Merdeka – Hobbesiaanse chaos in Indië
De recensie van Merdeka is voor Hans Moll een tour de force, waar hij enige tijd mee stoeide aleer het in de definitieve vorm hier te gieten.
Het net uitgekomen, kloeke boek ‘Merdeka. De strijd om de Indonesische onafhankelijkheid en de ongewisse opkomst van de Republiek 1945-1950’ van Henk Schulte Nordholt en Harry Poeze is volgens uitgever Walburgpers nu al ‘het nieuwe standaardwerk over de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd’. Dat moet je maar durven zeggen, maar misschien hebben ze gelijk. Ik ken in ieder geval geen boek dat zo gedetailleerd de ontstaansgeschiedenis van Indonesië beschrijft als dit boek. En daar heb ik meteen ook een licht minpuntje mee aangekaart: de gedetailleerdheid.
Voor de niet-geïnitieerde leek kan de veelheid van on-Nederlandse, veellettergrepige namen, onbekende acroniemen en vooral de snelheid waarmee alles verandert, verwarrend overkomen. Maar kennis van afkortingen is wel handig, al was het maar om bijvoorbeeld de wordingsgeschiedenis te begrijpen van het nationale leger. Zo is de huidige TNI (Tentara Nasional Indonesia, het nationale leger van Indonesië) opvolger van de TRI, (Tentara Repoeblik Indonesia, het leger van de Republiek Indonesië) dat op zijn beurt is geënt op de TKR (Tentara Keamanan Rakjat, het volksveiligheidsleger) dat daarvoor BKR heette (Badan Keamanan Rakjat, het Volksveiligheidsorgaan). Bedenk dat al die veranderingen als belangrijk zijn ervaren door de naamgevers. Bedenk ook dat dit werk een extreem verwarrende tijd in beeld probeert te brengen, en zoveel is zeker: daarin zijn de auteurs geslaagd.
Als één woord die tijd moet vangen is het wel ‘geweld’. Zoals in de zin: ‘Geweld en ontvoering waren gangbare middelen om politiek macht te laten gelden’. Of: ‘Concurrerende legeronderdelen en strijdgroepen die aan verschillende partijen waren verbonden vormden een giftig mengsel van geweld, die de Republiek op de rand van een fatale crisis bracht’.
Al dat aanhoudende, onderlinge geweld dat de Republiek steeds op de rand van de totale instorting brengt, roept de vraag op: hoe kan het dat een modern leger dat redelijk goed wordt geleid en -bewapend is, met een vrij duidelijke strategie, niet heeft kunnen winnen van een ondervoede, vaak ongedisciplineerde, altijd slecht bewapende en intern verdeeld leger dat ook nog eens tegen talrijke andere vijanden moet vechten? Tegelijk doemt het onontkoombare antwoord op: omdat het volk – gedwongen of vrijwillig – achter het streven naar Merdeka (Vrijheid) stond.
Het begrip ‘Merdeka’ is een containerbegrip. Iedereen kan erin stoppen wat hij wil. Merdeka is een strijdkreet geweest, een glorieus wenkend toekomstperspectief, een dronken makende droom voor velen. Een beneveling die bij menigeen tot een kater zal leiden. Zoals vice-president Hatta het verwoordt in 1956, bijna zeven jaar na het uitroepen van de Onafhankelijkheid is Merdeka de vrijheid om te onderdrukken in ‘ongelijkheid en twist en de vrijheid om in armoede en ellende te leven’?
Ook ‘het volk’ is, zeker in Indonesië, een onmogelijk begrip. Het suggereert een duidelijk omschreven, bijna monolithische eenheid en daarvan is nooit sprake geweest.
Het volk in Indonesië bestaat uit Dajakkers, Javanen, Batakkers, Madoerezen, Balinezen, Boeginezen en vele andere volken en stammen. Ieder met een eigen taal, geloof en eeuwenoude gebruiken. Het volk bestaat uit eenvoudige boeren levend in volledige afhankelijkheid van inheemse vorsten tot jager-verzamelaars en anarchistische zeerovers en alles daartussenin.
De Hollanders weten dat de islamitische Sasakkers vijandig staan tegenover de Balinezen, dat de Niassers beducht zijn voor de Atjeeërs; dat de vorstendommen op Celebes elkaar het licht in de ogen niet gunnen. Geen wonder dat de Hollanders denken: Indonesië kan nooit een eenheidsstaat worden met al die elkaar vaak bestrijdende staten en volken in verschillende fasen van beschaving.
Nederland wil Indonesië wel onafhankelijk laten worden, maar dan in een federatie onder Nederlandse leiding. Op grond van die etnische diversiteit kunnen we die federatie gedachte wel begrijpen. Maar wie dat doet is kolonialistisch bezig, vinden de auteurs, want die etnische diversiteit is zo niet verzonnen maar wordt toch vooral gezien door een politieke, racistische bril.
De koloniale staat heeft namelijk, volgens de auteurs, tussen de verschillende raciale, religieuze en etnische groepen van Indonesië doelbewust scheidslijnen getrokken ‘om een bewustzijn van nationale eenheid tegen te gaan’. En: ‘etnografisch onderzoek (door de Nederlanders in Indië) moet die etnische diversiteit in de archipel vastleggen en daarmee de onmogelijkheid van een nationale staat aantonen”.
