Pim Fortuijn – Syp Wynia over twintig jaar erfenis
Op 6 mei 2002 werd Pim Fortuijn, de succesvolle lijsttrekker van de nieuwe Lijst Pim Fortuijn, negen dagen voor de Tweede Kamerverkiezingen op het Mediapark in Hilversum doodgeschoten door de milieuactivist Volkert van der Graaf. De verkiezingen gingen gewoon door en de LPF behaalde 26 zetels.
Twee jaar na de opkomst van Pim Fortuijn werd hij – op zijn geboortedag – uitgebreid herdacht in de Laurentiuskerk in Rotterdam. Het organiserende comité vroeg mij daar een herdenkingsspeech te houden, toegespitst op Nederland en de gevolgen van de jaren zestig. U treft dat verhaal hieronder integraal aan. Er is niets aan veranderd.
Pim in Groningen
Toen ik mijn eigen verhaal bijna twee decennia later teruglas, vielen me een aantal zaken op. Ten eerste dat ik nogal summier was over de mate waarin ik Fortuijn had gekend. Daar was wel iets meer over te zeggen. Bijvoorbeeld dat Fortuijn ook een beetje een rode draad in mijn leven was.
Zo stapte de pas aan de VU in Amsterdam afgestudeerde Fortuijn begin 1972 als wetenschappelijk medewerker het Sociologisch Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen binnen. Dat ging niet zonder tumult.
Hoewel Pim in die dagen – vergeefs, overigens – opteerde voor het lidmaatschap van de Communistische Partij Nederland, vonden Groningse communistische studenten hem in die dagen niet communistisch genoeg. Ze hadden geprobeerd hem buiten de deur te houden.
Ik heb uiteindelijk nooit college van Pim gehad, want net voor zijn komst was ik – als student – het Sociologisch Instituut uitgestapt. Dat had er ook een beetje mee te maken dat communisten daar in die dagen wel erg dominant waren.
Pim: van communist naar PvdA’er naar…
Pim Fortuijn werd in het Groningen van de jaren zeventig en tachtig ook buiten de universiteit een enigszins bekende verschijning. Hij frequenteerde de horeca en vroeg op luide toon het woord op de afdelingsvergaderingen van de in Groningen toen almachtige Partij van de Arbeid, waar Max van den Berg en Jacques Wallage de lakens uitdeelden. Pim was inmiddels sociaaldemocraat geworden. Later, in de tweede helft van de jaren tachtig, schoof hij verder op, in liberale richting.
Ik kende Pim weliswaar niet persoonlijk, maar toen ik in 1997 in Elsevier ging publiceren werden we wel een soort van buren. Ik schreef dikwijls een politieke kroniek die in het blad naast zijn column stond. Toen Pim de politiek in ging werd ik een paar maanden later behalve politiek verslaggever ook columnist van Elsevier, wat bij velen de indruk wekte dat ik zijn opvolger als columnist zou zijn. Dat was strikt genomen niet het geval. Na verloop van tijd bestreed ik het misverstand maar niet meer.
Wat hetzelfde bleef en wat niet
Wat bij teruglezen van mijn lezing uit 2004 vooral opvalt is dat veel thema’s hetzelfde zijn gebleven. Nog steeds zijn de oplossingspercentages van de misdaad in Nederland schrikbarend laag, zoals Hans Werdmölder recentelijk beschreef. Pim zette de mislukte immigratie van gastarbeiders mede op de agenda, maar twintig jaar na zijn dood komt de Europese Commissie net zo makkelijk met een plan om weer een golf gastarbeiders van buiten Europa te halen. Nederland is misschien niet meer het enige liberale drugsland van de westerse wereld, maar nog meer dan twintig jaar geleden ondermijnt de drugsmisdaad de samenleving.
Wat ook opvalt is waar ik het toen niet over had. Klimaat en stikstof speelden nog geen rol van betekenis in het nationale discours. Dat de Koude Oorlog zou terugkeren van nooit weggeweest werd kort na de eeuwwisseling absoluut niet voorzien. China werd doorgaans ook nog niet als een serieuze bedreiging gezien. Wel was de dreiging van het islamitische terrorisme overduidelijk: de opkomst van Pim viel samen met de aanslagen op New York en Washington. Er is zeker enige samenhang tussen de populariteit van Pim en ‘9/11’.
