijk iets met de opmerking van De Graaf te maken.

De uitspraak werd gedaan in het kader van het grote politieke debat dat het jaar ervoor  vlak voor de verkiezingen plaats vond en waarbij het belangrijkste issue was de vraag of de integratie van vreemdelingen in Nederland op de goede manier was aangepakt. Fortuijn vond van niet en meende bovendien dat hij en andere homoseksuelen een groot belang hadden bij een betere integratie van moslims, omdat het moslimgeloof homo’s geen enkele bescherming bood tegen discriminatie op grond van seksuele geaardheid.

Het nieuw verworven recht van de Nederlandse homo’s en trouwens ook van de Nederlandse vrouwen op bescherming tegen discriminatie, liep volgens hem gevaar als aan moslimovertuigingen in dit land vrij spel zou worden gegeven.

Fortuijn vond dat hij op zijn minst het recht had om dit probleem in het openbaar aan de orde te stellen. Deze opvatting werd verkondigd in een interview met een journalist van de Volkskrant. Toen deze hem er op opmerkzaam maakte dat men tegen moslims als zodanig niet kon optreden zonder in strijd te komen met het grondrecht van de vrijheid van godsdienst, dat verankerd ligt in artikel 1 van de Grondwet, reageerde hij met de opmerking dat dan de Grondwet op dit punt moest worden aangepast. Zijn recht om niet vervolgd te worden als homo en het recht van hemzelf en ieder ander op vrije meningsuiting achtte hij belangrijker dan het recht op godsdienstvrijheid als dat de inhoud had die de journalist suggereerde.

De discussie werd wat kort door de bocht samengevat door de redactie van de Volkskrant met “Fortuyn is voor afschaffing van het antidiscriminatie artikel in de Grondwet” en vervolgens barstte de discussie los.

Heel politiek Nederland, waaronder Pims  toenmalige eigen partij Leefbaar Nederland, viel over hem heen en riep in koor de meest ergerlijke en boosaardige dingen over Fortuijn. Thom de Graaf maakte het misschien wel het bontste door in een lezing in Amsterdam op te merken dat Anne Frank maar een paar kilometer van de plek waar hij stond geleefd had in de oorlog onder erbarmelijke omstandigheden. Hij suggereerde vervolgens dat deze omstandigheden wel eens zouden kunnen terugkeren, maar nu voor moslims, als men Pim zijn gang liet gaan. Pim zelf en zijn naaste omgeving vonden dit alle perken te buiten gaan en naar mijn smaak terecht. De opmerking  was feitelijk onjuist want Pim had nooit voor discriminatie of vervolging van islamieten gepleit, maar juist voor hun integratie. In dat verband was hij ook voor een immigratiestop omdat juist de continue instroom de integratie belemmerde.

De opmerking van De Graaf ging de grenzen van het politieke fatsoen te buiten. Zij kon niet door de beugel, ook wanneer men de extra vrijheid in aanmerking neemt die politieke debaters hebben, althans dat was de mening van de vrienden van Pim. Dat werd achteraf door De Graaf en D66 ook wel toegegeven, al was dat wat aarzelend en te laat.

De vraag die beantwoord had moeten worden door de rechter, als Hammerstein en Spong aan hun voornemen uitvoering hadden gegeven, is of deze onbehoorlijke opmerking van De Graaf strafrechtelijk vervolgbaar was. Of zij, om in technische termen te spreken, onder de delictsomschrijving van artikel 137 d viel. Aanzetten tot haat was stellig wat Thom de Graaf deed, veel meer gericht op de persoon en kwaadaardiger dan zijn collega Kamerlid Wilders later deed, toen die door dezelfde Spong daadwerkelijk werd aangeklaagd.

Men kan in Nederland de bezettingsjaren en Anne Frank niet tegen iemand  mobiliseren zonder heftige emoties op te willen roepen. Demoniseren was de term die Fortuijn en zijn vrienden daar zelf voor hanteerden, maar zoals hierboven werd opgemerkt, demoniseren of aanzetten tot haat is niet voldoende. Om strafrechtelijke vervolging mogelijk te maken moet het aanzetten tot haat of discriminatie zijn op een van de in artikel 137 d genoemde gronden.

