Proefschrift Machteld Zee: alsof er beschaafd debat (mogelijk) is
Frans Groenendijk recenseert vandaag het proefschrift van Machteld Zee, dat de basis vormde voor het boek Heilige Identiteiten.
Vier weken geleden publiceerde Hannibal hier op Veren Of Lood al een lovende recensie van het boekje Heilige identiteiten – op weg naar een shariastaat? van Machteld Zee. Je zou het kunnen aanduiden als gepopulariseerde versie van haar proefschrift: Choosing sharia? – Multiculturalism, Islamic Fundamentalism & Sharia Councils.
Pseudo-rechtspraak
Misschien zit u niet zo diep in deze materie en heeft u ook geen tijd om u er uitgebreid in te verdiepen. Misschien kent u alleen het gepopulariseerde boekje of – nog waarschijnlijker – heeft u slechts signalen opgevangen van de non-discussie die daarover in de zichzelf gelijkschakelende media losbarstte. Ook – of misschien wel juist – in die gevallen is het heel belangrijk om twee dingen goed in de gaten houden. Op de eerste plaats kent het proefschrift drie onderdelen die, in de woorden van de promoveda zelf, elk omgevormd zou kunnen worden tot een boek en bovendien “do not ‘read’ homogeneously” (blz XI). In de volgende paragraaf sta ik stil bij de nadelen daarvan.
Het tweede betreft het eigenlijke onderwerp van de studie: instellingen in Groot-Brittannië die in het Engels worden aangeduid als sharia-councils. In het Nederlands zou dat iets worden als shariaraden (dat is ook de term die Zee gebruikt in Heilige Identiteiten).
Het is cruciaal om hierbij steeds voor ogen te houden dat het hier gaat om pseudo-rechtspraak. Dit is geen neerbuigende diskwalificatie van mij of van haar: het is de doelbewuste keuze van de activisten achter de initiatieven om tot dit soort instellingen te komen. Het is een keuze waarvan de voor vrouwen uit mohammedaanse subculturen desastreuze effecten niet onderkend worden door westerlingen die die initiatieven toelaten of zelfs aanprijzen. Bij dat karakter van pseudo-rechtspraak, vaak verkocht onder het leugenachtige label ‘bemiddeling’, hoort een “lack of functional concreteness” (blz 109). Dat label is leugenachtig omdat in de praktijk bijna alle zaken die door die raden ‘behandeld’ worden, verzoeken betreft van vrouwen; meer in het bijzonder verzoeken om te helpen bij het beëindigen van haar mohammedaanse, niet-burgerlijke huwelijk met een geregeld gewelddadige echtgenoot. Wanneer slechts één partij aanklopt bij en verschijnt voor die raden is van arbitrage vanzelfsprekend geen sprake.
De shariaraden zijn hulpmiddelen in de strijd tegen individualisme en verlichting. De initiatiefnemers – de een nog fundamentalistischer dan de andere – willen voorkomen dat mensen (lees: vrouwen) een beroep doen op de wet en op bescherming door politie en justitie. Feitelijk: op de rechtstaat. Een groot voordeel voor de fundamentalisten van die vage status van de raden is dat in de praktijk de kans op een beroep op een hogere – of beter gezegd: wèl – juridische autoriteit wordt verkleind. De hier beschreven bedoeling wordt als het ware uitgevent door middel van de handtekening op een formulier, waarmee de vrouw die een beroep doet op de zogenaamde arbitrage, verklaart niet in beroep te zullen gaan (blz 119).
Fantastisch en vernietigend, doch afleidend
Het eerste van die drie delen van het proefschrift, the multiculturalist ideology, bevat tal van zeer scherpe observaties. Mensen zoals ik lezen ze graag, ze leiden mijns inziens per saldo echter af van de beide andere delen.
De keuze van haar allereerste alinea’s voor de ‘introduction’ is direct al ijzersterk: ze herinnert aan wat politiek atheïsme inhoudt onder verwijzing naar de grondwet van de Russische communisten in 1918. Nog op dezelfde bladzijde (I) verbetert ze in een noot (nr 3) al de definitie van multiculturalisme zoals die door haar eigen promotor werd geformuleerd:
Cliteur defines multi-culturalism as a state model for ‘treating all religions alike’. I depart from that and define it as ‘accommodate minority religions’
Ik vind dat getuigen van grote klasse.
Ook nog in de inleiding voert ze het concept ‘politiek agnosticisme’ op. Ze werkt het verderop uit en maakt daarbij terecht een nadrukkelijk onderscheid ten opzichte van persoonlijk agnosticisme. De crux van dat politiek agnosticisme is dat de staat “does not want to know” wat voor religieuze overtuigingen de burgers aanhangen (blz 163).