Nogmaals: onderstaande tekst is van 19 februari 2004. Sommige zaken zijn natuurlijk veranderd. De Verenigde Staten hebben een andere president. En uw verslaggever publiceert sinds meer dan drie jaar in Wynia’s Week.
De erfenissen van de jaren zestig
Fortuijn-lezing door Syp Wynia, 19 februari 2004, Laurentiuskerk Rotterdam
Dames en heren,
Ik dank het comité dat deze herdenkingsavond voor Pim Fortuijn organiseert voor de uitnodiging om hier te komen spreken. Om heel eerlijk te zijn heb ik nog wel even over die uitnodiging moeten nadenken. Ik ben een onafhankelijk publicist. Ik ben geen boodschapper van enige organisatie, partij of persoon. En in die hoedanigheid kun je in dat land nog altijd straffeloos het partijcongres van GroenLinks toespreken, maar word je buiten de orde geplaatst als je Pim Fortuijn helpt herdenken. Toen ik besefte dat die intimiderende omstandigheid ook vat op mij begon te krijgen, sloeg ik aan het twijfelen – of ik het wel moest weigeren, dus.
Een andere reden voor twijfel, het zal u misschien verbazen voor iemand die – net als Fortuijn eerder ook deed – voor Elsevier werkt, is dat ik Pim Fortuijn niet persoonlijk heb gekend. Het enige contact tussen hem en mij had plaats in de nazomer van 2000, een jaar voordat hij in de politiek ging. Ik had een omslagverhaal geschreven voor Elsevier over wat je de puinhopen van paars zou kunnen noemen. Op de omslag van Elsevier zat koningin Beatrix letterlijk op vuilnisbelt. Enfin, Pim vond, zo schreef hij mij per e-mail, dat ik hem wel eens had mogen noemen in dat verhaal. Anderhalf jaar later verscheen zijn Puinhopen van Acht Jaar Paars.
Hoe dan ook, het is een eer hier voor u te mogen staan.
Het herdenkingscomité zei dat ze nogal gecharmeerd waren van een betoogje van mijn hand in het laatste kerstnummer van Elsevier. Spijt van de Sixties, heette dat stuk. Of ik het daar maar over wilde hebben, vanavond. Al was het maar omdat Fortuijn het daar in zijn boek De Verweesde Samenleving ook over had. Sterker nog, zou ik daaraan willen toevoegen, Fortuijn besloot zijn Groningse periode, vandaag op de dag af 16 jaar geleden, met een afscheidscollege dat de titel droeg: ‘De zestiger jaren, wonderkind of total loss’. Fortuijn, zelf in veel opzichten een kind van de jaren zestig, rekende daar als een van de eersten af met de bewierookte mythe dat de jaren zestig alleen maar goeds hadden gebracht.
Toevallig stak het debat over de zogenaamde verworvenheden van de jaren zestig juist afgelopen weekend weer de kop op. Femke Halsema hield voor het partijcongres van haar partij juist een hartstochtelijk pleidooi voor de jaren zestig, al noemt zij die de jaren zeventig. Ik kan de liefhebbers onder u zeer aanbevelen dat betoog nog eens na te lezen op de website van GroenLinks.
Al die opwinding hebben we te danken aan het feit dat er geen westers land is dat zo’n klap van de jaren zestig meekreeg als juist Nederland. Er is ook geen land waar de veronderstelde verworvenheden die aan de jaren zestig worden toegeschreven zo lang en zo onaantastbaar na-ijlen.
Elders in de westelijke wereld was er al langer een beweging gaande die afstand nam van ‘de jaren zestig’. In de Verenigde Staten verscheen tien jaar geleden bijvoorbeeld ‘The Dream and the Nightmare: The Sixties’ Legacy to the Underclass’ van Myron Magnet, waarin wordt beschreven hoe de progressief bedoelde tegenbeweging met zijn grip op media en rechters de onderklasse niet heeft geholpen, maar juist van zijn verantwoordelijkheidsbesef heeft beroofd en zo van de wal in de sloot heeft geholpen. Het boek van Magnet geldt als het favoriete boek van de huidige Amerikaanse president George W. Bush.
