DE WERELD NU

Wijsheid – de drie werelden

Wijsheid

De wijsheid van de klassieke Grieken bestond uit het verwerven van begrip van de wereld en van zich zelf. Eigenlijk in de omgekeerde volgorde. “Ken u zelf” stond boven de ingang van de tempel van Delphi en dat was volgens de Grieken het begin van alle wijsheid.

Dat was inderdaad juist, want zonder dat mensen zich zelf kennen en zonder dat ze beseffen hoe de manier waarop zij de wereld bezien vertekeningen op kunnen leveren, blijft kennis van de wereld gebrekkig en wat erger is, zijn ze zich dat onvoldoende bewust.

Het is alleen via het eigen lichaam en de eigen geest dat mensen de wereld kunnen leren kennen leerde bisschop Berkeley[1]. De beperkingen van het (eigen) vermogen tot waarnemen geeft de grenzen aan van de mogelijke kennis van de wereld.

Puur logisch valt tegen de leer van de bisschop weinig in te brengen, maar de kosmos is geen constructie van de menselijke geest. Mensen zijn het product van de evolutie van het leven op aarde en daardoor aan al het andere leven verwant. Hun verwantschap met andere levende wezens en de empathie die er tussen mensen en andere dieren bestaat verschaft een machtig instrument tot het begrijpen van het levende deel van de wereld. Waarneming is bovendien een breed begrip, waaronder ook afleidingen en combinaties van waarnemingen vallen, zodat we wel zeker meer kunnen weten dan we met de eigen zintuigen kunnen waarnemen.

De wereld buiten het bewustzijn van de individuele mens heeft voor zover wij weten drie aspecten:

De wereld zoals die is “an sich”, zonder toedoen van mensen en zoals die bestond voordat de evolutie de menselijke soort had voortgebracht. Daartoe behoort het universum buiten de aarde, maar ook al wat er op de aarde is zonder dat het door toedoen van mensen is veranderd.

De wereld van de ideeën. Daartoe behoren wiskundige theorema, muziekcomposities, filosofische gedachten, ideeën omtrent het ontwerpen van gebouwen maar ook bijvoorbeeld de populariteit van popsterren en de mode in kleding.

De wereld die een mengvorm is van “puur natuur” en de menselijke ideeën, de wereld van de cultuur. Hiertoe behoren het door mensen gevormde landschap, de steden, autowegen, gebruiksvoorwerpen, schilderijen, boeken, e.t.q..

Het is duidelijk dat de derde wereld een product is van de eerste en de tweede en dat met name tussen de derde en de tweede wereld een sterke wisselwerking moet bestaan, zodat zij ook tezamen als een en dezelfde wereld zouden kunnen worden aangemerkt.

Een bestudering van de eerste wereld, die Welt an sich, die bewust was losgemaakt van de invloed die mensen daar op hebben uitgeoefend heeft voor het eerst plaats gevonden in de natuurwetenschap die in de zeventiende eeuw is ontstaan. Ook de Grieken, waaronder Aristoteles, hadden de natuur en de kosmos bestudeerd maar zonder zich zo duidelijk ter realiseren dat tussen de door mensen gecreëerde wereld en de natuur het scherpe onderscheid dient te worden gemaakt, dat wij tegenwoordig zien. In de neurologie en de geesteswetenschappen is nu een begin gemaakt met een wetenschappelijke bestudering van het menselijk zelfbewustzijn en van de vertekening van de buitenwereld die optreedt als bijproduct van het beperkte menselijk waarnemingsvermogen. De culturele vooroordelen die daarnaast verantwoordelijk zijn voor een deel van vertekening worden nog niet of nauwelijks systematisch bestudeerd[2].

Zelfkennis is voor de Grieken de basis van de filosofie maar het is niet het voornaamste onderwerp waar de filosofie zich historisch mee bezig heeft gehouden. Wat daadwerkelijk het belangrijkste onderwerp was, is de leer van de kennis, de epistemologie. Epistemologie heeft zowel betrekking op de aard van de kennis als op de manier waarop vermeerdering ervan tot stand komt.

Iedere vermeerdering van kennis veronderstelt twee zaken:

  1. Een basiskennis die vermeerderd kan worden; een geschikte methode, waarmee kennis kan worden verzameld en gesystematiseerd.
  2. Onder basiskennis wordt verstaan een geordende hoeveelheid feiten met betrekking tot de wereld.

Feiten worden verzameld door waarnemingen en door combinatie en communicatie van waarnemingen. Ordening is het gevolg van toepassing van een methode. Er zijn veel methoden denkbaar en een aantal worden daadwerkelijk toegepast; de meest efficiënte lijkt de methode die Karl Popper heeft voorgesteld.

Die houdt in dat kennisvergaring op ieder willekeurig niveau van kennis kan starten, maar altijd dient te beginnen met het stellen van een probleem, dat met de bestaande kennis niet kan worden opgelost.

Kennis, meent Popper, is het resultaat van theorievorming en theorieën worden geformuleerd om problemen op te lossen die door de omstandigheden worden aangereikt.

Een voorbeeld: men bevindt zich in een kamer en de deur is dicht. Op de deur zit een slot. In de kamer ligt een sleutel. Een theorie kan dan worden geformuleerd: de sleutel zal passen in het slot en kan gebruikt worden om het slot en daardoor de deur te openen.

Het experiment vindt plaats en de theorie blijkt juist; de deur gaat open nadat de sleutel in het slot is gestoken en wordt omgedraaid.

Hoe is onze kennis nu vermeerderd? We weten niet meer dan dat deze sleutel past op dit slot. De gebruikte theorie kan algemener worden geformuleerd, bijvoorbeeld:
Sleutels dienen om sloten te openen, bij iedere sleutel past een slot;
Een vervolgtheorie zou dan kunnen zijn : Met elke sleutel kun je elk slot openen.

De eerste formulering is vrij algemeen geldig. Sleutels en sloten zijn voor elkaar gemaakt en een echte sleutel zal dus op het voor die sleutel gemaakte slot moeten passen. Niettemin, als men eenmaal weet hoe een sleutel er uit ziet kan men er, als men wil, ook een maken zonder slot, b.v. van zilver als sieraad om aan een ketting te hangen. Ook kan het slot stuk zijn of verdwenen. 100% geldigheid heeft de algemene theorie dus niet, maar voldoende om te zeggen dat hij juist is: slot en sleutel horen bij elkaar en dienen tezamen om iets af te kunnen sluiten en weer te openen. De tweede stelling is onjuist. Je kunt niet met iedere sleutel elk slot openen. Als in dezelfde kamer nog een ander soort slot aanwezig is kan een nieuw experiment dat al vlug uitwijzen.

De kritische methode van Popper houdt in dat iedere theorie of stelling net zolang op verschillende wijzen beproefd behoort te worden tot zij niet meer opgaat.

Met de eerste van de twee stellingen kan dat lang duren. Zo’n theorie vindt door verdergaande experimenten steeds meer steun en is dus goed onderbouwd. Van de tweede theorie kan daarentegen snel worden bewezen dat zij onjuist is. Deze theorie heeft dus maar heel beperkt nut. Hij kan geholpen hebben om uit de kamer te komen maar zal dat niet doen bij de eerstvolgende kamer met een ander slot.

Het aardige van de kritische methode van Popper is dat zij niet leidt tot juiste en onjuiste theorieën in filosofische zin, maar tot meer en minder bruikbare. Geen enkele theorie is met zekerheid juist. Altijd bestaat de mogelijkheid dat een voorbeeld wordt gevonden waardoor de algemene geldigheid wordt weerlegd. De theorie van Popper houdt een procedure in:

Men ziet een probleem, bedenkt een theorie voor een oplossing, men beproeft de theorie: bij succes past men de oplossing toe totdat hij ooit niet meer op gaat.

Kennis bestaat uit tot dusver toepasbaar gebleken theorieën. Als de theorie niet meer opgaat gooit men hem niet helemaal weg, maar past men hem zo mogelijk aan. Vaak formuleert men het probleem scherper en beperkt het terrein waarop de oorspronkelijke oplossing van toepassing blijft als een bijzonder geval van het intussen algemener geformuleerde probleem. Soms, maar zelden, leidt tegenbewijs tot volledige verwerping van een theorie en ongeldigheid van de oude leer op alle toepassingsterreinen[3].

Een oplossing die het uithoudt, ook na een groot aantal keren op de proef te zijn gesteld behoort tot het algemene arsenaal van kennis[4]. Poppers kennisleer is elegant. Je kunt zoals Plato theorieën hebben zonder voldoende feiten om ze op te baseren, maar anders dan bij Plato is het geen bezwaar als zo’n theorie onderuit gaat omdat hij niet tegen de kritiek van de feiten bestand blijkt. Je zult niet vlug, zoals bij Aristoteles feiten gaan onderzoeken zonder een bruikbare theorie te hebben. Plato had gelijk dat geen onderzoek mogelijk is zonder voorafgaande theorie maar Aristoteles dat geen theorie van waarde is die niet onderbouwd kan worden met feiten en ervaringen.

Onder kennis wordt bij Popper alleen verstaan kennis die het resultaat is van theorievorming en aangezien theorieën alleen worden opgeworpen omdat ze nodig zijn voor het oplossen van problemen is kennis de verzameling van theorieën die succesvol gebleken zijn bij het oplossen van problemen.

Deze definitie is beperkter is dan de algemeen gebruikelijke. Onder kennis wordt bij anderen ook wel verstaan de namen die aan voorwerpen of levende wezens worden gegeven, of jaartallen en andere pure feitelijk gegevens voor zover die geen onderdeel zijn van een theorie of ordening.

Hier zit het het verschil tussen een natuurwetenschappelijke en een magische manier van denken. Het is magisch om te menen dat het belangrijk is de echte naam van iets of iemand te kennen. Dat is het niet. Namen zijn willekeurig. Ze krijgen hun betekenis door de persoon of het ding waaraan zij worden gehecht en niet omgekeerd. Magie is uit haar aard onbegrijpelijk en mysterieus. Kennis in de bij Popper gebruikte betekenis is niet mysterieus of heilig, zij is helder en voor iedereen toegankelijk. Als zij blijkt niet te werken wordt zij zonder pardon opzij gezet.

Belangrijk aan de bij Popper voorgestelde methode van kennisvergaring is dat het hier niet alleen een puur menselijke uitvinding betreft. Deze leer kan beschouwd worden als een instrument in de evolutie en daarmee wordt de epistemologie onderdeel van de evolutie en de evolutieleer de kern van alle wetenschap.

De kernidee van de evolutietheorie van Darwin, zoals die tegenwoordig wordt geformuleerd is dat er ontwikkelingen in soorten van levende wezens zijn doordat er voortdurend kleine veranderingen optreden in de genen van individuen en daarmee in het genoom van een soort. De individuen worden daardoor meer of minder succesvol in de strijd om het voortbestaan en het verkrijgen van nageslacht dan hun soortgenoten. De soort verkrijgt een groter arsenaal aan mogelijke aanpassingen voor toekomstige veranderingen in haar biotoop. De meer succesvolle individuen krijgen meer nageslacht; zo worden werkzame veranderingen doorgegeven, komen op den duur algemeen voor en worden derhalve “geselecteerd” door de soort[5].

Spectaculaire veranderingen en nieuwe soortvorming zullen met name tot uiting komen als de omstandigheden waaronder de soort leeft drastisch veranderen.

Worden de omstandigheden slechter dan zijn veranderingen nodig om te overleven. Worden ze beter dan zijn veranderingen nodig om van de nieuwe kansen gebruik te maken.

Voorbeeld van het eerste: in Engeland leefden in het kolengebied van Yorkshire witte vlinders die in het oude grazige Yorkshire tussen de witte bloemen een goede schutkleur hadden. In het Yorkshire van de kolenmijnen staken zij tegen de omgeving af en werden meer dan andere vlinders een prooi voor vogels. De wat donker gevlekten hadden een wat betere kans want die staken minder af. Binnen enige tientallen jaren na invoering van de kolenindustrie had zich in Yorkshire een zwarte soort ontwikkeld, die afstamde van de witte.

Voorbeeld van het tweede: op de Galapagos-eilanden die meer dan 1000 km uit de kust liggen van Ecuador had zich bij toeval een soort vinken gevestigd. Concurrentie van andere vogels was er niet. Op de Galapagos-eilanden, die van vulkanische oorsprong zijn, komen nogal veel verschillende soorten leefmilieu voor, met bijbehorende verschillen in begroeiing en fauna.

Voor iedere biotoop was een ander soort snavel de meest geschikte. Binnen zeer korte tijd ontwikkelden zich voor elke biotoop een apart soort vink met een eigen formaat snavel.

De parallel tussen de werking van de evolutie en de theorie voor het vergaren van kennis van Popper is duidelijk. Ook in de evolutie worden (door de omstandigheden) problemen gesteld en (door levende wezens) oplossingen aangedragen en uitgeprobeerd. De meest bruikbare oplossing overleeft.

Er blijft ook een belangrijk verschil. Theorieën voor de oplossing van problemen worden in de natuur niet met opzet ontwikkeld. De natuur is niet teleologisch, zij is zoals Mayr zegt, teleonomisch[6], niet werkend naar een van te voren bepaald ontwerp, maar wel oplossingsgericht.

Mensen zijn in staat oplossingsalternatieven te bedenken waarbij zij intuïtief of op grond van rationeel inzicht een groot aantal onwaarschijnlijke mogelijkheden uitschakelen. Zij zullen over het algemeen veel sneller met een passende oplossing komen dan dat dit in de natuur gebeurt. Daar staat tegenover dat de natuur[7] met oplossingen komt waar mensen nooit aan gedacht zouden hebben. Zij heeft natuurlijk ook meer tijd ter beschikking. Ze is al 5 miljard jaar bezig het leven te evolueren en mensen zoals die tegenwoordig rondlopen zijn er niet langer dan een paar honderd duizend jaar. Er is nog een verschil. Mensen zullen proberen een optimale oplossing te vinden en dat gebeurt in de natuur niet.

Een oplossing die in de natuur tot stand komt is zelden beter dan nodig is, maar op den duur ook nooit slechter. Aan de kwaliteit van de oplossing kan men daarom afzien hoe zwaar in het verleden ooit het probleem geweest is dat de oplossing noodzakelijk maakte. Neem bijvoorbeeld de kwaliteit van de hartspier. Het hart van de gemiddelde mens heeft een capaciteit die het tienvoudige is van wat ook onder zware omstandigheden wordt benodigd. Dit betekent dat in het verleden er omstandigheden moeten zijn geweest waarin van een hart meer geëist werd, of waarin in elk geval het bezit van overcapaciteit een overlevingsvoorsprong gaf. Mensen in het verleden die een hart hadden met een mindere capaciteit kwamen nu en dan in een situatie terecht waarin hun capaciteit onvoldoende was om te overleven of zij werden als gevolg van hun gebrek een minder aantrekkelijke huwelijkspartner.

In elk geval hebben mensen met de grote capaciteit meer dan gemiddeld nakomelingen gekregen, zodat dat soort hart de norm is geworden in de tegenwoordige mensheid.

De oplossingen van de natuur zijn zelden radicaal. Als eenmaal een bepaald design bestaat, b.v. zoogdieren met vier ledematen, dan zal men nooit meer zoogdieren met zes ledematen zien hoewel dat zeker efficiënter zou zijn. Zou zes absoluut nodig geweest zijn om te overleven dan hadden we er zes gehad of we waren uitgestorven. Dit voorbeeld is geen fantasie. Zes ledematen is wel efficiënter voor landdieren, maar niet voor vissen. Vissen hadden ooit zes vinnen maar zijn de twee kwijtgeraakt die ze niet nodig hadden. Van de viervinnige vissen stammen alle amfibieën, reptielen en zoogdieren af. Insecten, die een andere afstammingslijn hebben zijn wel degelijk zespotig[8].

