Noten bij Haffner en Hitler
Het nationaal socialisme is antigeschiedenis geworden. Als er tegenwoordig in Duitsland of in Nederland lieden met hakenkruisen en SS-tekens rondlopen dan gelden zij als bizar en provocerend.
Behalve de politierechter in Zwolle die in het nazi-gevaar een reden zag om de leider van de Centrumpartij strafrechtelijk te veroordelen, neemt eigenlijk niemand hier nazi’s nog serieus. Zij zijn als politieke beweging verdwenen en leven voort als symbolen van het kwaad. De afkeer die ze oproepen heeft niets meer van doen met een gevaar dat ze zouden kunnen vormen, maar met het taboe dat op ze rust. Dat taboe is een gevolg van de Holocaust.
Dat lag allemaal anders in de jaren dertig. Toen was iets als de Holocaust nog onvoorstelbaar in Europa maar men had wel angst voor en afkeer van de nazi’s, zeker in humanistische[1] landen als Nederland. Die afkeer berustte op realiteit. Het taboe bestond dan nog niet, maar er was wel al een Kristallnacht geweest en men zag de marcherende SA. De kans dat het nationaal socialisme of haar tegenhanger, het Russische stalinisme, de wereld zouden veroveren werd algemeen als reëel en hoogst verontrustend beschouwd.
De Eerste Wereldoorlog was het echec van de Europese beschaving. Zo werd het door de hele wereld gevoeld. Zij vervulde ook de overwinnaars met afschuw en met de resultaten van de vredesverdragen waren eigenlijk alleen de Fransen tevreden.
De liberale waarden en het parlementair-democratische systeem hadden door de schok van de oorlog een deel van hun geloofwaardigheid verloren. Niemand zag duidelijk hoe de toekomst er uit moest zien, behalve dan de communisten en de nationaalsocialisten.
In Duitsland had de vrede van Versailles geen verbetering gebracht maar eerder de kwalijke gevolgen van de Eerste Wereldoorlog bevestigd. Op de herstelbetalingen was de valutacrisis gevolgd en op de valutacrisis de wereldcrisis. De Weimar republiek, die als haar eerste regeringsdaad haar deel in de Parijse vredesverdragen [2] had getekend, had in de ogen van de Duitsers daarmee haar legitimiteit verspeeld. De Weimar republiek saboteerde de uitvoering van het verdrag waar het kon, maar verwierf zich daar geen krediet meer mee, niet bij de eigen bevolking en uiteraard ook niet bij de geallieerden. Duitsland, dat de wapens had neergelegd omdat de oorlog niet meer te winnen was en omdat president Wilson redelijke vredesvoorwaarden had beloofd [3], voelde zich bedrogen en verlangde terug naar de tijd van voor de oorlog.
Hitler was de eerste Duitse politicus die het beestje openlijk bij zijn naam noemde: Versailles was een monstrum en Duitsland zou er zich niet bij neerleggen. Hij voegde de daad bij het woord. Hij dwong ontruiming van het Rijnland af, begon aan de herbewapening, maakte de ontrechting van de Duitsers in het nieuwe Tsjecho Slowakije ongedaan en voegde de rompstaat Oostenrijk bij het Duitse moederland. Hij zette de Duitse economie midden in de wereldcrisis weer op poten. Allemaal grote politieke successen waarvoor de nazi’s in Duitsland veel krediet kregen. Niet alleen bij de eigen achterban maar bij een meerderheid van patriotten, die heus niet met de meeste Nazi denkbeelden sympathiseerden.
Duitsland was vóór 1933 in meerderheid niet nazi, maar ook niet liberaal. De parlementaire democratie had in de Duitse landen nooit goed wortel geschoten. De verlichting had ginds wel een rechtsstaat en een integere ambtenarij opgeleverd maar niet een parlement dat middelpunt was van het publieke leven. De traditie die op dat punt in de Angelsaksische landen bestond was er onbekend. Er was geen burgerij die haar lot in eigen hand wilde nemen. Duitsland kende geen burgers maar onderdanen.
Hitler respecteerde de rechtsstaat niet, niet in alle opzichten, in elk geval. De bevolking wachtte af. Zij achtte na de nederlaag een nationale noodtoestand aanwezig en vond dat er sprake was van force majeure. Het nazi bewind trad bovendien niet alleen op tegen zijn tegenstanders maar ook tegen de eigen radicale aanhang. Dat suggereerde een zekere mate van onpartijdigheid. Hitler zou, zo hoopte men, met oordeelkundig gebruik van overheidsgeweld de vooroorlogse burgerlijke vrede weer herstellen.
