DE WERELD NU

Een haperende samenwerking

Die samenwerking in Europa gaat sinds de invoering van de euro en de ondoordachte uitbreiding van het aantal lidstaten op essentiële terreinen niet meer erg goed.

We kunnen geen gemeenschappelijke munt hebben zonder een gemeenschappelijk economisch beleid. De uiteenlopende inflatiecijfers , die onvermijdelijk werden bij gebrek aan budgettaire discipline in Frankrijk en de andere Zuidelijke landen, hebben de grondslag voor de gemeenschappelijke munt aangetast. De instabiliteit die in de gemeenschappelijke markt straks gaat ontstaan als gevolg van het verdwijnen van de euro is erger dan wanneer de euro er nooit zou zijn geweest. Dat geldt ook voor andere aspecten van een mislukte integratie, zoals de Brexit.

Het is geen vrijblijvend experiment. Door alles wat niet lukt zijn we verder van huis dan wanneer we er niet aan waren begonnen. Als de conclusie juist zou zijn dat een Europese eenheid onbereikbaar is, dan is er een groot belang mee gemoeid een vorm van samenwerking te formuleren die wel bereikbaar is en om die voor de toekomst als doelstelling te propageren.
Er zijn twee onderwerpen die in de grondwetsdiscussies van de EU ten onrechte door elkaar werden gehaald. Een is de efficiency van het Brusselse bestuursapparaat, de ander zijn de bevoegdheden van Brussel.

Het is duidelijk dat er in Brussel weinig kan gebeuren zolang de ministerraad in Europa de belangrijkste machtspositie blijft houden. Verder is een commissie waarin iedere lidstaat een portefeuille moet hebben te groot en inefficiënt.

Toch is er weinig voor te zeggen om grote bevoegdheden neer te leggen bij een organisatie die in de ogen van de Europese bevolking geen legitimiteit bezit, waarvan de functie op dit moment aan weinig mensen duidelijk is en waarvan ook de richting waarin het zich zal gaan ontwikkelen niet te overzien is.

De EU is na de Tweede Wereldoorlog opgericht als EEG met het doel Europa zover te integreren, dat Europese oorlogen als de Wereldoorlogen I en II niet meer voor zouden kunnen komen. Causaliteit is in de internationale politiek een even moeilijk toepasbaar begrip als ergens anders en er zijn veel mensen die menen dat het eerder de Koude Oorlog en de actieve Amerikaanse houding daarin is geweest dan de EU die de Europeanen tegen verdere oorlogen hebben beschermd. Maar algemeen wordt toch aangenomen dat de EU de vrede heeft bevorderd.

Het middel voor het bereiken van een blijvende vrede was een economische integratie, in een latere fase te volgen door een politieke integratie. De economische integratie heeft heel gemengde resultaten gehad. Voor een aantal markten, vooral op de terreinen waar de overheid een minimale en de internationale concurrentie een belangrijke rol speelt, is zij geslaagd.

Men dacht na de oorlog dat de markten voor kolen en staal de belangrijkste zouden zijn voor de oorlogspreventie en heeft daar de integratie geregeld in een apart verdrag. De KSG die toen werd opgericht, is later in de Unie is opgegaan. De kolen en staal integratie is overigens mislukt; voor deze producten zijn grotendeels nationale markten blijven bestaan in de grote landen. De kleine landen waren altijd al van de internationale handel afhankelijk. Gelukkig voor het integratieproces is de relatieve importantie van kolen en staal drastisch afgenomen. In het algemeen zijn het de nieuwe industrieën en de bedrijfstakken waarin het meeste is veranderd waar er van een gemeenschappelijke markt wel iets is terechtgekomen. Slecht geïntegreerd in het bijzonder zijn – paradoxaal met het oog op de vredesdoelstelling –de verdedigingsindustrieën[1].

Dat is ook daarom paradoxaal, omdat het juist de overheden zijn, die zonder enige enthousiaste steun van hun bevolking de Unie zeggen te willen bevorderen. Begrijpelijk ook wel weer aan de andere kant, want hoe enthousiast de politiek ook is voor schaal- en machtsvergroting, voor de nationale bestuurlijke apparaten is de EU regelrechte concurrentie en juist bij defensie heeft niemand graag pottenkijkers.

De discussie over een nieuwe grondwet heeft zich in de periode voorafgaande aan de referenda in 2005 grotendeels aan de belangstelling van het Europese publiek onttrokken. Zoals met alles wat met Europa te maken heeft kregen ook de media pas aandacht voor de zaak toen er beslissingen moesten worden genomen die nationaal veranderingen te weeg konden brengen. Er is geen interesse zolang men meent dat het uitsluitend over Europa gaat. Europa is voor de gemiddelde burger gewoon buitenland, net zoals de buurlanden dat nog steeds zijn.

Dat gebrek aan interesse en aan integratie zolang het zaken betreft die op nationaal terrein goed geregeld kunnen worden is in wezen heel gezond. Niemand zou de ambitie moeten hebben om iets te veranderen dat redelijk werkt. Een algemeen uitgangspunt zou moeten zijn dat alles op het laagste niveau geregeld moeten worden dat in overeenstemming te brengen is met een goed functionerende nationale en internationale rechtsorde en met een efficiënte productie. Europees ter wille van de glamour of voor het genoegen van politici is een heel verkeerd uitgangspunt.

Er zijn zeker een flink aantal aangelegenheden die beter internationaal geregeld kunnen worden dan nationaal. De bestrijding van de internationale misdaad, terrorisme daaronder begrepen, of het internationale verkeer van goederen, en de bijbehorende juridische en fiscale infrastructuur. Op deze terreinen is er wel wat gebeurd, maar minder dan mogelijk geweest was als men zich uitsluitend op dit soort speerpunten geconcentreerd had. In plaats daarvan is te veel aandacht gegeven aan terreinen waarop integratie niet nodig of ongewenst is.


[1] Alleen daar waar een nationale industrie niet langer te bekostigen is, zoals in de militaire luchtvaart, is van Europese samenwerking sprake. De defensie-industrieën zijn verder nationaal gebleven. Ze concurreren onderling op de wereldmarkt en leveren een flinke bijdrage aan de instabiliteit in de derde wereld.


Dit artikel verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp.