Waarom straffen we onverbeterlijken?
In 1970 dacht nog driekwart van de mensen, wanneer ze ondervraagd werden, dat ze moesten antwoorden dat mensen die hun straf uitzaten daar beter van zouden worden. Ik denk dat de meesten daar ook toen al niet in geloofden maar het was nu eenmaal wat je geacht werd te zeggen.
Intussen is het bewijs dat ze er niet beter van worden zo overweldigend dat het niet langer heersende mening is en mensen zich ook niet meer verplicht voelen dat antwoord te geven.
Dat criminelen verbeterd of ´genezen´ kunnen worden door een straf of maatregel is statistisch niet aan te tonen, ongeacht de methode van opsluiting of behandeling. Wie er nog wel in geloven, zijn de mensen voor wie dat geloof deel uitmaakt van hun professionele habitus, voornamelijk daarom degenen die in het justitionele apparaat werkzaam zijn. Niet bij de politie, daar weten ze wel beter, vanuit de eigen beroepservaring, maar bij rechters, officieren, gevangenbewaarders, welzijnswerkers en gevangenispsychiaters, daar treft men hier en daar, bij de minder begaafden onder hen, die opvatting nog wel aan.
Hun werk zou grotendeels zinloos zijn in hun eigen ogen als ze het niet meer geloofden. En zij worden er ook nog steeds op uitgezocht. Als een officier er een ouderwets christelijke opvatting op na houdt over zonde en zondaars, zou hij zich in de wereld van welzijn en recht niet meer thuis voelen en er door zijn collega’s trouwens ook niet lang worden getolereerd.
In 1970 was het fenomeen criminaliteit nog min of meer een randverschijnsel in de samenleving. Praktisch niemand kwam er zelf mee in aanraking. Sociale controle voorkwam veel criminaliteit en het aantal psychiatrische patiënten was absoluut maar ook relatief veel kleiner dan tegenwoordig. Nu is, vooral in de grote steden, criminaliteit een onderdeel van het gewone leven geworden. Wie op school zit of van het openbaar vervoer gebruik maakt maar het onvermijdelijk mee. Over een moord kon in de vijftiger jaren nog jaren worden nagepraat, nu is het een dagelijks verschijnsel en niemand kijkt er meer van op. Maar de opvattingen uit de vroege progressieve jaren ijlen na. De focus van de welzijnswereld op de dader in plaats van op het slachtoffer is zo allesbeheersend, dat een paar jaar geleden, tijdens de discussie over een moordzaak in de Kamer, een Kamerlid haar welgemeende gevoelens van ontzetting kon richten tot de familie van de dader en naliet een enkel woord te wijden aan de slachtoffers en hun naasten.
De opvatting dat strafrecht gericht behoort te zijn op verbetering van de daders, die doorgaans immers ook alleen maar slachtoffers zijn van hun omgeving, is niet alleen onzinnig maar ook bewijsbaar ineffectief.
Strafrecht gaat over de samenleving, niet over de daders. De dader fungeert in het strafproces zodat iedereen kan zien dat hij werkelijk gedaan heeft waar hij van beschuldigd wordt. Na het proces zijn we de facto niet meer in de daders geïnteresseerd, behalve dan dat we de samenleving zo lang mogelijk tegen hun heroptreden willen beschermen. Van wat er achter de muren van de detentie inrichtingen plaats vindt, blijken we maar heel weinig af te weten. Over feiten die in strijd komen met de theorieën van de verbeterbaarheid wordt weinig gepubliceerd. Therapieën en medicijnen zouden misschien kunnen werken, maar alleen als de crimineel of psychoot besluit om mee te werken. Een pastoor of dominee uit de vijftiger jaren zou zeggen dat Gods genade er alleen is voor de berouwvolle zondaar. Maar statistisch gesproken heeft de zondaar in de gevangenis geen berouw en werkt hij niet mee aan zijn therapie. Psychiatrische patiënten die niet in een gesloten inrichting zitten slikken vaak hun medicijn niet. Ook de ouders van de crimineel kun je wel verplichten maar niet dwingen om aan therapieën mee te werken. Ze doen het dan ook maar zelden.
Hoe kunnen we voorkomen dat iemand die als twaalfjarige een ander toetakelt met een schroevendraaier later als volwassene twee vrouwelijke agenten neersteekt met een mes? Het antwoord is we kunnen het niet en wie denkt dat de samenleving maakbaar is en de mens verbeterbaar is kortzichtig. Wie beweert dat in het gevangeniswezen sinds 1970 de harde aanpak heerst en dat dit de reden is voor toename van de criminaliteit, vergist zich of misleidt zijn gehoor. In de gevangenis heerst de zachte aanpak of geen aanpak. Er is misschien geen land in de wereld waar gevangenen zo weinig worden geconfronteerd met de gevolgen van hun daden als in Nederland.
Niet dat het veel verschil maakt voor de recidive. Ook in landen waar harder tegen gevangenen wordt opgetreden is de recidive groot, met name onder degenen die uit het criminele milieu afkomstig zijn en dat is de meerderheid. De gevangenis is voor jongeren vaak een hbo voor de criminaliteit en in de inrichtingen zijn het de geharde criminelen die de dienst uitmaken, niet de bewakers. Dat is in de VS of Brazilië niet anders dan in Nederland. Afschrikking werkt niet zei professor de Ruiter. Ze had gelijk, het werkt ook niet. Maar reclassering werkt evenmin en dat was vroeger eigenlijk niet anders, toen er minder gevangenen per reclasseringsambtenaar of gevangenbewaarder waren. De wortel helpt niet en de stok helpt niet.
Het punt is dat straffen niet gaan om de dader maar om het stellen van normen in de samenleving. Als de straf niet in overeenstemming is met het gewicht van de overtreden norm dan zwakt de norm af en als er niet gestraft wordt verdwijnt de norm op den duur. Zouden we het straffen eraan geven bij gebrek aan capaciteit of omdat we menen dat het niets uithaalt, of gaan we werken met quasi straffen als taakstraffen, dan blijft dat niet zonder gevolgen voor de samenleving en daarin horen we meer geïnteresseerd te zijn dan in het lot van de onverbeterlijken.
———————————————————————————————
Eerder verschenen op het Blog van Toon Kasdorp