Het antiparlementarisme en ook het antisemitisme dat nu uniek aan de nazi’s verweten wordt, zijn eigenlijk beide erfenissen van het Oostenrijk en Duitsland van voor de Eerste Wereldoorlog. Ook het Führerprinzip was niet nieuw. Bismarck werd in zijn tijd net zo aanbeden als Hitler en een fatsoenlijk man kon ook de IJzeren Kanselier niet genoemd worden.
Wat wel typisch iets van na de wereldoorlog was, dat waren de gewelddadige milities, de straatvechters, het brutale in de samenleving, het rücksichtsloze. En dat probeerde Hitler in de eerste maanden van zijn bewind nu juist onder controle te krijgen. Nationaal socialistisch was vooral ook de moderne propaganda met haar absurde leugens die door de herhaling toch uitwerking hadden. Maar Duits nationalistisch en niet typisch nazi was de overheersende anti-Kantiaanse idee, dat niet een kosmopolitische samenleving het ideaal kon zijn, of de broederschap der volkeren, maar dat tussen de verschillende volken op aarde een concurrentieslag moest beslissen wie ging overleven.
De nazi’s maakten een einde aan de verdeeldheid in de Duitse natie en aan de depressie. Zij zetten alle neuzen weer in dezelfde richting: Lebensraum voor het Duitse volk met een goedgeorganiseerde overheid en een wel bewapend leger. Vóór 1941 zag het er naar uit dat het allemaal succes ging hebben en dat deze nieuwe vorm van overheid en samenleving de overhand zou krijgen in de westerse wereld, een nationalistische variant van het Russische bolsjewisme en tegelijk een soort tegengif tegen dat bolsjewisme. Dat was hoe de Nederlandse Unie maar bijvoorbeeld ook de Vichyregering in Frankrijk en het Francoregime in Spanje het zagen. In het algemeen was men op het continent bereid zich bij de overwinning van de nazi’s neer te leggen.
De man die de nazi’s praktisch eigenhandig heeft tegengehouden en daar niet voldoende credit voor gekregen heeft is Winston Churchill. Misschien meent U dat geen van de geallieerde staatslieden zoveel lof te beurt is gevallen als juist Churchill en dat is ook wel zo, maar toch wordt zijn betekenis nog steeds onderschat.
Wie hem wel de betekenis geeft die hem toekomt, is de Duitse essayist en historicus Raimund Pretzel. Die is onder zijn nom de plume Sebastian Haffner beroemd geworden door de Hitlerbiografie Anmerkungen zu Hitler maar hij heeft veel meer geschreven. Daartoe hoort een korte biografie van de Britse staatsman met de simpele naam Churchill en het essay ‘Winston S. Churchill: vom Krieger zum Friedenspolitiker’, dat als onderdeel van Im Schatten der Geschichte werd uitgegeven.
Haffner wees hierin op een duidelijke historische en karakterologische verwantschap tussen Hitler en Churchill. Hij stak zijn voorkeur voor Churchill niet onder stoelen of banken, maar maakte niet de fout van veel naoorlogse historici om Hitler te demoniseren en zo buiten de geschiedenis te plaatsen. Hij kon zich dat natuurlijk ook beter dan veel anderen permitteren omdat hij als niet-Jood voor het Hitlerregime gevlucht was naar Engeland. Hij heeft daar de oorlog doorgebracht, als journalist bij de Observer, waar hij onder meer George Orwell en Arthur Koestler leerde kennen. Maar na de oorlog is hij vrij snel weer naar zijn verwoeste vaderland teruggegaan en heeft daar zijn loopbaan voortgezet. Hij was in een betere positie dan de meesten om de kwaliteiten en gebreken van de twee protagonisten uit de Tweede Wereldoorlog met elkaar te vergelijken.