Van die gronden lijken levensovertuiging en homoseksuele gerichtheid als enige in aanmerking te komen.

Homoseksuele gerichtheid valt af, want niemand geloofd dat een D66-er homo’s zal haten of discrimineren om de enkele reden dat zij homo zijn en dat past bovendien helemaal niet in de context waarin de opmerking werd gemaakt. Levensovertuiging zou misschien wel kunnen. Als politieke overtuiging als sub-begrip onder levensovertuiging kan worden gebracht, dan is oproepen tot haat wegens iemands politieke overtuigingen strafbaar.

Of politieke overtuiging onder levensovertuiging begrepen moet worden is een kwestie van uitleg van het wetsartikel. De artikelen 137d Sr en 1Gw staan in de wet op grond van verplichtingen uit internationale verdragen, waarvan het belangrijkste is het I.C.C.P.R.

Artikel 2 van het International Covenant on Civil and Political Rights verplicht Nederland en de andere verdragsluitende staten de antidiscriminatie bepalingen, waaronder artikel 26 van hetzelfde verdrag, in hun wetgeving te incorporeren en van strafsancties te voorzien.

Artikel 26 verbiedt ondermeer “discrimination on political grounds”. Hiermee lijkt de cirkel rond. Artikel 137d Sr kan als een uitwerking van het ICCPR artikel worden gezien, een uitwerking die overigens heel goed past in de Nederlandse rechtsovertuigingen, zoals die ook voor het verdrag al bestonden.

Wel dient nog te worden bezien of het Nederlandse strafrecht of het Verdrag waaruit de strafbepaling stamt, geen rechtvaardiging- of strafuitsluitingsgronden bevatten. Daarvoor had in aanmerking kunnen komen artikel 71 van de Grondwet als de gewraakte uitingen waren gedaan in het kader van de werkzaamheden van de Staten Generaal. Ook als men dat artikel ruim interpreteert kunnen partijpolitieke uitlatingen die in het kader van de verkiezingen worden gedaan daar misschien beter toch maar niet onder worden begrepen, maar misschien ook wel. De geest van dat artikel is de vrijwaring van politici tegen civiele en strafrechtelijke vervolging om de vrijheid van het politieke debat te waarborgen. In de geest van het artikel past zeker een brede ruimte voor politiek debat ook buiten de Staten Generaal. Over de onderlinge prioriteiten tussen grondrechten, waar Fortuijns meningsverschil met de Volkskrant journalist over ging, kan men beslist in redelijkheid van mening verschillen. Het debat daarover mag best scherp gevoerd worden. Fortuijn heeft ooit gezegd niet zoveel bezwaar te hebben tegen de imam die hem voor lager hield dan een varken. Schelden doet geen pijn, meende hij, maar dat is iets anders dan aanzetten tot haat en het onmogelijk maken van politieke opvattingen door het demoniseren van politieke tegenstanders.

Of de vrienden van Fortuijn nu wel een case hadden of niet, de hetze tegen Fortuijn ging de grenzen van het oorbare te buiten. Ik zou benieuwd geweest zijn wat de rechter er van gezegd had. Dat zullen we niet meer te weten komen want de procedure Wilders is niet doorgegaan.

Uit een artikel in Vrij Nederland citeer ik in dit verband het volgende:

“Hoe sociaal is Wilders precies? Dat komen we te weten, zegt VN,  uit een interview met Sandra Donker(AD). ‘Het is stuitend,’ zo zegt Wilders, ‘dat de mensen die Nederland na de oorlog hebben helpen opbouwen nu luiers moeten dragen omdat er geen tijd is om hen naar de wc te brengen.’
Daarom wil hij de uitgaven aan ontwikkelingssamenwerking schrappen. Zo zou jaarlijks 3,8 miljard euro worden bespaard. ‘Hulp aan Afrika is prachtig,’ aldus Wilders, ‘maar problemen met veiligheid en zorg in ons eigen land verdienen voorrang.’ Om te voorkomen dat de Nederlandse bejaarden in hun broek plassen, kortom, laat hij graag het Afrikaanse continent verhongeren en creperen aan aids. Dat is blijkbaar wat hij onder ‘fatsoenlijk, rechts en sociaal’ verstaat.”