De kennis in de popperiaanse zin die de samenleving bezit over alle onderwerpen die haar overleven aangaan is relevant en tot op grote hoogte volledig voor zover het gaat om problemen die uit het verleden stammen. Zij wordt door de leden van de samenleving gedeeld. Er is een voorraad kennis die door de samenleving als geheel voor relevant wordt gehouden. Een samenleving berust op samenwerking en als op essentiële onderdelen door de leden van dezelfde samenleving van uiteenlopende soorten kennis zou worden uitgegaan, dan stokt de samenwerking.

Relevant en volledig wil niet noodzakelijk zeggen juist. Het wil zeggen dat de kennis in staat stelt acute en levensbedreigende problemen op te lossen en voor veel voorkomende verschijnselen een adequate verklaring te geven.

Toen de Papoea’s uit de binnenlanden van Nieuw Guinea voor het eerst een auto zagen gingen ze er van uit dat in de motor kleine mannetjes zaten die het monster vooruit duwden en daarbij lawaai maakten om elkaar aan te moedigen. De benzine die regelmatig in de tank gegoten werd diende om de wezentjes van voedsel te voorzien. De verklaring voor het verschijnsel voldeed zolang geen Papoea zelf hoefde te rijden of voor het onderhoud van een auto hoefde te zorgen. Het aardige van deze theorie was niet alleen dat deze voorlopig een afdoende verklaring gaf voor een nieuw verschijnsel maar ook dat hij ook door alle leden van de Papoea gemeenschap ter plekke als waar werd aanvaard, tot het latere bewijs van tegendeel.

Onze westerse kennis als samenleving is in wezen niet anders. Kennis wordt door de samenleving gedeeld en er bestaan mechanismen die voorkomen dat mensen die afwijkende meningen hebben daar al te gemakkelijk wanorde en verwarring mee kunnen veroorzaken.

Galileï werd niet gedwongen zijn theorieën te herroepen omdat ze fout waren. Ze waren bewijsbaar juist, maar ze veroorzaakten twijfel aan de autoriteit van de Bijbel en op die autoriteit berustte in zijn tijd de legitimiteit van de maatschappelijke ordening. Toen Galileï ’s opvattingen eenmaal aanvaard werden tegen de leer van de Bijbel in waren de Franse revolutie en de onkerkelijkheid alleen nog maar een kwestie van tijd. Zo verkeerd hadden de kerkelijke autoriteiten dat niet gezien.

Individuen die er afwijkende meningen op na houden zijn alleen gevaarlijk als ze, zoals Galileï, over een mate van autoriteit beschikken. Doen ze dat niet dan komen ze niet op de brandstapel of in de kerker terecht, maar worden ze simpelweg genegeerd. Ideeën die tegen de heersende publieke opinie ingaan kunnen wel eens ergernis wekken, maar veel vaker worden ze niet eens opgemerkt. Ze passen niet in het wereldbeeld dat in de samenleving geldt en vallen daarom als zaden op een rotsige bodem. Dit is kennelijk een van de mechanismen waarmee mensen genetisch zijn geprogrammeerd om een coherente samenleving mogelijk te maken, de belangrijkste voorwaarde voor overleving van ieder menselijk individu.