Ik zou nog iets verder willen gaan. Ik wil daarbij zelfs wel in stijl blijven hoewel ik hierover bloedserieus ben. Er is veel voor te zeggen om het streven [1] een god (of een Godin of een serie goden) een plaats in de wet te geven zelf als blasfemie aan te duiden [2] Hoe zou (een) god immers in juridische termen beschreven kunnen worden?
Die godheden zelf in sociologische of antropologische (!) termen aanduiden is evenzeer fundamenteel onmogelijk! Iets anders is het schermen met god, hel en verdoemenis en het daarop baseren van dreigementen door het grondpersoneel op aarde: door de hulpgodjes zeg maar. Die praktijken definiëren culturen natuurlijk wel tot op zekere hoogte; dat dreigen misschien nog wel meer dan het geweldsgebruik zelf.
Soms blijft Zee nogal impliciet. Onderstaande cruciale opmerking voert ze slechts op door middel van het instemmend citeren van Gilles Keppel. Hij gaat hier over de alliantie tussen de familie die op het Arabische schiereiland de macht greep (Saud) en de ‘schriftgeleerde’ Wahhab:
instead of rivalling tribes raided for food, women or profit, those raids became jihad – a holy war, to promote, by the sword, Islam’s triumph over unbelief. In return for religious legitimacy, Ibn Abd-al-Wahhab received military backing for his ideological and religious war. (Blz 59)
Dat ‘return’, dat is de crux.
Soms is Zee beslist wel expliciet. Bijvoorbeeld wanneer ze schrijft over shariaraden bij wie vrouwen in feite hun vrijheid kunnen kopen (blz 145). Wat ze verderop op dezelfde pagina schrijft over de heldere uitspraken van het European Court of Human Rights met betrekking tot de fundamentele onverenigbaarheid van sharia en democratie kan eigenlijk niet vaak genoeg herhaald worden.
Inderdaad, ze geeft heel wat argumenten, citaten etc die overtuigend aantonen dat de ideologie van het multiculturalisme weerzinwekkend uit kan werken indien die verbonden raakt met de ideologie van Mohammed. Ware juweeltjes produceert ze. Bij voorbeeld op blz 21 waar ze op beschaafde wijze de vloer aanveegt met multicultuur-extremist Kymlica. Zelfs de perversiteit van het woordgebruik komt langs (Bijvoorbeeld op blz 8 waar het gaat over Herders “ideal of authenticity“, lees: collectivisme).
Weinig kansrijk
Uiteindelijk gaat zowel de kritiek op het multiculturalisme als de analyse van het mohammedaans fundamentalisme in zekere zin ten koste van aandacht voor het eigenlijke onderzoek. Dat onderzoek had wellicht meer body – en haar studie had mogelijk zelfs meer weerklank kunnen krijgen – wanneer ze die twee andere onderdelen juist wat minder aandacht had gegeven.
De inbreng van de multiculturalisten en de mohammedaanse fundamentalisten heeft – hoewel ze dat mijns inziens niet of nauwelijks met elkaar afstemmen – hetzelfde effect en dezelfde bedoeling: voorkomen dat gesproken wordt over de problematische machtsverhoudingen binnen die zogenaamde minderheidsgroepen. Er is ook absoluut niets analytisch aan die inbreng. Die minderheidsgroepen worden zelfs niet fatsoenlijk gedefinieerd. Wegkijken staat voorop.
Op blz 87 beweert Zee “a debate on the future of Islam is taking place everywhere in the Muslim world as well as in the West.” Daarmee ben ik het volstrekt oneens: er wordt veel geneuzeld, vooral door niet-mohammedanen, maar er vindt géén serieus debat plaats.
Met de titel van mijn recensie wil ik zeggen: proberen een rationeel debat aan te gaan met multiculturalisten is even onzinnig – of moet ik schrijven: even weinig kansrijk? – als in dialoog willen met de mohammedaanse ‘schriftgeleerdheid’. De terughoudendheid en alle eufemismen die ze hanteert, maken de kans niet groter dat zo’n debat gevoerd zou worden. Ik heb het dan bijvoorbeeld hierover: bij het citeren van het Nederlandse duo Sniderman en Hagendoorn – “for people to realize their full worth, they must appreciate the worth of their collective identity” – houdt ze zich in en verzuimt erop te wijzen hoe nauw dit aansluit bij de ideologie van het nazisme. Op blz 109 neemt ze een eufemisme over van de WLUML [3] een organisatie die schrijft over ‘politicized elelements in the community’ (Islamists) are well aware that the state would never support formal recognition of separate laws ..’
