Tweedeling in het strafrecht
Een van de gebreken in ons strafrecht is dat dezelfde regels gelden voor criminelen als voor gewone burgers. Men weigert daar een zinnig onderscheid te maken met als gevolg dat we in het strafrecht het begrip crimineel niet kennen.
We kennen de criminele organisatie maar ook van dat begrip wordt niet of nauwelijks gebruik gemaakt. Het Nederlandse strafrecht is net als het strafrecht in andere westerse landen gefocust op een doen of nalaten dat kan worden ondergebracht in een delictsomschrijving. Twee voorbeelden:
Art. 152 SR (Vervallen per 01-02-2006)
Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft
1. Hij die iemand tot een uitdaging tot tweegevecht of tot het aannemen van een uitdaging aanzet, indien daarop een tweegevecht volgt.
Artikel 310 SR
Hij die enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort wegneemt, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, wordt, als schuldig aan diefstal, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.
Van het eerste misdrijf kan niemand zijn beroep maken. Het kwam bovendien zo weinig voor dat het in 2006 is afgeschaft en dat was rijkelijk laat. Maar het tweede misdrijf is komt vaak voor en wordt bij mijn weten vaker vervolgd dan alle andere misdrijven uit het wetboek bij elkaar. Er zijn wel degelijk hele volksstammen die er hun beroep van maken en het zou zeker zin hebben om die misdrijven en misdadigers een aparte behandeling te geven. In al die gevallen waarin de strafbare handelingen deel uit maken van een reeks en zeker als men er in zijn levensonderhoud mee voorziet of wanneer ze in groepsverband worden gepleegd, is een aparte behandeling geoorloofd en gewenst.
Een strafproces zou in twee delen uiteen moeten vallen. Een eerste deel waarin wordt vastgesteld of de betrokkene een gewoontemisdadiger is of niet en of hij deel uit maakt van een misdadig milieu of niet.
Heeft men kennelijk met een incidenteel geval van doen dan hoort de verdachte als een burger behandeld te worden, maar is hij een beroeps dan moeten er andere regels gelden. De bijzondere dwangmiddelen bijvoorbeeld worden nu te pas en te onpas toegepast, ook in gevallen waar er geen enkele ander zinnige reden te bedenken valt dan om een verdachte tot een bekentenis te dwingen.
Bij criminelen zal dat de meeste mensen niet zoveel kunnen schelen, maar bij een gewone burger is dat ontoelaatbaar gedrag van de overheid.
Strafrechtjuristen denken hier heel anders over. Die vinden het in strijd met de mensenrechten om een crimineel anders te behandelen dan een gewone burger en dat gewone burgers op deze manier nogal eens gedwongen worden om misdrijven te bekennen die ze nooit gepleegd hebben beschouwen ze als een bedrijfsongeval. Gewone burgers interesseren hun veel minder dan beroepscriminelen, met wie ze in de praktijk zo veel vaker te maken hebben.
Veel van het gedachtegoed in het strafrecht en strafprocesrecht dateert nog uit de beginperiode van het strafrecht, uit de tijd van de Franse revolutie. Zij zijn te zien als een reactie op het strafrecht uit de voorgaande periode waarin met name de derde stand aan de willekeur van de magistraten en de politie was overgeleverd. Die bepalingen zijn geschreven op de bescherming van de gewone burger maar in de praktijk dienen ze nu ter bescherming van de beroepscrimineel.
Wanneer eenmaal vast staat dat iemand een crimineel leven leidt is er helemaal geen reden om hem die bescherming te geven. Een onderscheid in strafrechtelijke behandeling tussen amateurs en beroepsmensen zou heel zinnig kunnen zijn. Het zou de strafprocedures sterk kunnen vereenvoudigen en of een crimineel nu veroordeeld wordt voor het misdrijf dat hem ten laste wordt gelegd of voor een van de talloze andere die hij heeft gepleegd daar zou niemand zich over op horen te winden.
Wel is het zaak dat het vaststellen of iemand een crimineel leven leidt met de grootste zorgvuldigheid gebeurt. Daar hoort te blijven gelden dat in geval van twijfel het belang van de verdachte het zwaarst hoort te wegen.
——————————————————————————-
Dit stuk verscheen vandaag ook op het Blog van Toon Kasdorp
In alle jurisprudentie druipt het evrm, rechten van de mens, er overal vanaf. De rechten van slachtoffers zijn nergens omschreven, schadevergoeding bestaat bijna helemaal niet, dat bepaalt de rechter in z’n vonnis zijnde de straf in de gevangenis, waar het slachtoffer totaal niet beter van wordt.
In nederigland lopen zo ongeveer in aantal de meeste oorlogsmisdadigers rond ter wereld, want waar anders nog op de planeet kun je in volledig betaalde vrijheid oneindig door blijven procederen totdat de slachtoffers een ons wegen in hun graf? In onze bananenrepubliek!
Art. 310 SR: “..met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen…”.
Robin Hood zou er in deze tijd mooi mee weg zijn gekomen en ook de belastingrovende staat gaat vrijuit want beroving t.b.v. de arme zieligen in Heelverweggis heeft niks met toeeigenen nu de bestemming al eerder werd vastgelegd en gebudgetteerd. Dus je bent crimineel als je voor jezelf jat en een goede niet strafbaar te krijgen burger als je het voor een ander doet.
Misschien moeten de teksten eens aangepast worden zodat ontsnappingsluikjes verdwijnen en er minder advokaten nodig zijn en een duidelijker besef worden gekweekt dat je burger bent zolang je geen duidelijk omschreven strafbare feiten pleegt want dan wordt je daardoor automatisch tot crimineel met bijbehorende verbanning naar Rottummerplaat of een ander zwemparadijs.