Democratie 66
Afgelopen vrijdag was Alexander Pechtold te zien bij P&W. Nu moet ik eerlijk toegeven dat langer dan een kwartier luisteren naar die man me uitslag bezorgt, maar ditmaal was het het offer meer dan waard. Alexander Pechtold zette tegenover Emile Roemer (SP) uiteen, hoe en waarom D66 geloofde dat Europa een zegen was voor de democratie.
Leerzaam, en ontluisterend.
Het argumenteren van Pechtold wasemt vooral hoop uit. Hoop, dat men naar hem zal luisteren als er spijkers met koppen moeten worden geslagen. Hoop ook, dat men zich netjes aan alle voorgeschreven procedures zal houden in gevallen dat door nood gedwongen, de regeringen en de EU-commissie snel besluiten moeten nemen, of besluiten die een delicaat onderhandelingsproces vereisen.
Roemer
Hoewel ik niet het idee had dat Emile Roemer voldoende adequaat weerwerk leverde, was duidelijk dat hij Pechtold nauwelijks serieus nemen kon. Als relatieve buitenstaander is de SP dan ook door de wol geverfd in de manier waarop zaken zich aan je invloed weten te onttrekken, als puntje bij paaltje moet komen. Verder moet ter verdediging van Roemer worden opgemerkt, dat hij Pechtold economisch vakkundig vloerde, en vooral daar zijn aandacht aan gaf.
Met instemming herinnerde ik me, dat Pechtold in eerdere interviews had aangekondigd dat het ministerschap voor hem geen herhaalbare exercitie was, omdat hij zelf vond er niet geschikt voor te zijn. Dat klopt, en naar hij liet blijken, had de ervaring hem ook niet wijzer gemaakt. Enig begrip voor de werking van openbaar bestuur, de manier waarop zaken worden afgekaart en de onvermijdelijkheid daarvan was hem in de pakweg twintig jaar dat hij actief is in de politiek nog nooit voldoende duidelijk geworden. Pechtold kan het vaak aardig verwoorden, maar voortdurend blijkt achteraf dat hij nauwelijks de leegheid beseft van wat hij heeft gezegd.
Wie D66 een warm hart toedraagt vind dat mogelijk dat ik hierboven ietwat overdrijf? Uw goed recht, maar ik adviseer u de beelden van het Kamerdebat van afgelopen zaterdag nog eens te bekijken.
Kamerdebat zaterdag
Om te beginnen weigerde premier Rutte alle moties die iets zouden kunnen betekenen mee te nemen, met een beroep op het belang van de staat niet belemmerd te worden in de cruciale onderhandelingen in Brussel. In dit geval had Rutte duidelijk een punt, aangezien het voor een ieder kristalhelder was, dat het belangrijkste voor Nederland is zo lang mogelijk de poot stijf te houden ten einde de eigen huid zo duur mogelijk te verkopen.
Het pandemonium dat volgde op de vrij bot geformuleerde weigering was nogal obligaat, zeker, nadat Pechtold en de PvdA vervolgens probeerden vertrouwelijk geïnformeerd te worden over de aanpak van het kabinet richting EU. Tot zover de helderheid van de democratische besluitvorming die de EU zou garanderen, zoals de avond er voor nog door AP met verve verdedigd. Treurig, treurig, treurig.
Het gaat me er hier niet om Rutte te verdedigen. Het hele EU-federalisme is naar mijn idee een heilloze weg, maar het overgrote deel van de huidige generatie Europese politici heeft zich voorgenomen zich dat eerst te laten bewijzen, met alle ellende van dien. Het cynisme van de gemiddelde Nederlander neemt volgens het laatste onderzoek van Maurice de Hond steeds extremer vormen aan, maar electoraal zal dat de eerste jaren nog geen vertaling krijgen, maar de peiling zondag toonde ook, dat inclusief de kleine christelijke partijen circa 60% van de bevolking overweegt te stemmen op een Europa-kritische partij (PVV, SP, CU, SGP).
Het hele debat afgelopen zaterdag laat zien welke kant het op gaat met de veronderstelde democratie. Europa kan niets meer worden dan een moloch, geregeerd door een ambtsadel die door regionale politici zal worden gekozen. Is iets anders mogelijk, voor een stelsel zoals dat nu al veertig jaar wordt opgebouwd in Brussel? Het antwoord moet ontkennend zijn: er is geen constructie mogelijk die enige controle garanderen kan, aangezien een dergelijke controle de werkzaamheid van het unificatieproces in de weg zou staan.
De ondergang der democratie
Afgelopen zaterdag schreef Martin Sommer, politiek redacteur van De Volkskrant, een stuk waarin hij op pijnlijke wijze blootlegt waar de schoen wringt. Niet alleen is de EU een project dat vooral, en vrijwel exclusief, haar eigen ambtenaren bevrediging schenkt: er is geen centrale aansturende kracht, die een doel heeft geformuleerd, en een vinger aan de pols van de ontwikkeling houdt. Slechts de immer voortwoekerende kanker (in de medische zin van het woord) van groeiende ambtelijke verstrengeling met het Europarlement suggereert dat er nog leven in zit.
Met democratie heeft dat alles niets meer te maken. Van een representatieve democratie naar een indirecte representatieve democratie komt in de praktijk niets anders terecht, dan het wegnemen van de allerlaatste mogelijkheid enige invloed op toekomstige ontwikkelingen in eigen hand te houden. Dat geldt niet alleen voor Nederland, maar voor alle leden van de EU, die van de eurozone in het bijzonder.
Dat iemand als Alexander Pechtold, vanuit Brussel aangespoord door de erkende nitwit Sophie in ‘t Veld, zich nog steeds gedwongen voelt met alle kracht het Europese project te verdedigen, zonder kritische kanttekeningen te willen zetten bij de overduidelijke mankementen, toont niet alleen zijn volstrekte ongeschiktheid voor een politieke topfunctie. Het signaleert een moedwillige blindheid voor de gevaren die de huidige koers van de EU bedreigen.
Pechtolds droom lijkt te zijn, op te gaan in een Groot Europa, huis van alle volkeren van dit continent. En meent, dat dit een haalbaar visioen is. Een collectivist die zich liberaal noemt. Het is van een misselijkmakende domheid.
Eerder verschenen op Dagelijkse Standaard.