DE WERELD NU

Het integratiebeleid van de stad Amsterdam

Aardgas, integratiebeleid, Amsterdam

Op het integratiebeleid van de stad Amsterdam valt veel aan te merken, maar vooral dat de basis er van niet deugt.

Hieronder staat een lang citaat uit een beleidsnota van B en W van de stad Amsterdam,  uit de tijd dat Job Cohen daar burgemeester was:

Voor ons College geldt dan ook: migratie hoort bij stedelijkheid en is een zaak waar de lokale overheid permanent rekening mee moet houden.

Het formuleren en implementeren van een migratiebeleid is een zaak van de Rijksoverheid. Demografische, economische en integratie vraagstukken, mede in het kader van de uitbreiding van de Europese Unie, maken een landelijk c.q. Europees migratiebeleid blijvend noodzakelijk.

Demografische prognoses voor de komende 20 jaar geven voor de landen van Europa een beeld te zien waarin de bevolking sterk krimpt en tegelijkertijd sterk vergrijst. Tegelijkertijd zie je in de armste landen van de wereld een beeld van een groeiende bevolking en een niet afnemende armoede. Deze ontwikkelingen scheppen het migratievraagstuk van de toekomst en werpen de vraag op hoe bij een dergelijke ontwikkeling de huidige economische welvaart, het dienstenpeil en de verzorgingsstaat niet alleen in Europa, maar in het verlengde ervan ook in Nederland in stand kunnen worden gehouden. Bovendien doet zich het vraagstuk voor naar de integratie van steeds nieuwe groepen migranten. Dat vraagstuk heeft twee kanten: de integratiebehoefte van de nieuwkomers en het opnamevermogen van de ontvangende maatschappij. Deze problemen kunnen alleen het hoofd worden geboden als er op enige wijze sprake is van gecontroleerde migratie.

Sinds 1998 voert Amsterdam een diversiteitsbeleid. Dit beleid wil alle Amsterdammers aanspreken op basis van de overeenkomsten in maatschappelijke wensen en noden. Diversiteit raakt alle beleidsvelden, is relevant voor al onze diensten en producten en speelt een rol in al onze communicatie met de inwoners van Amsterdam. Voor het behoud van Amsterdam als sterk merk is en blijft de implementatie van diversiteit bij alle gemeentelijke en maatschappelijke partijen noodzakelijk.

De inzet van het diversiteitsbeleid is het waarborgen van de aantrekkingskracht van de stad. Zaak is om te zorgen dat alle Amsterdammers zich hier thuis voelen, hier kunnen blijven wonen en hier hun talenten kunnen ontwikkelen. Kortom: behouden blijven voor deze stad en betrokken blijven bij de toekomst van Amsterdam. De inwoners vormen gezamenlijk de draagkracht en dynamiek die nodig is om de stad verder uit te bouwen. Het diversiteitsbeleid had in de periode 1998-2000 vier doelstellingen:

  1. Betere afstemming gemeentelijk beleid en dienstverlening op diversiteit Amsterdamse bevolking;
  2. Weerspiegeling diversiteit Amsterdamse bevolking in personele samenstelling en organisatiecultuur van de gemeente;
  3. Participatie van alle Amsterdammers stimuleren en negatieve beeldvorming en uitsluiting actief bestrijden;
  4. Een brede maatschappelijke coalitie in beweging zetten die zich richt op het positief benutten van de Amsterdamse diversiteit. Deze doelstellingen zijn in het Werkplan Diversiteit 2003 door ons College herbevestigd. Afgesproken is dat de vier doelstellingen van het diversiteitbeleid worden gecontinueerd.

In de komende periode zal de wethouder Diversiteit het gesprek met de stad over de toekomst van de stad bovendien voortzetten aan de hand van 7 dilemmas die verband houden met de diverse stad.

Integratie is een veel gebezigd, maar niet altijd eenduidig gebruikt, begrip.

Volgens de definitie in de Grote Van Dale is integratie: “het maken tot of opnemen tot een geheel”. Integreren is: ” tot een geheel, een eenheid worden”.

In de sociologische literatuur wordt er onderscheid gemaakt tussen structurele integratie en sociaal culturele integratie. Structurele integratie wordt dan gedefinieerd als volwaardige deelname aan de maatschappelijke instituties. Sociaal-culturele integratie heeft betrekking op de aard en de mate van contacten tussen de leden en organisaties van minderheden met de leden en organisaties van anderen in de hen omringende samenleving.

In het dagelijkse spraakgebruik heeft integratie c.q. integreren vaak de betekenis van “aanpassen” of “assimileren” en dan meestal in de zin van “zij moeten doen zoals wij doen”. Voor anderen is integreren hetzelfde als “inburgeren”. In de notitie “Integreren in Amsterdam” van de PvdA betekent integratie “meedoen” oftewel participeren aan de stedelijke samenleving. In de nota “De andere aanpak” van het wetenschappelijk instituut voor het CDA heeft integratie de betekenis van “betrokkenheid” bij de samenleving. ie over integratie en integreren spreekt, spreekt echter niet alleen over degene die of hetgeen dat moet integreren, maar ook tegelijkertijd over het geheel waarin dat moet gebeuren. Een integratiebeleid heeft idealiter oog voor beide kanten van de medaille. Integratie(beleid) in Amsterdam heeft dus zowel oog voor degene die moet integreren, degene die deel moet (gaan) uitmaken van het geheel, en dat is dus in principe iedere (toekomstige) Amsterdammer, als voor het geheel zelf, de Amsterdamse samenleving. Volledige integratie in een vreemde cultuur is heel moeilijk. Dat zegt Nobelprijswinnaar Naipaul en dat weet eigenlijk ook iedereen. Het heeft de Nederlandse samenleving vele jaren gekost om verschillende groepen als de “kleine luyden” van Abraham Kuijper, de arbeiders, de katholieken, de vrouwen en de homoseksuelen in de samenleving te laten integreren. Daaraan is vaak een emancipatiebeweging en een daarmee gepaarde emancipatiestrijd voorafgegaan. In ieder geval: het gaat niet vanzelf. Integratie doet pijn. De psychische prijs die een individu betaalt om zich aan te passen aan normen die niet de zijne of hare zijn, om erbij te horen en mee te doen, is groot. Bovendien: hoe men ook zijn best doet, in de ogen van de “insider” blijft men vaak toch een buitenstaander. Slagen in het maatschappelijke, sociale, en economische leven is geen garantie voor integratie en acceptatie. Extreem voorbeeld hiervan is de geschiedenis van de joden in Europa; maar zie ook de geschiedenis van de zwarten in Amerika. Dit alles overwegende kiest het College van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam daarom voor een brede definitie van integratie. Integratie heeft voor ons College de betekenis van: meedoen en erbij horen. Daarmee is integratie een begrip dat zich in principe richt tot alle Amsterdammers en niet uitsluitend tot de allochtone nieuwkomers en oudkomers die in de samenleving moeten inburgeren. Ons College hanteert bij integratie het beeld van de snelweg. Op de snelweg gelden regels waaraan iedereen zich houden moet zoals bijvoorbeeld: de maximumsnelheid, de manier waarop wordt ingehaald, stilstaan is verboden etc. Regels zijn er ook om op de snelweg te mogen komen; je moet in ieder geval over een auto en een rijbewijs beschikken ook deze regels gelden voor allen die zich op de snelweg begeven. Behalve regels, is periodiek (groot) onderhoud een voorwaarde voor een goed functioneren van de snelweg: gaten in de snelweg moeten snel en goed worden opgevuld. Op de snelweg rijden voertuigen die enorm van elkaar kunnen verschillen: in grootte, kleur en aantal passagiers. Ook hun gedrag op de snelweg is niet hetzelfde. Ze rijden bijvoorbeeld niet allemaal even snel: de ene rijdt langzamer of sneller dan de ander, de ene haalt de ander in, de ander blijft op zijn rijbaan en rijdt achter een ander aan. Samen rijden alle voertuigen echter over dezelfde snelweg en voegen zij zich naar de regels van de snelweg en naar elkaar. Wie dat niet doet, komt in botsing met een ander dat kan het hele verkeer op de snelweg ontregelen. Dit geldt in het bijzonder als er vanuit een oprit extra verkeer op de snelweg komt invoegen en laten invoegen is dan het parool om ongelukken te voorkomen.