Na hem en na Joachim Fest is het niet langer de gewoonte om Hitler te beschouwen als een domme huisschilder. Als iemand die door een gril van het noodlot aan het hoofd kwam te staan van een van de meest competente staten van de westerse samenleving. Hitler was een evil genius, maar een genius. Onder zijn leiding presteerde Duitsland aanzienlijk beter dan onder het regime van zijn voorgangers, de Weimarrepublik en Wilhelm II. Beter, niet in de zin van het eindresultaat, de Duitse nederlaag en beter al helemaal niet in ethische zin, maar beter in de zin van organisatorische, militaire en industriële prestaties. Het waren echt niet alleen de mislukkelingen en de Spiessbürger [4], die zich vol enthousiasme achter zijn regime schaarden, maar ook de filosofen en de kunstenaars. Het was eind jaren dertig praktisch het hele Duitse volk en daartoe hoorden onder meer Martin Heidegger en Herbert von Karajan, om maar twee namen te noemen van mensen, die ook na de oorlog een grote reputatie hebben behouden. Zij allen dachten dat de overwinning van Duitsland onvermijdelijk was en verheugden zich in dat vooruitzicht.
Hitler had, anders dan vaak beweerd wordt, een heel consistent wereldbeeld met wortels die teruggaan tot het midden van de negentiende eeuw. Hij was een sociaal darwinist uit de school van Spencer, Gobineau en Chamberlain. Hij verwierp het dominante wereldbeeld van Kant en Schiller. Hij moest niets hebben van het Alle Menschen werden Brüder en van de wereldsamenleving met haar global economy [5]. Hij zag een wereldsamenleving, waarin zonder oorlog of concurrentie werd samengewerkt, stranden op de overbevolking en hij achtte haar in strijd met de wetten van de natuur. De mens heeft geen andere natuurlijke vijand dan zich zelf en zonder concurrentie tussen de samenlevingen zouden we allen ten onder gaan. Homo homini lupus zegt het Latijnse spreekwoord en Hitler had zich vast voorgenomen de wolf te zijn die de Duitse samenleving naar de overwinning en de dominantie zou voeren ten koste van andere samenlevingen. Hij dacht daarbij in de eerste plaats aan de andere Europese samenlevingen die hij als minder vitaal [6] en krachtig beschouwde. Ook aan Amerika en Rusland, grote landen en potentiële concurrenten, maar minder goed georganiseerd en minder beschaafd dan zijn Duitse vaderland.
Ook in andere landen van Europa, in Engeland en de Scandinavische landen bijvoorbeeld, leefde de gedachte dat het belang van de samenleving ging boven het belang van individuen. Euthanasie in inrichtingen voor geestelijk gehandicapten was overheidsbeleid in Zweden en onderwerp van discussie in andere landen. Fascistische sympathieën kon men overal in Europa aantreffen, maar nergens zo brutaal en consequent als in Duitsland.
Dat er een contradictie bestond in de wereldbeschouwing van de humanistische landen, met hun democratie en mensenrechten, was voor Hitler evident. Kolonialisme en andere vormen van Westerse suprematie pasten niet in de gelijkheid die de democraten preekten. Hij bleef er lang van overtuigd dat de grootste koloniale mogendheid ter wereld dat tijdig in zou zien. Hij twijfelde er niet aan dat het Engelse eigenbelang meebracht dat het land Duitsland zou steunen in zijn voornemen een hegemonie te vestigen op het Eurasische continent. En het was zeker juist dat alleen een samenwerking tussen Duitsland en Engeland Amerika en Rusland kon afhouden van de wereldhegemonie. Alleen een vervanging van de democratie door een rationelere filosofie kon in zijn ogen op den duur de overmacht van Europa in de wereld garanderen.
Het was hem zelf beter duidelijk dan zijn volgelingen dat Duitsland de oorlog, die hij als onvermijdelijk zag, ook kon verliezen. Ook dat risico was aanvaardbaar omdat die onzekerheid nu eenmaal de manier is waarop de natuur haar werk doet. Zou Amerika de strijd winnen, dan was daarmee vastgesteld dat zijn systeem het betere was. Niet proberen was verzaken. Helden nemen risico’s en Hitler beschouwde zich als een held in de traditie van Karel en Frederik de Grote. Nog tijdens zijn leven moest de beslissing vallen over het lot der volkeren en hij had het Duitse lot in handen.
Vanuit die visie moet zijn tweeslachtigheid worden gezien bij Duinkerken en met het oog daarop wordt de merkwaardige missie van zijn rechterhand Rudolf Hess begrijpelijker. Dat hij daadwerkelijk sympathisanten had voor zijn opvattingen in Engeland en dat die voorkwamen in de hoogste kringen van de Britse samenleving, dat staat nu wel vast [7]. Zonder Churchill hadden zij waarschijnlijk de wapenstilstand met Duitsland kunnen doorzetten waar Hitler op rekende. Zijn oorlogsverklaring aan Amerika was geen wanhoopsdaad maar een logisch uitvloeisel van zijn wereldbeschouwing en zijn bondgenootschap met Japan een verraderlijk verstandshuwelijk, zoals zijn eerdere bondgenootschap met Stalin.
Hitler was een pure machiavellist. Ethiek was in zijn ogen dienstbaar aan de eigen samenleving en had geen functie in de strijd tussen de volkeren. De Joden waren een volk dat hij verachtte en haatte maar ook bewonderde en waarvan het lot in zijn ogen onverbrekelijk verbonden was met de Kantiaanse wereldsamenleving. Joden konden niet anders dan de hegemonie van Duitsland bestrijden en dat deden ze ook. Zij maakten geen onderdeel uit van een van de naties in Europa of elders in de wereld. Zij maakten gebruik van de faciliteiten van alle landen en loyaliteit tegenover niemand[8]. Een wereldsamenleving waarin geen enkele natie boven de anderen verheven was, moest wel het ideaal zijn van de Joden en een voorwaarde voor de onderhuidse dominantie van dit volk zonder land. Hun vernietiging was een voorwaarde voor de overwinning van zijn wereldvisie en van zijn eigen Duitse natie.
De zelfvernietigingsbevelen die hij aan het einde van de oorlog gaf en die door Speer en anderen gesaboteerd werden, omdat zij een wederopstanding van Duitsland na de oorlog zouden bemoeilijken, waren een laatste consequentie van zijn wereldvisie. Zijn eigen zelfmoord was een erkenning van de nederlaag van zijn denkbeelden en een bevestiging ervan.
Het is tegenwoordig gebruikelijk om communisme en nationaal socialisme min of meer over een kam te scheren, omdat ze in hun uitwerking en methoden zo op elkaar leken. Met name wanneer men daarbij naar het regime van Stalin in de Sovjet Unie kijkt of naar de Culturele Revolutie en de Grote Sprong Voorwaarts in China, dan ziet men een duidelijke gelijkenis met Hitler Duitsland. J.A.A. van Doorn beschouwde Hitler als een linkse politicus en vanuit zijn definitie van links en rechts is daar veel voor te zeggen. Communisten zowel als nationaal socialisten zijn utopisten met totalitaire opvattingen over de samenleving. Maar dat betekent niet dat de samenleving die Hitler voor ogen stond veel gelijkenis vertoonde met het toekomstbeeld van de communisten. De gelijkenis zit meer hierin dat geen van beiden stromingen kieskeurig was in de middelen waarmee men zijn utopie wilde verwezenlijken.
Als Hitler de oorlog had gewonnen en tijd van leven had gehad, dan was er een samenleving uitgekomen die veel verder van ons af zou hebben gestaan dan zelfs de DDR en de Sovjet Unie. Het communisme was als systeem door zijn economische gebreken van de aanvang af tot mislukken gedoemd. Hitler’s samenleving had kunnen werken, maar het was geen vrolijke samenleving geworden. Niet voor degenen die buiten zijn uitverkoren volk hadden gestaan en voor de meeste Duitsers waarschijnlijk ook niet.
In de Sovjet Unie week de praktijk nogal af van het ideaalbeeld, dat men voor ogen had, maar dat ideaalbeeld stond redelijk dicht bij de welvaartsstaat die in West Europa verwezenlijkt is en die nu door de globalisering van de economie en door de massale immigratie uit de arme landen weer op de tocht is komen staan. De humanistische uitgangspunten, de mensenrechten, de democratie, maar vooral de hoge waarde die aan het individuele menselijk leven wordt toegekend, die hadden het Sovjet socialisme en de sociaaldemocratie gemeen. In theorie in elk geval. Het verschil zat in de ondernemingsgewijze vrije productie aan de westerse en de planeconomie aan de socialistische kant en natuurlijk in de methoden die men toelaatbaar achtte ter bescherming van een samenleving, die door buitenlandse krachten bedreigd werd.
Dat alles maakte de praktijk aan weerszijden van het ijzeren gordijn nogal verschillend. Maar de gewraakte methoden waren ook in de Sovjet Unie als tijdelijk bedoeld. De repressie van Stalin is in veel opzichten een systematische en grootscheepse uitwerking van het soort maatregelen die men in het Westen genomen heeft sinds 9/11 en die men hier geoorloofd acht ter bestrijding van het terrorisme.
Hitler had niets met het humanisme en met de democratie. Zijn mensbeeld was niet rationeel en humanistisch, maar biologisch. Hij streefde geen wereldsamenleving na, maar een verzameling van elkaar bestrijdende en beconcurrerende culturen. Wel met een ondernemingsgewijze productie, die heel goed in zijn sociaaldarwinistisch wereldbeeld paste. Hij had bovendien een goed economisch inzicht en op dat terrein ook voortreffelijke adviseurs, zoals Hjalmar Schacht en goede uitvoerders zoals Albert Speer. Hij zag heel wel in dat een moderne economie niet van boven af kon worden gedirigeerd. De vorm van samenwerking tussen overheid en bedrijfsleven, die bij ons tegenwoordig het Rijnlandmodel wordt genoemd, staat niet zo ver af van de Duitse economie zoals die onder Hitler in Duitsland functioneerde.
Maar in Hitler’s samenleving was geen plaats voor gehandicapten, behalve dan voor oorlogsveteranen. De inrichtingen met ongelukkig geboren kinderen werden leeggehaald en de bewoners werden ter dood gebracht lang voor er sprake was van het systematisch vermoorden van Joden. Joden en Zigeuners werden beiden gezien als groeperingen die parasiteerden op een gezonde samenleving. Zij konden naar zijn inzicht om die reden in Duitsland niet worden geduld. Het lijdt geen twijfel dat eenzelfde lot op den duur de beroepswerklozen zou hebben getroffen en de zwervers, junks en anderen asocialen. Iedereen die in de ogen van Hitler niet hielp om de kar te trekken stond op de nominatie om uit de samenleving te worden gebannen, waar nodig met dodelijk geweld.
In Het Bureau van Voskuil komt een Duitse schrijfster voor die pleit voor het uit de gemeenschap stoten van luie mensen, die de voortgang van de samenleving remmen. Voskuil noemt dat in een boekbespreking nationaal socialistisch en hij had gelijk. Een rücksichtsloze en onvoorwaardelijke voorrang van de belangen van de samenleving boven die van het individu, die was kenmerkend voor de leer van Hitler. Hij eiste van zijn volksgenoten een opofferingsgezindheid en een achterstelling van het eigen belang bij dat van de gemeenschap, waar de meerderheid graag op in ging. Men had genoeg van het individualisme en het najagen van eigen belang, zolang dat eigen belang bij de gemeenschap maar redelijk veilig was. Men was gevoelig voor een appèl op opofferingsgezindheid. Dat trok trouwens ook veel socialisten over de streep. De ‘gelijkschakeling’ van vakbonden en socialistische organisaties is zonder veel verzet tot stand gekomen. Nogal wat fanatieke nazi’s waren voormalige communisten en socialisten.
Het nationalistische jasje waarin dat appèl werd gestoken, maakte het nazidom niet erg geschikt voor export, maar in Duitsland werkte het zeker. Individuen hadden bij hem rechten als Volksgenossen, als leden van de Duitse samenleving. Rechters, artsen en andere sleutelfiguren uit de samenleving liet hij een persoonlijke eed van trouw op hem zweren, waarmee hij in een klap hele systemen uit de samenleving aan zich bond. Hij eiste onderwerping van alles en iedereen aan de belangen van het Volk, zoals hij die zag. Hij was degene die leiding gaf aan de samenleving omdat het volk dat wilde. Wilde men hem weg hebben dan zou hij gaan, zoals later De Gaulle in Frankrijk vertrok toen hij een referendum verloor. Hitler had een minachting voor de burgerlijke samenleving die veel verder ging dan die van Stalin. Zijn ethiek, als men zijn opvattingen ethiek kan noemen, week veel fundamenteler af van de humanistische en christelijk traditie dan die van Stalin.
Het is bizar dat paus Pius XII dat niet gezien heeft, omdat Mussolini en zijn omgeving het juist heel goed door hadden. Het eerste Vaticaanse Concilie, dat ging over de verhouding tussen kerk en staat had aan de paus een plicht toegedacht juist bij het optreden van mensen als Hitler. Dat het Vaticaan zich niet helemaal happy voelde met de positie die het tegenover Hitler had ingenomen bleek uit het herderlijk schrijven van 1942 over de vervolging van de Joden, maar een definitief afwijzend standpunt werd ook toen niet ingenomen.
Het Nationaal Socialisme wekte bij het Duitse volk groot enthousiasme. Maar de aanhang die Hitler tot het einde van de oorlog had bleef beperkt tot degenen die tot het Herrenras behoorden. De Duitsers voelden zich veilig en geïnspireerd in hun Nationaal Socialisme tot uiteindelijk, laat in de oorlog, de tweede nederlaag onvermijdelijk was geworden.
Het grote verschil tussen de maatschappijopvattingen van de nationaal socialisten aan de ene kant en de humanisten aan de andere maakt dat na de Tweede Wereldoorlog een scherpe breuk ontstaat in de Duitse geschiedenis. De meeste boeken van Sebastian Haffner gaan over het thema van de dubbele lijn die door de Duitse geschiedenis loopt. Het nationalisme, dat haar wortels heeft in het negentiende-eeuwse streven naar de nationale Duitse eenheidsstaat met Von Savigny en Mommsen en Kaiser Wilhelm II aan de ene kant. Daar tegenover staat het Kantiaanse humanisme van Goethe en Von Jhering en het parlement van Frankfurt.
Hitler staat volop in de traditie van Von Savigny en Bismarck en na de oorlog is het daar in een klap mee afgelopen. Duitsland komt met een ruk weer terecht in het humanisme van de rest van de westerse samenleving en voor veel mensen in Duitsland en het buitenland lijkt het nu alsof het nooit anders is geweest. Maar dat is een vergissing. Hitler had de oorlog ook kunnen winnen en dan hadden we een ander Duitsland en een andere wereld gehad.
Sebastiaan Haffner was de eerste biograaf van Hitler met een duidelijk beeld van zowel diens potentiële als zijn werkelijke betekenis. Haffner (Raymund Pretzel) is geboren als Pruis, heeft in Berlijn rechten gestudeerd inclusief de daarbij in Duitsland gebruikelijke promotie. Hij heeft de oorlogsjaren als vluchteling voor de Nazi’s in Engeland doorgebracht. Gedeeltelijk omdat hij, zoals ooit Julius Caesar, weigerde om toe te geven aan politieke druk om te scheiden van zijn vrouw, maar ook omdat hij met het regime van Hitler helemaal niets had. Maar als jurist kon hij in Engeland de kost niet verdienen. Dat deed hij daarom als journalist bij de Observer en bij een Duitstalige krant die in de oorlogsjaren in Londen werd uitgegeven.
Deze ervaringen, de vlucht uit Duitsland en de journalistiek, hebben zijn leven getekend. Na de oorlog ging hij terug naar Duitsland en schreef daar eerst nog voor de Observer, maar later voor de Duitse krant Die Welt en voor Stern. Haffner had veel meer dan Willie Brandt een politiek perfect verleden. Hij had steeds op het juiste moment de juiste politieke beslissingen genomen en kon zich in het burgerlijke naoorlogse Duitsland daarom meer permitteren dan de meeste andere Duitsers. Zijn essay Anmerkungen zu Hitler was de eerste historisch-politieke Hitlerbiografie die de figuur van deze oorlogsmisdadiger definitief onmythologiseerde. Zijn beschouwingen over het nazisme geven een beter inzicht in het fenomeen dan de bibliotheken vol geleerdheid die over het onderwerp zijn geschreven.
Haffner is een academische en erudiete journalist, dat wil zeggen hij analyseert goed, is op de hoogte van zijn onderwerp en schrijft daarbij snel en zonder onnodige versieringen.. Hij houdt steeds in het oog dat de lezer moet worden vastgehouden. De twee grote persoonlijkheden van de Tweede Wereldoorlog en het interbellum. Winston Churchill en Adolf Hitler interesseerden hem mateloos. Hij is het soort historicus waar we er te weinig van hebben: een in de stijl van Thucydides, die sine ira et studio [9] te werk gaat.
Hij had een hartgrondige hekel aan Hitler en alles waar die man voor stond. Hij had een grote bewondering voor Churchill. Maar die afkeer en bewondering maakten hem niet blind. De feiten die hij aandraagt zijn controleerbaar en kunnen door anderen zo nodig worden gebruikt om tot andere conclusies te komen; ze zijn niet eenzijdig geselecteerd omdat ze in zijn redenering passen. Dat en zijn elegante stijl maken hem prettig leesbaar.
Anmerkungen zu Hitler, de korte politieke Hitler biografie van Sebastian Haffner is uit het Duits vertaald onder de naam Kanttekeningen bij Hitler; Hitler-notities zou misschien de betere Nederlandse vertaling zijn geweest.
Het maakte destijds bij zijn verschijning in Duitsland nogal wat rumoer en leidde zelfs tot het aftreden van een bekende CDU politicus die er uit geciteerd had zonder dat voldoende toe te lichten en die daarom opeens voor een Hitleraanhanger werd gehouden.
Wat Haffner en wat voor hem ook Joachim Fest al wat voorzichtiger had gedaan, was een poging om het fenomeen Hitler te ontdoen van de mythologisering die na de oorlog heeft plaats gevonden. Haffner’s redelijke stelling is dat alleen dan helder gezien kan worden dat Hitler behalve een bekwaam politicus ook een commune delinquent was.
Sinds de verlichting is er geen andere politicus geweest wiens optreden zich zo aan een rationele verklaring onttrekt. Napoleon had misschien wel wat trekken met Hitler gemeen, maar die miste zijn commuun criminele aspecten.
Zoals Haffner opmerkt kan Hitler’s openbare leven in drie stukken worden verdeeld:
- een aanvang periode bestaande uit een reeks mislukkingen;
- een middengedeelte waarin alles op de meest spectaculaire manier wel lukte en tenslotte
- een laatste periode van opnieuw mislukkingen en nederlagen.
Een mythologische opbouw. Waar veel biografen de nederlagen aan het einde van zijn leven wijten aan een verminderde vitaliteit als gevolg van ziekte en slijtage, wil Haffner daar niet van weten. Hitler bleef dezelfde meende Haffner, maar zijn tegenstanders waren in de begin- en in de eindperiode van zijn carrière van grotere kwaliteit.
Zoals vaak met verrassende nieuwe inzichten, ze zijn nooit helemaal juist, ook al zit er veel in. Ik vermoed dat de golf beweging in Hitler’s carrière te maken heeft met drie andere factoren.
De eerste en belangrijkste: het duurde een tijd voordat hij een belangrijke organisatie had opgebouwd die in hem in alle opzichten was toegedaan. Toen hij eenmaal Reichskanzler en Führer was kon hij zijn wil opleggen aan alle personen en instellingen in Duitsland op een manier die doet denken aan de oude heldensagen. Niemand in zijn tijd is in dat opzicht met hem vergelijkbaar behalve dan tot op zekere hoogte Joseph Stalin. Daar komt dan bij dat de Duitse organisaties veel competenter waren dan de Russische en dat veel dat in Duitsland uit vrije wil gebeurde in Rusland moest worden afgedwongen. In deze laatste factor kwam in Rusland in 1942 verandering, in reactie op de in dat land gepleegde Duitse oorlogsmisdaden. Dat verklaart voor een deel waarom het in de laatste jaren zoveel slechter ging met Hitler. Rusland en Duitsland waren nu op soortgelijke wijze georganiseerd. Toen ging tellen dat Rusland groter was en over meer hulpmiddelen en manschappen beschikte en bovendien kwam Amerika toen in de strijd.
Haffner ontkent dat Hitlers geesteskracht en gezondheid afnamen in zijn laatste jaren, maar doet dat, meen ik, tegen beter weten in. Daarvoor bestaan teveel getuigenverklaringen. Het kan ook niet anders dan dat iemand die zo op zijn intuïtie opereerde en zo weinig systematisch delegeerde als Hitler, een enorme hoeveelheid energie verbruikte. De omvang en de eenzaamheid van zijn ambt gaven hem ook geen gelegenheid om te recupereren, dus dat het opraakte was voor de hand liggend.
Je moet met Haffner van mening verschillen over de betekenis van de laatste Hitlerjaren, maar dat neemt niet weg dat zijn opvattingen over het fenomeen mij meer aanspreken dan praktisch al het andere dat tot dan toe over Hitler was geschreven en in mijn ogen geen verklaring geeft voor het eerdere succes van die man.
Uit een enquête onder de Amerikaanse jeugd bleek niet zo lang geleden dat de meerderheid daar niet meer wist wie Hitler was. Behalve over de kwaliteit van het Amerikaanse onderwijs zegt dat ook veel over de loop van de geschiedenis. Daar is Hitler uit verdwenen als het ware, maar het had, zoals Haffner terecht opmerkt, ook anders kunnen lopen.
[1] Onder humanisme versta ik de ethiek van de verlichting, zoals die is geformuleerd door Immanuel Kant en door de Amerikaanse founding fathers: de mensenrechten, waaronder vooral de gelijkheid van alle mensen; de democratie; het menselijk leven als de belangrijkste waarde in een samenleving, die gericht is op het grootst mogelijk geluk voor een zo groot mogelijk aantal mensen; het recht van ieder individu op de “pursuit of happiness’.
