Als mosterd
Vegetarisme is een heel nobele gedachte die slechts is voor je gezondheid. Ik lachte me vorige week bijna dood.
Een kleine maand terug vertelde een van de kinderen van mijn broer dat zij vegetariër geworden was. Net als haar vriendinnetje op school, want het was toch zó zielig dat dieren werden doodgemaakt om te worden opgegeten. En ook heel gemeen, als je er goed over nadacht. De meester had het zelf gezegd, want die was ook vegetariër.
Er zijn van die momenten dat je je mond houdt. Meesters die hun diepere gedachten verklaren staan me niet aan. Bovendien zijn het altijd en alleen de goedwillende kinderen die er bevattelijk voor zijn. Dat Ahmed instemmend had geknikt, en pedant verklaarde dat hij nog nooit ham op zijn brood mee naar school gekregen had was ook zoiets. Dat was voor mijn nichtje geen probleem, want zij moest toch al niets hebben van ham.
Maar het toont het ongerijmde van dergelijke gelegenheidscoalities in gevallen dat er weer eens een denkbeeld moet worden ingelepeld. De afschuw die mijn nichtje verwoordde toen diezelfde Ahmed vorig jaar sprak over het Offerfeest en de heldenrol van zijn vader daarbij was ik nog niet vergeten. Zij wel – het blijven kinderen.
Zodat ik afgelopen weekend met veel plezier toezag hoe mijn nichtje een stevig stuk rookworst wegwerkte. Toen ik na de maaltijd voorzichtig vroeg of ze nog steeds vegetariër was, knikte ze enthousiast haar bevestiging: Natuurlijk! “Maar”, vroeg ik onschuldig, “dan eet je toch geen vlees?” Nogmaals kwam er een ethousiaste bevestiging.
Mijn broer wierp me een waarschuwende blik toe, die ik voor de gelegenheid negeerde. “Worst is toch ook vlees?” vroeg ik schijnheilig. “Zeker!” zei haar vader, die vond dat het lang genoeg had geduurd. “Maar we hebben in goed overleg besloten dat Marije tijdens het eten even geen vegetariér is.”
Op weg naar huis herinnerde ik me die onsterfelijke strip van Jan, Jans en de rest weer, waarin deze grap circa veertig jaar geleden al werd gemaakt. Een strip, die mijn broer en ik gezamenlijk lazen als moeder de Libelle weer in de bus kreeg. En met weemoed besefte ik dat ik het in de praktijk toch een stuk minder leuk vond dan toen we het gezamenlijk lazen, al die jaren terug. Al bleef het natuurlijk ontzettend grappig.
Jaren geleden kocht ik wekelijks vlees bij een ‘biologisch slager’. Een prettige meneer: hij was winkelier maar ook een beetje – onbetaald – sociaal buurtwerker. Het was altijd gezellig in de winkel. Vaak was er een behoorlijke wachttijd.
Op de voordeur zat een sticker met daarop een tekening van een lachend varken.
Op een gegeven moment werd daarover gesproken. Ik opperde dat het betekende dat de varkens lachend naar deze slager kwamen. De slager zelf vond dat dan weer een tikkeltje te mooi voorgesteld.
Prachtig.