De snelweg, dat is de Amsterdamse samenleving. De voertuigen in al hun diversiteit, dat zijn onze Amsterdamse burgers. Het verkeer vanuit de oprit, dat zijn de nieuwkomers.

Inburgering wordt vaak gelijk gesteld aan integratie. Hoewel er tussen de twee begrippen wel degelijk een relatie is, gaat het om twee verschillende zaken. Wat is de relatie tussen inburgering en integratie?

Integratie definieerden we hierboven als erbij horen en meedoen.

Inburgering is een (scholing)instrument, van overheidswege aangeboden, met als doel het bevorderen van taalvaardigheid, sociale mobiliteit en uiteindelijk volwaardig burgerschap aan allochtone nieuwkomers en sinds enige jaren ook aan oudkomers in de samenleving. Inburgering staat ten dienste van integratie, en kan worden gezien als het voorportaal van integratie.

Daarmee is niet gezegd dat degene die een inburgeringscursus gevolgd heeft, geïntegreerd is. Vaak is het veeleer het begin van een lang proces; veel mensen beheersen de Nederlandse taal na een inburgeringscursus nog te weinig om bevredigend te participeren in de samenleving. Een succesvolle inburgering kan wel een belangrijke bijdrage leveren aan het integratieproces.

Onderzoek wijst uit dat de wijze waarop inburgering in Amsterdam plaatsvindt voor verbetering vatbaar is. Het kan kwalitatief en kwantitatief beter. Veel mensen maken de wettelijk voorgeschreven 600 uur niet vol, veel vrouwen haken vroegtijdig af, begeleiding laat te wensen over en gebrek aan kinderopvang is een struikelblok. Afgezien van de diverse organisatorische knelpunten, lijkt nodig. Bovendien, zo blijkt uit onderzoek, worden mensen die wel succesvol een inburgeringscursus doorlopen, nauwelijks begeleid bij verdere oriëntatie op onderwijs en arbeid. Ons College komt zeer binnenkort apart op dit onderwerp terug.

Bij een korte beschouwing over migratie, diversiteit, integratie en inburgering hoort de vraag naar de taak van de overheid in relatie tot haar wel zeer diverse burgers.

Voor ons College geldt dan ook: migratie hoort bij stedelijkheid en is een zaak waar de lokale overheid permanent rekening mee moet houden.

Het formuleren en implementeren van een migratiebeleid is een zaak van de Rijksoverheid. Demografische, economische en integratie vraagstukken, mede in het kader van de uitbreiding van de Europese Unie, maken een landelijk c.q. Europees migratiebeleid blijvend noodzakelijk.

Demografische prognoses voor de komende 20 jaar geven voor de landen van Europa een beeld te zien waarin de bevolking sterk krimpt en tegelijkertijd sterk vergrijst. Tegelijkertijd zie je in de armste landen van de wereld een beeld van een groeiende bevolking en een niet afnemende armoede. Deze ontwikkelingen scheppen het migratievraagstuk van de toekomst en werpen de vraag op hoe bij een dergelijke ontwikkeling de huidige economische welvaart, het dienstenpeil en de verzorgingsstaat niet alleen in Europa, maar in het verlengde ervan ook in Nederland in stand kunnen worden gehouden. Bovendien doet zich het vraagstuk voor naar de integratie van steeds nieuwe groepen migranten. Dat vraagstuk heeft twee kanten: de integratiebehoefte van de nieuwkomers en het opnamevermogen van de ontvangende maatschappij. Deze problemen kunnen alleen het hoofd worden geboden als er op enige wijze sprake is van gecontroleerde migratie.

Het navolgende is mijn commentaar op het bovenstaande

Het falen van de overheid bij het voeren van een beperkend beleid bij immigratie van niet-westerse allochtonen en de mislukking van de integratie van de islamitische immigranten is de voornaamste reden voor de impopulariteit van de overheid bij de Nederlandse autochtone bevolking, te weten het deel van die bevolking dat met de gevolgen van falend beleid wordt geconfronteerd.