[2] De Vrede van Versailles met Duitsland, de Vrede van Saint-Germain met Oostenrijk, de Vrede van Neuilly met Bulgarije, de Vrede van Trianon met Hongarije en de Vrede van Sèvres met Turkije.
[3] Duitsland, dat zelf geen democratie kende, had kennelijk geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat Wilson niet zou worden herkozen.
[4] Als Spießbürger oder Spießer werden in abwertender Weise Personen bezeichnet, die sich durch geistige Unbeweglichkeit, ausgeprägte Konformität mit gesellschaftlichen Normen, Abneigung gegen Veränderungen der gewohnten Lebensumgebung und ein starkes Bedürfnis nach sozialer Sicherheit hervortun.(Wikipedia).
[5] Hitler is niet de enige gebleven met bezwaren tegen de global economy. De scriba van de PKN verdedigde in Nederland het antiglobalisme en aan de Accraverklaring te zien lijkt dit ook het standpunt te zijn van de Wereldraad van Kerken.
[6] Die gedachte was in het interbellum vrij algemeen. Het élan vital van Bergson en de boeken van Hemingway bevatten soortgelijke ideeën. Als nazi’s en fascisten iets gemeen hadden was het in hoofdzaak deze van het humanisme afwijkende maatschappij opvatting.
[7] Zie daarvoor o.a. The House of Mitford van Jonathan Guinness, een familiegeschiedenis van een belangrijke adellijke Britse familie, die in dat opzicht nogal verdeeld was.
[8] Het tragische van deze opvatting is dat er misschien nooit eerder een land is geweest, waar Joden zich zo mee hebben vereenzelvigd als met Duitsland. De idee dat de Duitse Joden als groep geen loyaliteit hadden tegenover Duitsland wordt niet gesteund door historische feiten. Dat denkbeeld moet afkomstig zijn uit het Habsburgse rijk waarin Hitler was geboren en opgegroeid. Daar bestond een multiculturele samenleving waarin de Joden gezien werden als een eigen etniciteit naast een hele reeks andere. Maar de Duitse niet-orthodoxe joden zagen zich zelf als Duitsers.
[9] Tacitus, van wie deze zegswijze stamt, was zelf allesbehalve onpartijdig, maar eerder uitgesproken vooringenomen
Dit essay verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp
Sterk essay.
Ben onder de indruk.
De volgende keer graag meer over de betekenis van Churchill en de onderwaardering daarvan..
Een geweldig college moderne geschiedenis, met veel uitleg en verduidelijkingen.
Bedankt.
Sebastian Haffner – ‘Anmerkungen zu Hitler’ las ik een aantal jaren geleden; dit artikel
is een goede opfrisser van het geheugen.
Wel wil ik twee opmerkingen plaatsen:
1. De repressie [ en volks-verplaatsingen / -vernietigingen ] van Stalin – met
tientallen miljoenen slachtoffers – zijn in geen enkel opzicht vergelijkbaar met wat
met de zgn. ‘war on terror’ bedoeld wordt; die is een antwoord op verspreide islamitische
terroristische aanslagen, en bestaat hoofdzakelijk uit tijdelijke militaire [ fake -] acties
en uit belabberde paspoort-controles.
2. Hitler was, met zijn corporatistische economie en met zijn totalitair stellen van de
gemeenschap boven het individu, v o l k o m e n LINKS.
Hulde voor dit stuk! Ik zou willen dat het door alle leraren geschiedenis gelezen werd.
Waarden niet opzij gezet maar sentimenten wel evenals het projecteren van huidige verhoudingen en achterafkennis op de keuzes in dat verleden.
Een kleinigheid en een vraag.
De Kristallnacht vond pas plaats aan het einde van 1938. In combinatie met de opmerking over wat men in de jaren 30 al wel wist komt dat wat vreemd over.
De zin “Het nazi bewind trad bovendien niet alleen op tegen zijn tegenstanders maar ook tegen de eigen radicale aanhang”, verwijst die naar de Nacht van de Lange Messen?
Bij @Tommie aansluitend: heel graag een volgend essay over Churchill.
Na enig zoeken, vond ik ook terug: Sebastian Haffner – “Churchill”.
‘k Ga beide boeken nu weer bestuderen.