In Nederland geldt ook Frits Bolkestein als een pionier van de kritiek op de jaren zestig. Bolkestein had lang in het buitenland gewoond en kwam, zo beschrijft hij in ‘De Engel en het Beest’ uit 1990, hoe hij zich in het midden van de jaren zeventig als een kat in een vreemd pakhuis terugvond in het sterk veranderde Nederland met zijn, wat hij ervoer als ‘eenzijdige opinieklimaat, een eenzijdigheid die sterker werd onder het kabinet-Den Uyl’.
Bolkesteins missie in de politiek kan, net als die van Fortuyn, goeddeels worden beschouwd als een reparatie van wat we de jaren zestig kunnen verwijten. Zijn veldtocht tegen de intellectuelen en studenten die rond 1970 achter de communisten aanliepen past daar ook in. Eigenlijk hadden Bolkestein en Fortuijn bondgenoten moeten zijn. In plaats daarvan deed Bolkestein twee jaar geleden merkwaardig genoeg mee aan de hetze tegen Fortuijn.
Pim Fortuijn en ook Frits Bolkestein stonden aanvankelijk nogal alleen in hun kritische kijk op de jaren zestig. In die jaren negentig verschenen er juist boeken, zoals van Hans Righart die de vrijheid-blijheid omarmden, of van James Kennedy die analyseerde dat de nieuwlichters in de jaren zestig die overigens het establishment van de jaren zeventig tot en met nu zouden worden, meteen de ruimte kregen van het establishment van toen. Ze schrokken zo, van provo, Nieuw Links en de bezetting van het Maagdenhuis, dat ze de nieuwe mandarijnen al snel hun zin gaven. Maar waar Fortuijn, Bolkestein, Righart en James Kennedy het over eens zijn, is dat de samenleving nergens zoveel veranderde als in Nederland.
Vrouwen waren werkloos
Merkwaardig genoeg zijn er geen bevredigende verklaringen voor het kennelijke feit dat Nederland meer veranderde door ‘de jaren zestig’ dan in andere landen het geval was – al zit er veel waars in wat Fortuijn zei, namelijk dat het te maken had met de snelle naoorlogse ontwikkeling van Nederland van een land van kooplieden en boeren naar een min of meer industrieel land.
Ik voel ook veel voor de positie van de vrouw die in Nederland in de late jaren zestig snel in een ander daglicht kwam te staan als verklarende factor. In zekere zin was Nederland, in vergelijking met de landen waar de meeste van onze immigranten vandaan komen, al lang een individualistisch land. Maar het feminiene, vrouwelijke, karakter van het hedendaagse Nederland ontstond pas vanaf het midden van de jaren zestig.
Vrouwen hadden in Nederland tot die tijd nauwelijks betaald werk en gehuwde vrouwen zelden. Dat plaatste de helft van de volwassen bevolking in een afhankelijke positie. In andere landen was het thuishouden van de getrouwde vrouw in onbruik geraakt, zowel door mannen verslindende oorlogen – Nederland bleef buiten de Eerste Wereldoorlog – als door de arbeidverslindende industriële revolutie – die in Nederland pas na de Tweede Wereldoorlog goed op gang kwam.
Maar er zijn meer zaken die het Nederland van het begin van de jaren zestig onderscheidde van veel andere westerse landen. Er was nergens zo’n klein land met zo’n lange koloniale geschiedenis dat zo abrupt en zo pijnlijk van zijn grootste kolonie af raakte als Nederland van Nederlands-Indië.
Ten derde. Het land was lange tijd arm geweest en door de corporatistische loonmatigingspolitiek ook arm gehouden, totdat rond 1960 de arbeidsmarkt zo krap werd dat de lonen en daarmee de consumptiekracht omhoogschoten en bovendien de vrije tijd snel toenam. Televisie, auto’s en brommers waren niet alleen beschikbaar, maar kwamen ook in ieders bereik, waardoor de oriëntatie op de buitenwereld nog sneller veranderde dan elders.