Behalve dat er geen beleid is dat de problemen attaqueert, raakt de gemiddelde Nederlander gedeprimeerd door de merkwaardige terminologie waarmee de overheid zich tot hem richt.

  • Wat is een diversiteitsbeleid?
  • Wat betekent een beleid dat alle Amsterdammers ‘wil’ aanspreken op basis van de overeenkomsten in maatschappelijke wensen en noden?

Allochtonen en autochtonen hebben heel andere wensen en noden, net als Hindoestaanse allochtonen heel andere wensen en noden hebben dan moslims of creolen. Ze worden door de overheid dan ook heel verschillend behandeld.

Gevangenissen zitten vol met moslims en Antillianen maar Hindoestanen ziet men er weinig. Autochtonen, uit wat we vroeger de volkswijken en een tijdlang de Vogelaarwijken hebben genoemd, voelen zich benadeeld in het huisvestingsbeleid en bij de verstrekking van vergunningen. Wetsovertredingen van de allochtonen worden gedoogd, waar dat bij autochtonen niet het geval is. Hoezo overeenkomsten in wensen en noden?

De zestig procent van de Nederlanders die zich op onderdelen met Wilders verwant voelt zou een deel van de nieuwe Amsterdammers liever kwijt zijn dan rijk. Het gaat daarbij niet alleen om de individuen met een strafblad of om de kinderen die de scholen en de  jeugdzorg overbelasten en die het verzieken voor hun medeleerlingen. Het gaat om de bevolkingsgroepen waar deze individuen uit voort komen en die een voedingsbodem vormen voor de criminaliteit en de maatschappelijke desorganisatie waar de grote Nederlandse steden onder lijden. Het zijn de bevolkingsgroepen en niet de individuen die de integratie blokkeren. Een beleid dat op de desintegratie van criminogene groepen is gericht ontbreekt in Amsterdam.

Waar we behoefte aan hebben zijn nieuwe strafrechtmaatregelen waardoor de familieleden van delinquente kinderen bij de straftoemeting worden betrokken en waarbij groepscriminaliteit gemakkelijker kan worden aangepakt. Terwijl het zeker efficiënt zou zijn om lieden van Marokkaanse afkomst zoals Marcouch of Aboutaleb bij het beleid te betrekken om hun landgenoten hier te integreren, zou het juist niet om vertegenwoordigers moeten gaan van de gesegregeerde gemeenschappen. Het zou  moeten gaan om mensen die afstand hebben genomen van hun Marokkaanse achtergrond èn van de instructies van Marokkaanse autoriteiten, religieus of seculier.

We hebben geïntegreerde mensen nodig die zich afzetten tegen normen en waarden waarvan wij op zulke  goede gronden niet willen weten.

Het is niet netjes om zeggen dat er een overmaat aan criminaliteit voorkomt in wijken met een overmaat aan Marokkanen. Dat is wat er bedoeld wordt met negatieve beeldvorming. Als Koerden vaker eerwraak plegen dan Marokkanen en als dat delict bij Nederlanders niet voorkomt, waarom zou dat verborgen moeten blijven? Versluierend taalgebruik en struisvogelpolitiek zijn de kern van het soort beleid dat ons in de problemen heeft gebracht. Paul Scheffer heeft dat in alle duidelijkheid uiteengezet. Punt één in een effectief beleid zou moeten zijn daar afscheid van te nemen.

Het positief benutten van diversiteit, daar is iedereen waarschijnlijk voor. Maar wat moeten we daar onder verstaan? Ik zelf begrijp daaronder een samenleving waar men aan elkaars diversiteit en verschillende inbreng genoegen beleeft. Daarvoor is het nodig dat men met zijn stadsgenoten wil samenleven en een terugtrekking in getto’s van de hand wijst. Daarvoor dient een gemeenschappelijke taal. En tenslotte is nodig dat we een gemeenschappelijk systeem van normen en waarden krijgen, waarbij  de Bergrede en de parabels uit het nieuwe testament een beter uitgangspunt zijn dan de koran en de hadith. De christelijke en mohammedaanse uitgangspunten liggen aan de andere kant nu ook weer niet zover uit elkaar dat ze onoverbrugbaar zouden moeten zijn. Maar het vereist een inspanning van de overheid om de barrières af te breken.