  1. In feite weten we niets anders dan onze waarnemingen en datgene wat we door toepassing van de ratio daar uit afleiden kunnen. De extreme consequentie van dit uitgangspunt is het solipsisme, de leer dat alleen het subject zelf bestaat en de rest van de wereld een ingewikkelde fantasie zou zijn, inclusief het lezen van het boek waarin van deze theorie melding wordt gemaakt.
  2. Thomas Kuhn, The Stucture of scientific Revolutions, Chicago 1962, betoogt dat ook de bestudering van de wereld an sich aan vertekening en zelfs aan een zekere mode onderhevig is net als door de cultuur bepaalde kennisgebieden. Hij heeft in zoverre gelijk dat ook de wereld van de wetenschappers als een eigen subcultuur moet worden gezien, waarin dezelfde culturele wetten gelden als in andere coherente groepen, maar dat blijft een oppervlakteverschijnsel. Het neemt niet weg dat de geordende, door kritisch onderzoek verkregen kennis van de kosmos zoals die in de natuurwetenschappen wordt verworven van een andere orde is dan sociologische kennis. Door de veranderingen die verworven kennis van de samenleving kan hebben op het onderwerp van de studie, door het zelfverwijzend karakter van maatschappijwetenschappen, kunnen zij nooit de waardevrijheid hebben die de natuurwetenschappen bezitten en die door Kuhn meer in twijfel werd getrokken dan redelijk is.
  3. Een bestaande theorie, die bij nader inzien blijkt onzinnig te zijn en incommensurable met een nieuwe theorie en met de rest van de wetenschappelijke kennis is een grote uitzondering. De paradigmatheorie van Kuhn gaat ervan uit dat bij iedere substantiële vooruitgang in de wetenschap het bestaande in zijn geheel wordt afgeschaft, ongeveer zoals in het spreekwoord met het badwater het kind wordt weggegooid. Dat neemt niet weg dat ook de wetenschappelijke wereld aan sociologische wetten onderhevig is en dat de theorie van Kuhn wel degelijk in haar kern juist is..
  4. In feite kunnen er ook andere redenen zijn om een theorie te aanvaarden dan dat hij zich in de praktijk vele malen heeft “bewezen”. Een theorie kan een lastig en lang bestaand probleem oplossen of zo fraai zijn dat hij ook zonder bewijs overtuigt. Mensen aanvaarden theorieën vaak omdat zij ze graag willen aanvaarden en om heel andere redenen dan simpel omdat de waarheid ervan zou zijn aangetoond. Wetenschappers zijn wat dat betreft niet zo heel anders dan andere mensen.
  5. Een variant op de oorspronkelijke leer van Darwin is dat de veranderingen die niet tot een achterstand van het individu leiden voorshands alleen de genetische diversiteit van de soort vergroten en dat wijzigingen in de soort pas optreden door veranderingen in de leefomstandigheden. Deze dwingen tot aanpassing en de individuen met genen die hen voor de veranderde omstandigheden geschikt maken worden dominant binnen de soort. Blijven de leefomstandigheden gelijk, dan kunnen soorten ook honderden miljoenen jaren praktisch ongewijzigd blijven voortbestaan, ondanks een voortdurende uitbreiding van de gene pool als het gevolg van mutaties.
  6. Ernst Mayr, The Growth of Biological Thought, Harvard University Press, 1982
  7. De weerstand tegen teleologie, d.w.z. de gedachte dat de evolutie werkt volgens een vastgesteld plan is onder biologen algemeen. Niettemin bestaat er bij hen een antropomorfische taalgebruik dat op het bestaan van teleologie duidt. Uitdrukkingen als “de natuur bedenkt oplossingen” zijn gebruikelijk ook bij evolutiebiologen die teleologie afwijzen. Mayr suggereert dat teleologie een vorm is van een algemener verschijnsel dat hij teleonomie noemt en waar bijvoorbeeld het programmeren van computers onderdeel van vormt, voor zover die programmering “emergent”is, d.w.z. ontstaat in het gebruik, zonder van te voren te zijn bedacht.
  8. Een interessant aspect van menselijke kennis is dat fouten die niet tot hinderlijke gevolgen lijden eeuwen lang collectief onopgemerkt kunnen blijven. Aristoteles of iemand die hem fout gekopieerd heeft, beweerde dat vliegen vier poten hadden en tot de moderne tijd is die overtuiging blijven bestaan. Een lezer van Aristoteles of een leerling in de middeleeuwse klas die met die wetenschap in het hoofd bij toeval merkte dat een vlieg er zes had hield zijn mond, want wie was hij om de grote Aristoteles tegen te spreken en misschien had hij wel een afwijkend exemplaar vlieg gevonden.

Dit essay verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp

1 reactie

  1. carthago schreef:

    Interessant artikel , dank.
    De maakbare mens wordt wat mij betreft nooit uitgevonden☺