Ten vierde. Nederland had destijds plotseling een eigen bodemschat: het aardgas van Slochteren dat in 1959 was gevonden en minder dan tien jaar later al vrijwel alle Nederlandse huishoudens binnenstroomde. Het aardgas voorzag de staat van een belangrijke nieuwe inkomstenbron, die ertoe bijdroeg dat er in hoog tempo veel minder sober met overheidsgeld werd omgesprongen dan tot dan toe het geval was. De verzorgingsstaat was tot dan toe vrij karig in Nederland, maar het idee dat de staat genereus moest zijn voor werklozen, zieken en arbeidsongeschikten groeide onder invloed van de aardgasinkomsten, wat leidde tot ook voor West-Europese begrippen riante wetten (bijstand, WAO).
Ten vijfde, ik kan het cliché nauwelijks omzeilen, was Nederland het meest calvinistische land ter wereld en die achtergrond draagt zowel bij aan een sterk schuldbesef als tot een gevoel van uitverkoren zijn. Zelfs de Nederlandse katholieken en ongelovigen ontkomen er vaak niet aan een idee van schuld met zich mee te dragen.
Tenslotte, wellicht het meest belangrijk, leed uitgerekend Nederland met zijn vage calvinistische notie van goddelijke uitverkorenheid ernstig onder de wetenschap dat geen enkel door de Duitsers bezet land in West-Europa zoveel joden aan de vernietiging had overgeleverd als Nederland en Nederlandse autoriteiten. In de eerste helft van de jaren zestig zorgde de eindeloze en veelbekeken TV-serie ‘De Bezetting’ van dr. L. de Jong voor een aangezet idee over goed en fout, over racisme en discriminatie, zowel met terugwerkende kracht als in het toenmalige heden, waarbij de Derde Wereld – inclusief de Nederlandse koloniën – in de beoordeling werd meegenomen.
Samen met de door James Kennedy aannemelijk gemaakte stelling dat de oudere generaties en de elite ook in vergelijking met het buitenland pijlsnel waren met het apaiseren van de jeugdige onrust is het dan niet meer zo verbazingwekkend dat juist Nederland zo sterk veranderde vanaf het midden van de jaren zestig. Het helpt ook verklaren dat de zo ingrijpende jaren zestig juist in Nederland tot in de 21e eeuw voortduren.
De Culturele Revolutie
Wat zijn zoal de verworvenheden van de Nederlandse jaren zestig waar we naar believen blij dan wel treurig over kunnen zijn? Er waren natuurlijk de internationale invloeden, vooral afkomstig uit de Verenigde Staten en Groot-Brittannië en later en in mindere mate uit Frankrijk en Duitsland. Uit de Amerika kwamen film, popmuziek en Vietnamprotesten, Groot-Brittannië nam een tijdlang op jeugd-cultureel gebied, zeker ook in mode en haardracht het voortouw van de Amerikanen over, de Fransen inspireerden met de revolte van mei ’68 die indirect leidde tot het aftreden van president De Gaulle en Duitsland zou naderhand een van de bakermatten worden van het geradicaliseerde, terroristische protest. De hele internationale omgeving heeft zijn sporen in Nederland nagelaten, vaak sneller dan elders. Maar daarnaast was er een aantal specifieke Nederlandse aspecten, die nauw samenhangen met de hierboven opgesomde Nederlandse eigenaardigheden.
Dat het gezag in Nederland zo snel week stond niet geheel los van de eeuwenoude gewoonte in het weinig feodale Nederland om kinderen en lagere klassen niet te autoritair te behandelen. Die traditie werd in de jaren zestig opgerakeld en zo werd het gezag binnen enkele jaren van zijn aanzien beroofd. Ouders en onderwijzers heetten al snel Piet en Klaas en werden met jij aangesproken – een gewoonte die inmiddels door jongeren en minder bespraakte allochtonen tot algemeen gebruik is verheven. Zoals pa niet meer de baas in huis was, was de leraar dat niet meer in school en was de politie dat niet meer op straat. Het waren dan ook juist de politie en het uniform die leden onder de jaren zestig.