Als we het hier in Amsterdam erover eens kunnen worden dat we van criminogene subculturen af moeten en dat vreemden horen te integreren of te verdwijnen, dan kunnen we praten. Dan kunnen we waarschijnlijk ook weer met de aanhang van Wilders praten. Maar dat lijkt het college en de meerderheid van de Amsterdamse Raad nu juist niet te willen. Dat zou kunnen samenhangen met het feit dat de Raad maar door een minderheid van de Amsterdamse bevolking is gekozen en geen afspiegelingscollege is. Het vertegenwoordigt een minderheid van een minderheid. Veel mensen gaan  in Amsterdam niet meer naar de stembus omdat de geschiedenis ze leert dat het niet helpt op wie zij stemmen.

Onder maatschappelijke instituties wordt in de nota verstaan de instituties die door de lokale overheid worden gerund of gesubsidieerd. Maar echt deel maakt iemand van een samenleving uit wanneer hij een aandeel heeft in de instandhouding ervan. Dat doe je in de eerste plaats door te werken. Het zou beter zijn wanneer men in Nederland net als in Amerika immigranten pas een uitkering geven zou als  zij eerst geïntegreerd zijn. Dan financieren ze met hun werkzaamheden de uitkeringen aan anderen, daar zou een grote stimulans tot integratie van uitgaan en een rem op immigratie. Bizar is het beroep dat in de notitie gedaan wordt op de sociologische wetenschap. Om met een vicepremier van een van de kabinetten Balkenende te spreken:

Noem mij drie  maatschappelijke problemen, die met behulp van de sociologische wetenschap zijn opgelost. Nee? Twee dan. Ook niet? Noem dan tenminste één probleem, hier of ergens anders in Europa, of in Amerika, of waar dan ook op de wereld, waar sociologische kennis tot een oplossing heeft geleid van maatschappelijke problemen.

Voor de meeste  mensen kan het vraagstuk waar we in Amsterdam mee zitten worden gedefinieerd als het bestaan van twee samenlevingen naast elkaar. Waar die samenlevingen elkaar raken, op straat bijvoorbeeld en in de scholen, daar is het vaak oorlog. Bij volwassenen beperkt zich dat meestal tot boze blikken en het elkaar de rug toekeren en bij jongeren wordt het bij de allochtone groep al vlug vechten. Integratie zou het zijn als de twee samenlevingen zouden versmelten. Individuele aanpassingen, zoals Nederlandse vrouwen die een boerka gaan dragen wanneer ze met een moslim zijn getrouwd of een Turkse die omroepster wordt en zich als Nederlandse gedraagt, dat verandert weinig aan de twee tegenover elkaar staande samenlevingen. Wanneer iemand de weg oversteekt en op de andere stoep gaat lopen komen daarmee de twee trottoirs niet dichter bij elkaar.

De grondfout die in de analyse van B en W gemaakt wordt is dat er een Amsterdamse gemeenschap zou zijn los van de autochtone, de allochtone Bijlmer en de moslimgemeenschappen.

Emanciperen is ook niet hetzelfde als integreren. Wie emancipeert wil op voet van gelijkheid deel uit gaan maken van een bestaande samenleving, waarin hij tot dan toe een inferieure plaats bekleedde. Dat is een kwestie van het wegnemen van discriminatoire hinderpalen en de wil van de onderdrukten om hun plaats te veroveren. Een droom aan de ene kant en een geweten aan de andere is daar voor genoeg. Integratie van twee samenlevingen is een heel ander proces, waarvan niemand de contouren kent. De geschiedenis geeft weinig voorbeelden van een geslaagde assimilatie van twee culturen zonder dat een van de twee haar eigenheid opgeeft. Op dat laatste hoort dus het beleid van B en W gericht te zijn.

