DE WERELD NU

Ongelukken in het strafrecht

strafrecht, Iran

Tegen de officier en latere rechter De Graaff is aangifte gedaan. Ik vermoed wegens valsheid in geschrifte, maar het zou ook wegens een ambtsmisdrijf kunnen zijn, misschien artikel 361 of artikel 365 Strafrecht.

Wat in de krant stond was dat hij, of ambtenaren onder zijn verantwoordelijkheid, bij een ambtshulpverzoek misleidende en onjuiste informatie had toegevoegd aan een al door de rechtbank goedgekeurde Nederlandse tekst. Dat was gebeurd in de Duitse vertaling, die door de rechtbank niet meer gelezen was. Op grond van die toevoeging was een uitleveringsverzoek ingewilligd door de Zwitserse justitie.

Deze zaak, die door een toeval uitkwam, staat niet alleen. Regelmatig worden door opsporingsambtenaren en in toenemende mate door ambtenaren van het Openbaar Ministerie dit soort fraudetjes gepleegd. Er worden stukken weggelaten uit dossiers met het oogmerk om informatie aan raadslieden te onthouden of de rechtbank te misleiden, er worden valse verklaringen afgelegd, opsporingshandelingen verricht waarvoor niet de vereiste rechterlijke toestemming bestaat en er wordt gelogen op de zitting.

Is dit een nieuwe ontwikkeling? Voor zover het om het Openbaar Ministerie gaat wel meen ik. Is zij tot Nederland beperkt? Waarschijnlijk niet. De oorzaak ligt bij twee factoren waartussen geen onderling verband bestaat.

Evenwicht
De eerste is de overtuiging die bij veel, misschien wel bij alle opsporingsambtenaren heerst, dat de wet om onbegrijpelijke redenen van de opsporing een handicapwedstrijd maakt waarbij de handicap aan hun zijde ligt.
Wat men met de fraudes probeert te doen is het evenwicht te herstellen en er zoveel mogelijk voor te zorgen dat boeven niet dank zij een hun welgezinde wetgever een gerechte straf ontlopen.

Daar doen lang niet alle opsporingsambtenaren aan mee maar veel doen het wel. Officieren meestal niet, meen ik nog steeds, al moeten het er best veel zijn die het zien gebeuren en een oogje dicht knijpen. Het is in dit verband ook geen winst dat er steeds vaker officieren worden benoemd die afkomstig zijn uit de buitengewone opsporingsdiensten.
Het is wat de opsporingsdiensten betreft geen nieuw verschijnsel. Ik heb jaren geleden eens op een partijtje staan praten met een stokoude gepensioneerde politieman, die nog voor de tweede wereldoorlog actief was geweest. Een alleraardigste man overigens. De verhalen hoe zij het in die tijd voor elkaar kregen om boeven achter de tralies te stoppen deden in kleurrijkheid en beroepstrots niets onder voor wat ik later in het café van een vroegere politieman uit de Warmoesstraat te horen kreeg.

De betrokken politiemensen zijn zelf niet slecht of voelen zich in ieder geval niet zo. Het is hun bedrijfscultuur. Ze menen oprecht dat er in de wereld een strijd plaats vindt tussen goed en kwaad, tussen hen en de boeven en dat zij daarbij van alle middelen gebruik moeten maken die hun ten dienste staan.

Quis custodiet ipsos custodias?
De tweede factor die deze wat twijfelachtige bedrijfscultuur in de hand werkt is zo oud als de wereld: “quis custodiet ipsos custodias?” oftewel wie gaat er passen op de oppassers zelf?

Politiemensen zijn sacrosanct. De officier die een politieman zou vervolgen om iets wat binnen de corpsmoraal als geoorloofd of in ieder geval niet als ernstig fout wordt gezien, hoeft op veel toekomstige samenwerking niet te rekenen. Over de oorzaken van de teloorgang van een integere bedrijfscultuur bij de opsporingsdiensten kan men van mening verschillen. Dat er op grote schaal norm overschrijdend gedrag plaats vindt, staat vast. Dat er weinig of niets aan gebeurt is helaas ook een feit.