Tot zover het citaat uit Vrij Nederland, dat het weer had via het AD. Kon je zoiets nu in redelijkheid zeggen, dat Wilders het Afrikaanse continent wilde laten verhongeren en ten onder gaan aan aids, als daarmee voorkomen kon worden dat Nederlandse bejaarden in hun broek plassen? En als het AD het zeggen kan, mag Vrij Nederland het dan met kennelijke instemming citeren en zich erover beklagen dat niet meer Nederlandse media dit interview hebben opgepikt? Het kan en het mag, want we hebben vrijheid van meningsuiting. Maar fatsoenlijk is het niet.

Wie leest wat Wilders zei, ziet meteen dat deze conclusie onzinnig was. Wilders beweerde in navolging van veel anderen, dat de hulp aan Afrika [1] in het verleden ondoelmatig was gebleken. Hetzelfde geldt voor de hulp in het verleden aan Haïti, zoals na de aardbevingsramp daar weer eens in alle toonaarden te horen was. Wanneer hij dus bepleitte om begrotingsgeld liever te besteden aan de eigen naasten dan aan abstracte behoeftigen elders, dan doet hij niets verkeerd maar volgt hij eigenlijk de leer van Jezus van Nazareth[2] uit Lucas 10, 33-37. Het is om meer dan een reden onzin om te beweren dat het schrappen van 3,8 miljard euro Nederlandse hulp hongersnood of een aidsramp in Afrika ten gevolge zou hebben. In de eerste plaats is het geld dat  Nederland in de hulpindustrie stopt maar een fractie van het totaal en verder kan men op goede gronden beweren dat  de uitwerking van de hulp zowel op het aidsprobleem als op de structurele armoedeproblemen in Afrika imaginair, althans  nooit gemeten[3] is.


  1. AFRICA NEWS MARCH 21, 2009Why Foreign Aid Is Hurting Africa Money from rich countries has trapped many African nations in a cycle of corruption, slower economic growth and poverty. Cutting off the flow would be far more beneficial.
  2. In de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan wordt een definitie van naaste gegeven, maar kennelijk is die niet duidelijk genoeg om meningsverschillen te voorkomen. Jezus definieert op de bekende joodse manier door het stellen van een vraag. Wie van de drie mensen rond de man die uitgeschud werd door rovers was nu zijn naaste? Het kennelijk juiste antwoord was: degene die hem barmhartigheid bewees. Daar schieten we wel mee op, maar kennelijk toch onvoldoende. Wij willen niet alleen achteraf weten wie zich als naaste gedragen heeft maar liever wie de plicht heeft zich als naaste te gedragen.
    De leer van Jezus houdt, denk ik, in dat iedereen een potentiële naaste is van iedereen, maar dat niet iedereen een daadwerkelijke naaste is. Wie hulp kan bieden aan iemand die dat nodig heeft moet het doen, tenzij iemand anders zowel beter gekwalificeerd als meer in de gelegenheid is om hulp te bieden.
    Anders dan de Wereldraad van Kerken suggereert houdt dat niet in dat iedere christen een plicht als naaste heeft tegenover iedere bewoner van de derde wereld. In de eerste plaats houdt Christus zich niet bezig met abstracte begrippen als de derde wereld, wel wetend dat waar de abstractie heerst de mens te kort komt. Gezien de wijze gelijkenis van de Samaritaan zijn naasten alleen de mensen met wie we te maken hebben en niet iedereen over wie we in de krant lezen of die we op de buis zien. Het oproepen tot hulp door het mobiliseren van emoties voor abstracties gaat altijd ten koste van degenen die er daadwerkelijk recht op hebben, te weten degenen die naast de deur wonen.
  3. Er is geen bewijs dat meer ontwikkelingshulp leidt tot meer welvaartsgroei in de ontvangende landen, ook niet in landen met een behoorlijk bestuur. Dit concludeerde het Internationaal Monetair Fonds (IMF) aan de vooravond van Glen Eagles..

Dit essay verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp