Democratie en de varkens van Orwell
Democratie is een vorm van landsbestuur, met als belangrijkste kenmerk dat er niet tegen de wil van de meerderheid in geregeerd kan worden. Een democratie kent daarnaast een vreedzame opvolging in de macht.
Die principes kunnen op meer dan één manier worden uitgewerkt en dat worden ze ook wel in de praktijk. Nederland met zijn evenredige vertegenwoordiging en coalitiekabinetten doet het heel anders dan Groot Brittannië met zijn districtenstelsel en winner takes all. In Amerika is er een verdeling van de macht tussen president, congres en hoogste rechtscollege. Daar heeft de grondwet voorzien in een systeem van checks en balances.
In Nederland en andere Europese landen vormen parlement, regering en ambtenarij een kluwen, waarbij van checks en balances nauwelijks nog sprake is. Alleen de rechter tikt hier overheden nog wel eens op de vingers, maar dat gebeurt incidenteel en niet systematisch. Toch is – ook met deze mankementen in het systeem – ook in Nederland en Europa sprake van een vorm van democratische legitimiteit.
Democratie en rechtsstaat gaan in de opvattingen van de meeste mensen hand in hand. De vreedzame en democratische opvolging in de macht houdt verband met de vreedzame beslechting van conflicten in de samenleving, die door de rechtsstaat wordt geborgd[1].
Democratie is nodig waar mensen in een gedwongen verband met elkaar leven en zij voor hun voortbestaan van dat verband afhankelijk zijn. Democratie is daarom zinvol binnen een staatsverband, maar niet bij doelorganisaties, waar mensen vrijwillig deel van uitmaken en die ze als ze dat nodig vinden, kunnen inruilen voor andere.
Vanuit deze opvatting is het begrijpelijk dat veel mensen niets moeten hebben van democratie op de werkvloer. Vlak voor ik daar weg ging, hadden we op de universiteit een bestuur dat werd gevormd uit de wetenschappelijke staf, de studenten en het administratief personeel. Maar studenten zijn niet gedwongen om naar de universiteit te gaan. Ze kunnen een andere opleiding kiezen of meteen na de middelbare school gaan werken. Die onverplichtheid geldt ook voor het personeel van een universiteit.
Burgers van een land kunnen niet uitstappen als de regering hun niet bevalt. Ze kunnen emigreren, maar niet alle vreemde landen laten dat toe en niet ieder regime laat zijn burgers vertrekken. Bovendien is emigratie veel ingrijpender dan de meeste mensen zich voorstellen. Het partir c’est mourir un peu van de Fransen is daar op van toepassing. Democratie garandeert dat mensen niet hoeven te emigreren als zij een meerderheid vormen.
Vanwege die onontkoombaarheid van het landsbestuur is democratie op dat niveau een must als je geweld wilt vermijden. Wie de interne vrede duurzaam wil behouden zal merken dat het daarnaast nodig is dat meerderheden niet willekeurig optreden maar met de legitieme belangen van minderheden rekening houden[2].
De meerderheid beslist, maar dat ontneemt de overheid niet de plicht te luisteren en zich te laten overtuigen door redelijke standpunten van minderheden.
Nederland is het land van het poldermodel. Hier regeert niet de partij die door een meerderheid is gekozen, hier regeren coalities. In coalities is iedereen een minderheid en wordt gedwongen rekening gehouden met de belangen van de coalitiepartners. De uiteenlopende belangen worden tegen elkaar afgeruild, en het resultaat wordt in een regeerakkoord neergelegd. Daar houdt men zich dan verder aan. Omdat dat al moeilijk genoeg is wordt met de belangen van de oppositie hier niet of nauwelijks rekening gehouden. Die komen pas weer aan de beurt als ze de volgende keer deel uitmaken van de coalitie.
In democratische landen zonder poldermodel wordt er geregeerd namens de meerderheid en houdt de regering zonder daar voortdurend met coalitiepartners over te hoeven overleggen in grote lijnen rekening met minderheden. Dat vrijwillig rekening houden bevordert het democratisch besef. En omgekeerd, alleen waar voldoende democratisch besef aanwezig is functioneert een regering van de meerderheid goed.
Er bestaat daarnaast een heel andere, een socialistische opvatting van het begrip democratie. Daarbij gaat het vooral om de gelijkheid van alle mensen. Niet alleen gelijkheid voor de wet, maar gelijkheid in de samenleving. Iedereen dezelfde kansen en liefst ook iedereen dezelfde leefomstandigheden. Aangezien die gelijkheid niet kan worden gerealiseerd door de armen te verheffen moet het maar door rijken en machtigen van hun voorsprong af te helpen. Als die daar niet vrijwillig aan mee werken dan dient de overheid ze daar toe dwingen. Die soep wordt door het poldermodel hier nooit zo heet gegeten, ook niet als de socialisten aan de macht zijn, maar socialisten werken wel in die richting als het kan.
Anderen vinden het logisch dat landen geregeerd worden door mensen die verstand hebben van regeren, maar willen over het algemeen wel degelijk dat ze daar eerst voor worden gelegitimeerd in een democratisch proces. Liefst met verkiezingen als in Engeland of in Amerika, maar desnoods met verkiezingen als bij ons.
Waar dat soort mensen helemaal niets mee heeft is met de socialistische opvatting van democratie, die zo beeldend wordt beschreven in de twee satires van George Orwell, Animal Farm en 1884.
Orwell die het socialisme in de Spaans Burgeroorlog aan den lijve ondervonden had, beschrijft wat er gebeurt waar gelijkheid wordt gepreekt die er in de praktijk natuurlijk nooit is. De varkens in Animal Farm namen het roer in handen onder het motto dat sommige dieren nu eenmaal meer gelijk zijn dan anderen. De boer, die de baas was op de boerderij voordat de varkens (namens alle andere dieren) de macht overnamen, werd uitgeschakeld.
Dubbeldunk noemde Orwell de neiging in dat soort regimes om de taal te manipuleren om hun bedoelingen te camoufleren. Dubbeldunk of ook wel witzwart. Prachtige uitdrukking voor woordgebruik dat in alle quasi democratische samenlevingen aan te treffen is en waar in feite het tegenovergestelde mee bedoeld wordt als wat normale mensen daaronder verstaan.
Neem de gemeente Amsterdam, al socialistisch sinds het begin van de twintigste eeuw. In de notitie van B en W van Amsterdam over de scheiding van kerk en staat zegt het College onder meer het volgende:
Wij hebben tot nu toe gezien dat drie beginselen de verhouding tussen godsdienst en overheid in Nederland beheersen..
Maar er is een vierde beginsel: de overheid, als vertegenwoordiger van de hele samenleving, moet ten opzichte van de godsdienst ook neutraal zijn: wat ten opzichte van de één is toegestaan, moet ook ten opzichte van de ander worden toegestaan. Wat ten opzichte van de een wordt verboden, moet ook ten opzichte van de ander worden verboden. De overheid mag geen partij kiezen….
Wij zullen hierna drie verschillende uitwerkingen van dit beginsel bespreken. Daar zal blijken dat context en maatschappijvisie tot op zekere hoogte een rol spelen bij de keuze die men uit die verschillende interpretaties maakt. Wij spreken in deze notitie dan ook van “contextuele oordeelsvorming”. In navolging van Prof. Dr. Wibren van der Burg, hoogleraar metajuridica aan de Universiteit van Tilburg, onderscheiden wij exclusieve, inclusieve en compenserende neutraliteit.
1….
2…
3 Compenserende neutraliteit. Dit concept van neutraliteit geeft burgers eveneens de ruimte om godsdienst of levensbeschouwing te uiten en onderdeel te laten zijn van de publieke sfeer, maar wat betreft de rol van de overheid gaat het een stapje verder. Er kan een taak voor de overheid weggelegd zijn, wanneer er sprake is van bijzondere omstandigheden die gelegen kunnen zijn in historische of structurele ongelijkheden of in maatschappelijke achterstanden van bepaalde godsdiensten of levensbeschouwingen. Om de gelijkheid van alle godsdiensten en levensbeschouwingen daadwerkelijk te garanderen kan de overheid in voorkomende gevallen groepen die achterblijven extra ondersteunen.
Dit is het mooiste voorbeeld van dubbeldunk dat voor zover ik weet in Nederland is gepubliceerd.
Zo gaat het over de hele linie met de gelijkheid waar men in progressieve kring voor pleit. Alle mensen zijn gelijk maar de bestuurder zelf is als de varkens van Orwell in de praktijk gelijker dan de anderen.
Toen Marcel Van Dam voorzitter was van de VARA was hij daar in alle opzichten de baas en niks gelijkheid van de andere werknemers van die club, zelfs niet van de andere bestuursleden. En dat was maar goed ook, want zijn democratische voorganger dominee Van den Heuvel had er een potje van gemaakt met zijn egalitaire aanpak. Van Dam heeft die omroep hoogstpersoonlijk weer op de rails gezet. Als iedereen daar toen daadwerkelijk gelijk geweest was, dan waren ze met zijn allen de afgrond in geschoven.
De samenleving is van ons allemaal. Wie haar bestuurt moet met de belangen van iedereen rekening houden en wie de macht krijgt moet daar op een democratische manier verantwoording over afleggen. Maar de idee dat iedereen even veel te zeggen zou hebben is echt onzin en wie meent dat dit soort gelijkheid pas democratie is moet zijn begrippenapparaat bijstellen. Wie doet alsof, die speelt een spel, zoals de varkens in Animal Farm. En dat blijkt dan vaak tot ongelukken te leiden. Vooral als de varkens er zelf in gaan geloven.
- Dat lijkt ook een goede reden om nooit een democratisch staatsverband te introduceren in een land zonder dat daar eerst een rechtsstaat is gevormd. Die voedingsbodem blijkt in de praktijk steeds noodzakelijk te zijn.
- De een-partij regeringen op etnische basis die in veel ontwikkelingslanden voorkomen en die de belangen van minderheden vaak met voeten treden zijn daarom niet democratisch, al winnen ze alle verkiezingen met grote meerderheden.
Dit artikel over democratie verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp
Meer van Toon Kasdorp vindt u hier.
Meer over democratie vindt u hier.
Ik heb altijd wat neergekeken op de Amerikaanse versie van landsbestuur, maar wat zij aangeven over democratie heeft me aan het denken gezet. Ze vergelijken democratie kort door de bocht gezegd met de interactie tussen drie (andere) dieren. Twee wolven en een geit, en die drie moeten gaan uitmaken wat ze zullen gaan eten tussen de middag.
@Bert.
Het idee van de Founding Fathers was ook niet dat iedereen gelijk was, maar iedereen gelijkwaardig zou kunnen zijn/worden.
Basisuitgangspunt was dat ieder huishouden een stem zou kunnen hebben, mits men hetzij voldoende verdiende, hetzij aan voldoende mensen werk verschafte. Per huishouden was het de man die een stem had, simpelweg omdat de man al het zware werk deed, letterlijk brood op de plank bracht en zijn huishouden beschermde. Tegen dieren, rovers of andere ellende. (het Engelse woord ‘gentleman’ heeft ook een duidelijke oorsprong hier. In EERSTE instantie diende een man een man te zijn, oftewel in staat en bereid om zijn gezin te onderhouden en te verdedigen. Pas als aan die voorwaarden was voldaan kon een man zijn grovere manieren (deels) laten varen en ‘gentle’ worden, wat niet perse ‘beleefd’ betekent). Oftewel het idee dat wie betaalt, die bepaald.
Zou men dat idee weer invoeren, hetzij hier in de VS, hetzij in Nederland, dan is de hele flauwekul van linkse idioterie snel over. Slechts diegenen die voldoende verdienen om in hun eigen levensbehoefte te voorzien zonder afhankelijk te zijn van anderen zouden mogen stemmen. Daarbij doet het er niet toe of dat minimumloon is of meer dan een miljoen per jaar, zolang men in de eigen behoefte voorziet zonder hulp van anderen of van de staat.
Zelf zou ik dat een zeer wenselijke ontwikkeling vinden.
Belangrijk artikel.
@Johan P : authentieke reactie.