Toen een aantal jaren geleden het IRT-rapport werd uitgebracht, waaruit bleek dat van de uitwisseling van gegevens tussen recherchediensten weinig terechtkwam omdat men de informatie bij elkaar en met name bij de Amsterdamse collega’s niet veilig achtte, schrok de politiek en de rechterlijke macht behoorlijk. Die schrik werd grotendeels weer weggenomen toen bleek dat het rapport er op een bepaald punt behoorlijk naast zat. Iedereen ging er stilzwijgend vanuit dat het op andere punten dan ook wel onbetrouwbaar zou zijn en voor zover ik weet is er nooit iets gebeurd met de gegevens die toen openbaar werden gemaakt. Veel rechters zijn ondanks alle gevallen die de laatste jaren in de publiciteit zijn gekomen nog steeds van mening dat het om bedrijfsongevallen gaat als ze er tegenaan lopen. Ze geloven niet dat er iets ernstig mis is met het strafrechtsysteem en de opsporingsdiensten die er bij betrokken zijn.

Dat is jammer want als er een ding duidelijk werd uit dat rapport dan is het dat het goed mis zit bij de Nederlandse opsporingsdiensten en niet sinds vandaag of gisteren. De oorzaak ligt bij een hopeloos verouderd systeem van strafrecht en straftoemeting en bij onvoldoende controle op degenen die binnen het systeem werkzaam zijn. De kwaliteit van de binnenlandse veiligheid zou er bij gebaat zijn als er op deze punten verbetering zou komen. Die verbetering zou in de eerste plaats moeten komen in het wettelijk systeem zelf en vervolgens in de bedrijfscultuur van de opsporingsdiensten. Het is een illusie te menen dat het een zonder het ander zou kunnen.

Politie
Dat het de politiemensen bij de uitvoering van hun opsporingstaak moeilijk wordt gemaakt door de strafwet en soms ook onbegrijpelijk moeilijk is overigens waar. Iedereen kent de voorbeelden van gewoontecriminelen die als ze gearresteerd worden eerder weer op straat staan dan dat de politieman klaar is met het invullen van de formulieren voor de arrestatie. Natuurlijk ergert het die mensen als de boefjes een lange neus tegen hen trekken. Vreselijk frustrerend is het voor een goede opsporingsambtenaar, als een zaak waar veel tijd in is gaan zitten en die een belangrijke vangst heeft opgeleverd, stuk loopt op een onbekwame officier die de ingewikkelde dagvaarding verknolt, een termijn laat verlopen of zich door een advocaat in de luren laat leggen.

Voor een deel komt dat doordat dingen nodeloos ingewikkeld zijn gemaakt. In plaats van dat er in de dagvaarding staat ‘Opgepakt op 1 januari van dit jaar wegens diefstal met braak ingevolge artikel 484 Sr omdat hij omstreeks zeven uur op de Stadionkade in Amsterdam werd aangetroffen, terwijl hij bezig was in een daar geparkeerde auto in te breken en hij er de radio er al uitgesloopt had’, staat er iets ingewikkelds dat drie keer zo lang is en alleen maar gelezen kan worden door mensen die ervoor geleerd hebben.

Omdat niemand zo ‘n tekst echt begrijpt kan er heel gemakkelijk iets mee fout gaan. Waarom het niet in fatsoenlijk Nederlands kan, zolang de feiten maar worden vermeld en het artikel of misdrijf waarvoor hij is aangehouden, is niet duidelijk.

Wetgever
De wettenmakers en degenen die modellen maken voor tenlasteleggingen zouden eerst eens een paar jaar in de leer moeten gaan bij de politie, dan wisten ze wat er zoal aan criminaliteit speelt tegenwoordig en hoe daar gericht wetten voor zouden kunnen gemaakt. Nu staat de wet vol met rijp en groen en stukken strafrecht die in de ogen van de betrokken politiemensen niets met elkaar hebben uit te staan.

De beroepsovervaller en de drugscrimineel zijn heel andere mensen dan de kinderlokker of de man die goederen invoert zonder het juiste certificaat van oorsprong of de directeur van de Shell die van prijsafspraken wordt verdacht. Toch worden ze allemaal op dezelfde manier opgepakt en in de cel gestopt en op dezelfde wijze verhoord. Ons strafrecht dateert uit het begin van de negentiende eeuw en is gemaakt voor een heel andere samenleving. Het is broodnodig toe aan een algemene herziening .


Vandaag ook verschenen op het Blog van Toon Kasdorp