Als een van de posities in het debat over de verhouding tussen sharia-hoven en mensenrechten, wijst Zee op de redenatie: ” ‘Sharia cannot be defined’ – in the way secular laws can be clearly defined – and its norms are ‘ever-changing’“. Over die positie merkt ze terecht op dat daarmee: “it is not possible to have a meaningful debate on the compatability of Saria and human rights.” Ze is daarmee echter nog veel te terughoudend. Daardoor is er te weinig aandacht voor het verschijnsel dat de multiculturalisten per saldo de gezagspositie van sekteleiders, stamhoofden en dorpsoudsten ondersteunen. Ze kaart het wel aan, maar op nogal omfloerste wijze.
Die terughoudendheid leidt tot een gemiste kans. Op tal van plaatsen in de disseratie zet ze het woordje ‘own’ tussen aanhalingstekens. Zeer terecht. Het gaat dan om de ‘eigenheid’, misschien beter nog: het eigenaarschap, van die cultuur. Ze wijst op “polls” die zouden aantonen dat een zeer groot deel van de 16-24 jarige moslims “prefer to live under sharia law”, maar niet op de absurditeit van de gestelde vraag. Wat ontbreekt in die enquetevraag is het woordje ‘any’; de vraag zou moeten luiden: geef je de voorkeur aan elke wet die voor sharia-conform doorgaat boven de geldende wetgeving in dit land?
Minder eurocentrisme?
Zoals gezegd, daarmee mist ze een kans. Ze kaart weliswaar de vaagheid over wat nu precies de inhoud zou zijn van die sharia-narigheid wel aan, maar haar eigen onderzoek naar de praktijk ervan is in zekere zin niet alleen getriggered maar ook beperkt tot hoe deze uiting van het tirannieke mohammedaanse gedachtegoed zich hier en nu aan ons voordoet. Dat eigenaarschap ligt in de praktijk bij sekteleiders, stamhoofden en dorpsoudsten. Dorpsoudsten komen tot opmerkelijke vonnissen. Ik citeer mijn boek Islamofobie? nog maar eens:
De cultuur in delen van Pakistan wedijvert met die in het oosten van Congo om de titel meest vrouwvijandig van de wereld. De samenhang tussen mohammedanisme, tribalisme en macht in dit land wordt op gruwelijke wijze geïllustreerd door de gebeurtenissen rond Mukhtar Mai. In 2003 maakte de wereld kennis met de fenomenale veerkracht van deze jonge gescheiden vrouw uit een arme familie. Nadat rondverteld was dat haar 12-jarige broertje gesproken (!) had met de 20-jarige dochter uit de rijke familie van het dorp, werd Mukhtar naar de dorpsraad gestuurd. Daar besluit de dorpsraad dat zij bij wijze van vergelding (!) door een aantal familieleden van de rijke dochter verkracht zal worden. Hoewel dit eigenlijk van haar verwacht werd in deze cultuur en ze dat in eerste instantie wel van plan is, pleegt Mukhtar, nadat dit vonnis onmiddellijk volgend op de uitspraak voltrokken is, geen zelfmoord. Ze vecht terug en wint. De wereldwijde bekendheid die ze er door krijgt levert haar geld op dat ze gebruikt om scholen op te zetten, met name voor meisjes. De president van Pakistan sprak over haar in verband met haar reis naar de VS. Generaal Musharraf was niet de beste vriend van de mohammedaanse fundamentalisten maar toch verleende de Pakistaanse regering Mukhtar in 2005 aanvankelijk geen toestemming voor die reis.
“Toen journalisten vroegen waarom (…) zei de Pakistaanse President Pervez Musharraf dat ‘verkrachting een lucratief bedrijf was geworden. Mensen zeggen als je naar het buitenland wilt … en rijk wilt worden laat je zelf verkrachten’. Toen hij aangevallen werd op deze absurde suggestie klaagde hij dat Pakistan ‘als enige wordt aangevallen op iets dat wereldwijd gebeurt’.”
Wanneer er geen sprake is van pseudo-rechtspraak, maar echt parallelle rechtssystemen voor etnische of religieuze groepen, ligt dat eigenaarschap bij een iets nauwkeuriger aan te duiden groep: de oelama, de schriftgeleerden zeg maar. In het verleden hebben echte rechters ervaringen opgedaan met de omgang met die rechtssystemen.
Terloops maakt Zee wel melding van sharia-‘rechtspraak’ in Griekenland (ic West Thracië) en Ontario (gelukkig nu de kop ingedrukt) maar er is veel meer ervaring opgedaan door de Britten in India (toen dat ook nog Pakistan en Bangladesh omvatte). Ik verwijs in dit verband nadrukkelijk naar het door mij gerecenseerde boek Cases in Muhammedan Law in India, Pakistan & Bangladesh, van de hand van A.A.A. Fyzee. De reden waarom dit boek niet mag ontbreken in een serieuze studie van het verschijnsel ‘sharia-rechtspraak’ zit hem hierin (ik citeer mezelf losjes):
De zaak Bano zelf komt in Cases in Muhammedan Law ook aan de orde: bij casus 16 (uit het jaar 1861) en 17 (uit 1952). In de ‘update’ van het hoofdstuk valt te lezen dat de ophef rond Bano reeds in 1986 aanleiding was voor het aannemen van een nieuwe wet: de ‘Muslim Women (Protection of Rights on Divorce) Act”. Een nieuwe wet: nadrukkelijk bedoeld om weer een uitwas van het mohammedanisme aan te pakken, zoals in de loop van de eeuwen vooral dankzij de Britse overheersing van het subcontinent, al vaak gebeurd is; in heel grote stappen en in vele kleintjes.
Want dat is waarin de geschiedenis van India in zekere zin het spiegelbeeld vormt van wat we in het Westen nu meemaken: van gedram met betrekking tot sharia’recht’, dat via allerlei sharia-charlatans een stempel drukt op onze eigen universiteiten, tot en met de juridische jihad die zelfs ertoe leidt dat nota bene in de VS rechters uitspraken van de bevolking tegen sharia’recht’ overrulen, om over nog schandaliger zaken nog maar te zwijgen.
Shah Bano daagde haar rijke 70-jarige man voor het gerechtshof omdat hij van haar scheidde en haar bij wijze van ‘alimentatie’ eenmalig een bedrag van circa 100 dollar wilde geven. In de zaak Bano was er sprake van dat een niet-moslimrechtbank een interpretatie gaf van het islamitisch recht. Er volgden rellen. Onder druk van de moslimgemeenschap die niet wilde dat de Indiase overheid via deze weg de kans kreeg om in te grijpen (sic), trok Shah Bano uiteindelijk haar aanklacht in. (…)
Bij die grote stappen was er dus sprake van het eenvoudigweg opzij zetten van de mohammedaanse (en hindoe) wetgeving als zodanig. Ook bij kleinere stappen is daar wel eens sprake van, maar daarnaast is in hoger beroep vaak door het seculiere, voor alle burgers geldende recht een consequentere interpretatie gegeven van de eigen mohammedaanse logica!
De reden dat langs deze weg met zoveel succes het wezenlijk tirannieke karakter van het mohammedanisme kan worden aangepakt, zit verscholen in het serieus nemen van de pretenties van de ‘islamgeleerden’. Een hoeksteen van die aanpak is het onderkennen van het bestaan van die verschillende rechtsscholen binnen het recht. Fyzee zegt het zo: “In islamic countries the rule of the (sic) Shari’at is that the school or subschool of a Muslim litigant is not taken into consideration; the qazi follows his own rite. But in India, contrary to the invariable practice in Islam, the law of the individual concerned is ascertained and applied; and in cases of conflict, the law of the defendant prevails.”
Vervolgonderzoek
Nu is het goedbeschouwd een beetje flauw om te spreken over wat in een studie ook nog aan de orde had moeten komen. Ik doe het toch omdat ik bang ben dat het politieke klimaat in Nederland in het algemeen en in het onderwijs in het bijzonder, zodanig verziekt is dat de kans op een vervolgonderzoek gering is. Een van de voor mij meest verrassende aspecten aan het proefschrift, is dat in de publicatie zelf nergens vermeld is in welke wetenschappelijke discipline dr. Zee eigenlijk gepromoveerd is.
Haar medewerkers-pagina op de webstek van de Universiteit Leiden is duidelijk niet up-to-date: daar wordt ze nog aangeduid als Mr. drs., niet als dr. Rechts zien we een hint naar haar plaats in de organisatie alsmede een hintende link naar het onderzoeksproject waartoe haar werkzaamheden zouden kunnen behoren: Effective Protection of Fundamental Rights in a pluralist world. Op de pagina van dat onderzoeksprogramma zelf echter wordt haar naam dan weer niet vermeld onder de wetenschappers of promovendi. Ik denk wel te begrijpen wat er aan de hand is. Ik geef er ook weinig om dat de Universiteit Leiden een verandering van een klein jaar geleden nog niet verwerkt heeft op haar webstek. Het recht is echter altijd een gestolde politieke strijd. Het recht kan als het ware niet vooroplopen. (Vandaar ook de afbeelding en quote van Charles James Napier onderaan).