Het gezag moest het afleggen tegen de welzijnswerkers, straf legde het af tegen begrip voor de achtergrond van de daders, regels legden het af tegen ‘alles moet kunnen’. Die gezagscrisis is Nederland nog steeds niet te boven, ook al zijn er tien keer zoveel gedetineerden dan in de jaren zestig en komen politiecommissarissen tegenwoordig in uniform op TV. Nog steeds is niet alleen het aantal agenten het laagst van de hele westelijke wereld, maar ook het oplossingspercentage en, in ieder geval tot voor kort, de straf voor misdrijven.
De Nederlandse jaren zestig waren in maatschappelijk opzicht een revolutie en revolutie is niet altijd, ik druk me zwak uit, de ideale weg naar verandering. Zoals het gezag van school, kerk, baas en overheid in de jaren vijftig nog vrijwel onomstreden was en het binnen een paar jaar moest afleggen tegen wat krentenuitdelers van provo, zo was ook de schok van de vrouwenemancipatie heftiger dan elders. In zekere gold dat in dezelfde tijd op dezelfde manier voor de homo’s.
Daar was natuurlijk in de eerste plaats de anticonceptiepil, die een breed publiek seksuele vrijheid verschafte en paren – echtparen waren dat toen nog – in staat stelde om op een comfortabele manier het krijgen van kinderen te reguleren. Die pil was er elders ook, vanaf begin jaren zestig, maar in Nederland gaven zowel kerkelijke als wereldlijke autoriteiten na het eerste tegenspartelen dit anticonceptiemiddel vrij.
Die ontwikkeling kwam bovenop de krapte op de arbeidsmarkt, die de vanzelfsprekendheid van het niet-werken van vrouwen ondergroef. De vrouw en moeder kwam binnen enkele jaren in een andere positie te staan en in de daaropvolgende decennia zou de werkende moeder, zij het doorgaans parttime, de norm worden. Niet met de vanzelfsprekendheid waarmee dat in de meeste westerse landen al lang het geval was, maar omdat het geëmancipeerd werd gevonden.
De samenleving bleek er echter niet in alle opzichten op aangepast en de betrokkenen zelf – met hun eigen voltijdsmoeder als rolmodel in het achterhoofd – dikwijls ook niet. Nederland werd zo een land vol ouders die zich schuldig voelen ten opzichte van hun kinderen. Er zijn kinderen die dat overleven, maar voor sommigen is het desastreus. De huidige hoge arbeidsongeschiktheidscijfers van vrouwen wijzen er ook op dat de werkende vrouw, laat staan de voltijds werkende vrouw in Nederland nog niet vanzelfsprekend is. Emancipatie wedijvert nog steeds met slachtofferschap.
Zoals ‘de oorlog’ in de jaren vijftig naar de achtergrond was gedrongen, zo gebeurde dat in zeker zin ook met de eigen koloniale oorlog, de politionele acties van eind jaren veertig in Indonesië. Het was een smadelijke aftocht en de veelal dienstplichtige soldaten die doorgaans zeer tegen hun zin naar de tropen waren gestuurd werden bij terugkeer als besmet bejegend. Ook die oorlog moest vergeten worden.
Maar beide oorlogen, zowel de Tweede als de Indonesische, keerden terug in de jaren zestig. Het postkoloniale enthousiasme waarmee Nederland zich vanaf de jaren zestig op de ontwikkelingshulp en op hongerinzamelingen stortte kan behalve uit het protestantisme vooral ook uit schuldgevoelens worden verklaard. Waarbij natuurlijk ook meespeelt dat Nederland, die zeventiende-eeuwse wereldmacht, zo nog zijn partijtje mee blaast. Goed en fout tellen niet alleen na de Tweede Wereldoorlog, maar ook in postkoloniale zin. De ontwikkelingshulp is de enige belastinguitgave die volledig met de economische groei meegroeit en wie er wat van durft te zeggen, zoals Ayaan Hirsi Ali, krijgt nagenoeg de hele Tweede Kamer over zich heen.