De auteurs willen ons dus laten geloven dat etnografen van de Nederlandse overheid opdracht hebben gekregen om aan te tonen dat een nationale, Indonesische staat onmogelijk is. En vervolgens hebben die etnografen inderdaad ook scheidslijnen getrokken om het nationale bewustzijn tegen te gaan. Hoe diep zit de antikoloniale complot reflex er wel niet bij deze ‘wetenschappers’ in als ze tot deze onzin in staat zijn?
Maar wat voor snode en onbewezen beweegredenen de auteurs ook de koloniale machthebbers in de schoenen schuiven, uiteindelijk heeft Nederland Indonesië los moeten laten. Ten lange leste zijn niet de strijdgroepen (lasjkars) de baas in Indonesië geworden, ook niet de moslims, evenmin als de communisten of de adel, maar het leger.
De Hollanders hebben tijdens hun futiel gebleken strijd waarschijnlijk nooit beseft wat voor sterk solidariserende invloed ze hebben uitgeoefend op het diep verdeelde Indonesische volk. Het lijkt erop dat de weerloze, verarmde bevolking door terreur, afpersing en dreigementen ook vele malen banger is gemaakt voor de strijdgroepen, criminele bendes en het Indonesische leger, dan voor het Nederlandse leger.
Toch is het beeld dat de Hollanders voor de volle honderd procent schuld hebben aan het lijden van het Indonesische volk tijdens de dekolonisatie periode leidend geworden in Nederland. Zeker na de presentatie van de resultaten van het grote dekolonisatie onderzoek. Daarin wordt Nederland afgeschilderd als de boogeyman van Indië. Wat echter uit dit boek juist naar voren komt, is dat Nederland, misschien zijns ondanks, de eenheid van het land heeft mogelijk gemaakt.
Nu pas begin ik ook, mijns ondanks, een beetje respect te krijgen voor de met de Japanners heulende politicus Soekarno en de sluw en wreed opererende generaal Nasoetion. Het zijn machiavellistische opportunisten geweest die van één ding overtuigd waren: Indonesië moet verlost worden van de Hollanders.
Wie nog denkt dat de Hollanders beter uit de dekolonisatiestrijd zouden zijn gekomen wanneer ze in een vroeg stadium met Soekarno hadden onderhandeld, moet dit boek lezen. Had Soekarno een Hollandse hand geaccepteerd, dan was hij zijn leven niet meer zeker geweest. Zo diep zat de Hollanderhaat bij de strijdgroepen en het leger. Indonesië had Nederland – als wortel van alle Kwaad – nodig om onafhankelijk te worden.
Wanneer die vermaledijde Hollanders zijn verjaagd, komt er natuurlijk geen vrede, de strijd gaat wreed en meedogenloos verder. Nu geleid door een zelfbewust leger en tegen de radicale moslims, de communisten, de vele strijdgroepen die zich niet willen plooien naar het centrale gezag, de Molukkers en andere etnische groepen die naar onafhankelijkheid streven. En al die tijd houdt Soekarno de teugels in handen.
Wat is er op dit werk af te dingen? Afgezien van de antikoloniale vooringenomenheid, slechts wat kleinigheden die, al staan er in de index een aantal titels in het Bahasa Indonesia, waarschijnlijk voortkomen uit een geringe beheersing van het BI die ik bij de schrijvers vermoed.
Zo vertalen zij ‘bung’ als in ‘Bung Karno’, in ‘kameraad’, terwijl het verwijst naar het meer intieme begrip ‘grote broer’. Merkwaardig vind ik de omschrijving ‘mateloos populaire zangeres Miss Riboet’, zonder de aantekening dat Riboet ‘lawaai’ betekent. Verder zou ik de zelfgekozen naam van een bende opstandelingen ‘andjing gila’ niet vertalen als ‘wilde honden’, maar als ‘dolle honden’. De auteurs spreken over ‘tientallen Indo-Europeanen vermoord in Depok’, dat waren geen gewone Indo’s, maar Depokkers, een aparte christelijke, etnisch gemengde bevolkingsgroep met een eigen geschiedenis.
Omdat Nederlanders in de dekolonisatieperiode een grote rol spelen, is dit boek voor onze geschiedschrijving van belang, juist omdat hierin de Indonesiërs centraal staan. Het relativeert ook het Nederlandse geweld tijdens deze periode. Uit dit werk begrijp ik dat de Hollanders slechts één van de vele strijdgroepen zijn geweest en zeker niet wreder waren dan de andere. Dat mag ook wel eens benadrukt worden.
‘Merdeka. – De strijd om de Indonesische onafhankelijkheid en de ongewisse opkomst van de Republiek 1945-1950’ – Henk Schulte Nordholt en Harry Poeze
Walburgpers 2022
€39,99
Ook beschikbaar als eBook ePub – € 19,99
Recensent Hans Moll is tevens voorzitter van de Federatie Indische Nederlanders (FIN). Hij nam eerder een betoog over deze Revolusi ter hand om er zijn licht over te laten schijnen. Dat vindt u hier.
Meer van Hans Moll op VoL vindt u hier.