Uiteindelijk kan in het recht een summum van beschaving worden uitgedrukt. Daarvoor moet echter wel aan een aantal met elkaar samenhangende voorwaarden voldaan zijn. Er moet sprake zijn van een gedeeld waardenstelsel – in grote lijnen, maar dan wel heel breed gedragen – van middelen om af te dwingen dat iedereen zich eraan houdt en dat er wordt gecorrigeerd bij duidelijke overtredingen. Van die twee laatste kan echter slechts sprake zijn wanneer daartoe de wens en durf bestaat.
In het gepopulariseerde boekje nog duidelijker dan in het proefschrift neemt Zee het verhaal over van Bassam Tibi over een onderscheid tussen islam en islamisme: er zou niets mis zijn met de vijf ‘religieuze pijlers’ (blz 53)
Echter met de eerste pijler, de geloofsbelijdenis of shahada, is juist wel heel veel mis. Die belijdenis bestaat uit twee delen. Het eerste deel – er is geen god dan Allah – is behalve belachelijk in wezen ook aanvallend tegenover alle andere religies en daarmee puur politiek. Het tweede deel – en Mohammed is Allah’s profeet – definieert de islam als een sekte, als een persoonscultus: er is geen kennis over hun god dan via hun Mohammed.
Het meest problematische aspect van de leer van Mohammed blijft vanwege het eurocentrisme ook onderbelicht. Er wordt wel – en zeer terecht – aandacht besteed aan het feit dat in die leer mensen expliciet worden ingedeeld in twee categorieën die verschillende rechten hebben op basis van hun biologische verschillen. Een in wezen nog schandaliger indeling van die leer is die tussen drie categorieën: mohammedanen, ‘mensen van het boek’ en overigen.
Die indeling leidt ertoe dat ‘islamgeleerden’ – die zich in de ogen van warhoofden als Femke Halsema in een open brief aan het hoofd van de Islamitische Staat onomwonden uitspreken tégen diens interpretatie van het gedachtegoed van Mohammed – aanvoeren dat de uitgemoorde dan wel tot seksslavinnen gemaakte Yezidi’s niet tot de derde categorie mensen behoren maar tot de tweede. Die godsdienstwaanzinnige praatjesmakers verlenen in hun goedertierenheid dus het predikaat ‘mensen van het boek’ aan deze IS-slachtoffers. Voor alle duidelijkheid: die tweederangsmensen zijn christenen en joden. Het is alsof je in discussie – of dialoog? – met nazi’s over het uitroeien van homo’s het argument aanvoert dat niet alle homo’s joods zijn. Het referentiekader van die door Halsema geprezen ‘geleerden’ is diezelfde weerzinwekkende ideologie van de politieke islam met haar strikte indeling van de mensheid in categorieën, voor wie – als vanzelfsprekend – verschillende regels en wetten gelden. (Deze laatste alinea heb ik ook al eens eerder opgeschreven: in mijn eerste bijdrage voor Veren of Lood. In dit stuk, getiteld: Voetballen mag wèl van Allah – of: de kinderhand van F. Halsema.)
Bij de afbeelding dient te worden opgemerkt dat er een directe en verraderlijke link is tussen enerzijds de (zeldzame) praktijk van die weduweverbranding en de gruwelijke oorlog van de mohammedanen tegen de grootste groep die volgens hun leer tot de derderangsmensen behoren: de Hindoes. Lees desgewenst hier meer over dat onderwerp.
Noten
- Nou ja streven: god, God of godsdienst komt ook nog voor in onze (grond)wet.
- Natuurlijk niet in de wet!
- Zie over die organisatie desgewenst mijn stuk Dromen over serieuze hervorming van het mohammedanisme
Het zal allemaal wel kloppen, maar mij interesseert het totaal niet. Ik ben 40 jaar geleden een langere tijd in Turkije, Iran, Pakistan, Afghanistan en India geweest.. de islam was vooral in Turkije niet vijandig tegenover westerlingen. In Iran was hij dat hoewel de sjah nog regeerde al in een beginnende mate. Momenteel beschouw ik de islam als een verdorven politiek systeem. In rotzooi wil ik niet roeren, ik wil me in die rotzooi helemaal niet verdiepen. Ik beschouw alles wat met de islam te maken heeft als bedrog, ophitserij en terreur.