Immigratie was rechts
Die houding zien we terug bij de immigratie uit arme landen. Ook die kwam in de jaren zestig op gang, aanvankelijk om de loonuitgaven van naderhand alsnog weggesukkelde bedrijfstakken (metaal, textiel) te drukken. De lonen hadden ook gedrukt kunnen worden door meer vrouwen op de arbeidsmarkt te krijgen, maar daar was Nederland nog niet aan toe.
Aanvankelijk was die arbeidsmigratie een rechts project en links en de vakbonden waren tegen. Toen de gastarbeiders eenmaal binnen waren en de Turken en de Marokkanen bleven, kregen zij vooral linkse steun om hun gezinnen te halen, waardoor er nu tien keer meer Marokkanen en Turken in Nederland wonen dan er ooit als gastarbeider zijn binnengekomen. Een links kabinet (Den Uyl) maakte vanuit postkoloniaal schuldgevoel Suriname onafhankelijk en lokte een massale immigratie uit en latere kabinetten waren royaler met asielmigratie en huwelijksmigratie dan enig ander land.
Alle besluitvorming was steeds beladen met goed en fout, angst om te discrimineren, angst om niet-Nederlanders minder rechten te geven dan Nederlanders. En dat alles overgoten met het valse sausje dat Nederland in staat zou zijn serieus bij te dragen aan het welvaren van de rest van de wereld. Deze, nog steeds voortwoekerende aberraties zijn niet te verklaren zonder de schok van de Sixties, die mengeling van moderniteit en traditie, van schuld en boete, van naïef goed willen doen.
De naïviteit, de merkwaardige idee dat de mens geneigd is tot het goede die bij het bovenstaande naar voren kwam, werd ook zichtbaar bij de wedijver om een royale verzorgingsstaat tot stand te brengen. De ontwerpers van de Bijstandswet en de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, de katholieke politici Marga Klompé en Gerard Veldkamp, waren zich in de verste verte niet bewust van het massale misbruik dat van deze wetten zou worden gemaakt, in het geval van de WAO zowel door werkgevers als werknemers. Ook dat is een voortwoekerende erfenis van de jaren zestig, ook al houdt die althans op het eerste gezicht weinig verband met provo, Nieuw Links of studentenprotesten.
Misschien is dat wel het merkwaardigste, dat mensbeeld dat in de jaren zestig gangbaar werd en waar Nederland tot op de dag van vandaag hinder van ondervindt. Het mensbeeld van de Nederlander, die de hem aangereikte publieke voorzieningen (onderwijs, sociale zekerheid, gezondheidszorg, openbaar vervoer) niet zal misbruiken, evenals de idee dat de niet-Nederlander, vooral de niet-Europeaan, naar het klassiek beeld van de nobele wilde tekort gedaan is door ons, Nederlanders.
Het bleek ondertussen een stuk gemakkelijker het als ouderwets bevonden waarden- en normenpakket op te geven dan er een bruikbaar nieuw pakket voor in het leven te roepen. Het meest liberale drugsland van de westerse wereld met een grote aantrekkingskracht op de internationale onderwereld, een land waar het gezag goeddeels is afgeschaft en dus de sterkste regeert, het land waarin kinderen thuis noch op school gezag tegenkomen en waar de jeugd dus de slechtst opgevoede van Europa is, het volste land, maar tevens het land met de hoogste immigratie van Europa, het land met de meeste ontwikkelingshulp en een taboe om die ter discussie te stellen, het land met de royaalste verzorgingsstaat van Europa en – gegeven de relatief jonge bevolking – de hoogste inkomensafhankelijkheid.
Al deze fenomenen en de hardnekkigheid waarmee ze voortleven kunnen niet verklaard worden zonder die rare naoorlogse welvaartsverwarring die veelal met ‘de Jaren Zestig’ worden aangeduid. Die jaren waren niet alleen maar slecht, natuurlijk. Ook ik ben in zekere mate een kind van de jaren zestig. De popmuziek uit die jaren zal ik zeker niet afzweren. Maar het waren, samen met de jaren ’70, ook de jaren waarin Nederland uit de rails liep – in zekere zijn tot op de dag van vandaag. Het tij lijkt wat te keren, maar de belangen waarvoor de fundamenten veelal in de jaren zestig werden gelegd blijken buitengewoon hardnekkig. En of Pim Fortuijn daar iets aan had kunnen veranderen, zullen we helaas nooit weten.
