Toezichthouders
Wij kennen in Nederland toezichthouders op het geldwezen en op banken. Dat zijn de AFM en DNB. Die zouden moeten voorkomendat er in het bankwezen waardes worden gehanteerd die gebaseerd zijn op toekomstverwachtingen, op de afgeleide van de groei.
Het eigen vermogen van banken hoort niet gebaseerd te zijn op activa waarvan de waarde al te zeer aan wisselingen onderhevig is. Daarnaast hoort iedere bank te beschikken over mensen aan de top die weten wat er hun bedrijf gebeurt en wat ze precies op de balans hebben staan.
Dat banken verkeerde waardes hanteren in hun balansen en niet meer weten wat in hun bedrijf gebeurt dat zijn de twee belangrijkste redenen waarom ze minder goed functioneren en waarom het vertrouwen in het systeem wereldwijd is afgenomen. Dat betekent meteen ook dat de toezichthouders in hun taak te kort zijn geschoten. Ze beschikken kennelijk niet altijd over de geschikte middelen om hun werk te doen. Dat komt voor een deel omdat de banken internationaal opereren en de toezichthouders nationaal. Het komt ook omdat de overheden banken niet bij de les gehouden hebben. Ze hebben de kans gekregen om door te groeien tot een niveau waarop ze niet langer controleerbaar zijn.
Banken zijn te groot en hun bedrijf is te ingewikkeld en daarom kunnen ze de facto niet meer gecontroleerd worden. Er hoort dus dringend door overheden en toezichthouders naar middelen te worden gezocht om het bankbedrijf overzichtelijk te maken, waardoor het toezicht weer effectief kan worden. Het vertrouwen van het publiek in de banken en van de banken in elkaar, dat de laatste jaren zo gedaald is, zal pas weer herstellen als er weer effectieve controle kan worden uitgeoefend. Door of namens de publieke toezichthouders zullen banken regelmatig moeten worden doorgelicht.
Onderdeel van zo’n jaarlijkse audit zou een examinering moeten zijn van de Raad van Bestuur van iedere bank. Een controle op het inzicht in de organisatie van het eigen bedrijf en over de gang van zaken in het voorafgaande jaar. Na deze audit kan ieder van de leden van de Raad jaarlijks een vernieuwing van zijn bankvergunning krijgen. Krijgt hij die niet dan moet hij vertrekken.
Door deze vorm van toezicht moet er voor gezorgd worden dat bij banken belangrijke beslissingen weer worden genomen door bankiers, die begrijpen wat ze doen. Beslissingen worden tegenwoordig te vaak genomen aan de hand van computerprogramma’s die bij iedereen op dezelfde manier blijken te werken en die niemand meer helemaal begrijpt.
Dat soort programma’s veroorzaakt kuddegedrag en bij kuddegedrag werkt de markt zoals Adam Smith die definieerde niet goed meer. Die is er immers van afhankelijk dat niet iedereen in dezelfde situatie zit en dat er een scala bestaat van uiteenlopende behoeftes en van mogelijkheden waardoor de marketen en ook de geldmarkt wordt gestabiliseerd.
Gebleken is bij de crisis van 2007 dat veel bankdirecteuren geen idee meer hadden van wat er in hun bedrijf aan de hand was. Ze geloofden wat hun computers vertelden. Wat de input van de computers is en hoe die input wordt verwerkt wisten ze niet.
Dat hoort zo snel mogelijk te veranderen. Toezichthouders zijn ervoor, om de competentie en de integriteit van bankiers te borgen. Als bankiers computers gebruiken om hun werk te doe, dan moeten ze verstand hebben van computers. Wat ze nodig hebben zijn niet de competenties van gisteren maar die van vandaag. Voor een internationaal systeem moeten ook internationale toezichthouders komen. Dat zijn voorlopige lessen uit de laatste crisis.
Eerder verschenen op het Blog van Toon Kasdorp