Ik dank u voor uw aandacht.
Pim Fortuijn werd vermoord in Hilversum, op 6 mei 2002. Bovenstaande Fortuyn-lezing sprak Syp Wynia uit in de Laurentiuskerk in Rotterdam, op Fortuyns ‘verjaardag’, 19 februari 2004.
Veel van bovenstaande thema’s komen terug in het boek ‘De Linkse Kerk’, dat op 20 mei 2022 verschijnt. Dat boek – onder redactie van Syp Wynia en Henk-Jan Prosman – gaat over de vraag waarom Nederlandse protestanten sinds de jaren zestig steeds weer linksaf slaan. Later meer! Media die willen publiceren over dit boek kunnen terecht op info@blauwburgwal.nl
Syp Wynia schreef het boek ‘Tegen de onzin – kroniek van de Ruttejaren’. Dit boek is verkrijgbaar als paperback, als e-book en als luisterboek. Kijk HIER.
Dit artikel over Pim Fortuijn verscheen eerder deze week ook op Wynia’s week. De onafhankelijke journalistiek van Wynia’s Week wordt mogelijk gemaakt door de donateurs..WYNIA’s WEEK is helemaal gratis. Het zijn de donateurs die deze onafhankelijke journalistiek mogelijk maken. Wilt u dit journalistieke onderzoek steunen? Uw financiële bijdrage wordt zeer op prijs gesteld. Doneren kan op verschillende manieren. Kijk HIER. Hartelijk dank!
Ik denk dat de oprichting in 1954 van de club van Opa Bernhard de grootste boosdoener is geweest van de algehele aftakeling die wij nu ondervinden.
Ook de gastarbeider ging in een later stadia niet meer terug naar zijn land van herkomst, hiervoor in de plaats kwam de gezinshereniging.
Wat er nu in Nederland plaats vind is een optelsom van mislukkingen.
Angst, uitsluiting en tweedracht zaaien staan hoog in vaandel van de overheid.
Wel eens afgevraagd hoe Fortuyn aan dat kogelgat precies bovenin zijn kale schedel kwam ?
Bedenk daarbij tevens dat Fortuyn een stuk langer was dan van de Graaf.
Dat kogelgat bleek een inschotwond van een kaliber 5.7×28 fragmentatiekogel te zijn, waar overigens ook een of meerdere hulzen van zijn gevonden, een stukje verderop dan de eveneens aangetroffen 9mm hulzen uit Volkert’s Firestar pistool.
De enige fabrikant die toendertijd wapens voor dat 5.7×28 kaliber maakte was FN, en die speciale fragmentatiekogelpunten met een soort “kerstboomvorm” die in tenminste 3 secties uiteenspatten na inslag in zachte doelwitten werden in elk geval in die dagen uitsluitend aan overheidsinstanties geleverd.
Herman, van de Graaf heeft nooit onthuld wie zijn opdrachtgevers waren. Uw veronderstelling dat er een fragmentatiekogel van 5.7 mm op Fortuyn is afgevuurd, wordt niet ondersteund door het autoptierapport . Dat die fragmentatiemunitie alleen in handen zou zijn van de overheid is niet aannemelijk omdat er overal op de zwarte markt wapens en munitie te koop zijn . Dat de politie daar (nog) niet achter kijkt is iets anders. Ook uw veronderstelling dat er dan misschien een 2e schutter zou zijn geweest wordt niet door de feiten bewezen. Ik ben nieuwsgierig hoe u aan uw wetenschap komt en of u die wetenschap hier met ons wil delen.
Het is toch werkelijk totaal oninteressant of Pim nou door de toenmalige regenten is omgelegd, of dat hij voor die toenmalige regenten is omgelegd. Effectief een afrondingsverschil.
Overigens is het de vraag hoe het hem vergaan was als Pim niet werd vermoord. “In de gauwigheid” 26 zetels scoren is iets anders dan met die verse zetels een deugdelijk werkende partij neerzetten. Laat staan dat je zomaar vanuit het niets kunt regeren. We zagen gedonder binnen LPF, later binnen de PVV en FvD en nu bij Volt.
Het probleem dat ons nu zou moeten bezighouden is hoe het komt dat “we” op rechts 20 jaar geleden al meer dan 25 zetels konden scoren, nu tussen de 40 en 45 zetels. Waarbij we het maar niet voor elkaar krijgen om enige invloed uit te oefenen in de politiek. Terwijl de regenten met de dag gekker worden en vanuit de samenleving de roep om verandering steeds luider wordt staan wij op rechts al 20 jaar machteloos op af.
Zoals het er nu voorstaat hebben wij op rechts geen Volkert van der G nodig en ook geen Melkert, Wij houden onszelf wel buiten de macht.
Beste Ernie, het (Rutte) Kartel is een verzameling van belagen en die belagen zijn door geld aan elkaar geklonken.
En dit (Rutte) Kartel sloopt nieuwe partijen, door mollen te laten infiltreren in iedere nieuwe politieke groepering.
Het (Rutte) Kartel heeft ca 70 jaar de tijd gehad, om in zich in te kopen in alle geledingen van de bestuurlijke samenleving.
Een enkel voorbeeld, alle burgemeesters (OMT) behoren tot dit Kartel.
De rechterlijke macht en de media maken ook onderdeel uit van dit Kartel.
@HJ. Toegegeven, Rutte is de grote boze wolf en het kartel is de booswichtenclub. Ze hebben de media in hun zak zitten etc. etc. Je kunt ze van veel de schuld geven.
Alleen, wat ik op rechts mis is visie. Er wordt voornamelijk geroepen wat er fout is, maar dat is nog geen visie. En de verdeeldheid uiteraard. Daar kan je het kartel –niet– de schuld van geven. Alle mollen ten spijt.
Schrijnend is de Boer Burger Beweging. Vooral zelf het wiel uitvinden met je eigen clubje. Je zegt zo ongeveer dat wat PVV, FvD en BVNL ook wel vinden. Laat die club nou eens 15 zetels krijgen bij verkiezingen in 2025. En ook nog mogen meeregeren. We zitten dan op het niveau van een wonder, maar vooruit.
Alleen….. tegen die tijd is het voor een groot deel van die boeren al veel te laat. Die worden nú van hun land gejaagd.
Die lui op rechts snappen niet, dat als je de beste punten van al die partijen op 1 hoop gooit en je haalt de scherpe kanten er vanaf en dan kan je nú al invloed kunt uitoefenen.
Zeker als je ook visie hebt. Maak een goed plan, dat aan iedereen recht doet. Ook aan de moslims, omdat we daar nou eenmaal veel van in ons land hebben. Tussen Leo Lucassen en Geert Wilders zogezegd, zit een groot grijs gebied waar je best een goede modus in kunt vinden. Rechtvaardigheid zit nou eenmaal tussen de uitersten in.
Maak een goed en geloofwaardig plan, waar de bevolking warm voor loopt. Waarmee je de VVD electorale schrik aanjaagt. Dàn ga je iets bereiken.
Maar geloof me H.J. zoals het er nu voorstaat hoef je niet meer te stemmen. Wat het kartel en de mollen niet kunnen beïnvloeden is de eigengereidheid en de kruideniersmentaliteit bij alle rechtse clubjes. Die gaan nooit, maar dan ook werkelijk nooit enige verandering teweeg brengen als ze zo doorgaan.
Luid kakelen en boude uitspraken, daar zijn ze goed in.
Ter aanvulling H.J. Het kartel lijkt oppermachtig, maar heeft een achilleshiel, de VVD.
Zodra de rechterflank zich verenigt en met een goed plan komt, gaat dat virtueel veel zetels scoren. Vooral ten koste van de VVD. Binnen die VVD breekt paniek uit en Rutte’s dagen daar zijn geteld. Een ruk naar rechts binnen de VVD is het gevolg en de VVD heeft er geen belang meer bij om het kartel tot 2025 te laten overleven. In tegendeel.
Zo simpel is het.