B en W veronderstelt dat integreren pijn zou doen. De praktijk blijkt anders. Wie eenmaal andere normen aanvaardt lijkt dat als het ware met terugwerkende kracht te doen. In de zestiger jaren stortten in een paar jaar tijd het Rijke Roomse Leven en de Gemeenschap der Mannenbroeders in. De leden van die zuilen emancipeerden in de bestaande humanistische samenleving en trokken hun oude normen en waarden uit als een jasje.

De nota vergelijkt de geschiedenis van de joden en de zwarten op het punt van de integratie. Die twee histories zijn onvergelijkbaar. De joden zijn als geheel in de samenleving geëmancipeerd, met uitzondering van enkele orthodoxe groepen. Van de zwarten in Amerika steken alleen individuen de straat over. Joodse getto’s zijn altijd door anderen verordonneerd, maar zwarten hoeven van niemand in  getto’s te leven, het gebeurt alleen. Alles wat met behulp van de beste sociologische experts is gedaan om dat probleem op te lossen is mislukt.

Voor de integratie gebruikt het college het beeld van de snelweg.

Het is juist om de samenleving – de snelweg – te onderscheiden van de individuen die er deel van uitmaken – de auto’s die er op rijden. Maar daar houdt het beeld op. Wat het Amsterdamse College lijkt te bereiken is niet dat er door de moslims wordt ingevoegd maar dat zij op een parallelweg blijven rijden. Die parallelweg zijn de eigen wijken waar de bussen niet meer komen en ambulances weigeren om de mensen bij te staan. Het zijn de zwarte scholen en de moskeeën waar in het Vrijdaggebed wordt afgegeven op de gevaren van de autoweg.

Het is opvallend hoe snel Latino’s in het Zuiden en Westen van de VS inburgeren zonder dat daar van overheidswege veel moeite voor wordt gedaan en aan de andere kant hoe slecht de gettobewoners in het Noorden en Oosten dat doen. Toch wonen hun zwarte voorouders al eeuwen in Amerika en wordt hun al sinds de twintiger jaren aan alle kanten maatschappelijke hulp geboden. Er is geen positief verband tussen integratie en sociologisch beleid of tussen sociologisch beleid en maatschappelijke verbeteringen van welke aard dan ook.

Over inburgering in de praktijk is een interessant boek geschreven door Roos Friesland, die in deze industrie werkzaam is geweest. Die praktijk lijkt compleet  los te staan van de ideeën die daarover op het Amsterdamse gemeentehuis bestaan.

De vraaggerichte benadering waar de gemeente het over heeft, waarin aansluiting gezocht wordt bij ‘de wensen, ambities, capaciteiten en persoonlijke omstandigheden van oud- en nieuwkomers’, zal geen resultaten opleveren zolang de praktijk blijft zoals die is.

En tenslotte:  een overheid heeft geen burgers. Een land en een stad hebben burgers. Die burgers hebben een overheid, die er is om te doen wat de samenleving nodig heeft en van haar vraagt. Of een overheid dat goed doet behoort men af te af te meten aan de resultaten. Die resultaten zijn in Amsterdam niet goed.


Dit essay verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp

5 reacties

  1. Erik schreef:

    “En tenslotte is nodig dat we een gemeenschappelijk systeem van normen en waarden krijgen, waarbij de Bergrede en de parabels uit het nieuwe testament een beter uitgangspunt zijn dan de koran en de hadith. De christelijke en mohammedaanse uitgangspunten liggen aan de andere kant nu ook weer niet zover uit elkaar dat ze onoverbrugbaar zouden moeten zijn.“

    Hieruit blijkt dat de schrijver dezes nood heeft aan een grondige bijles islam.
    De verschillen zijn onoverbrugbaar, omdat de uitgangspunten contrair zijn.
    Zo zou Mo een krijgsheer zijn geweest die genocide pleegde, roofmoord en pedofilie, toch een fantastisch voorbeeld voor moslims?
    Hieruit komt voort dat alles aan de moslim gelovigen toebehoort, en du moment dat hij besluit dat te effectueren, is dit geheel volgens de hadith en koran.
    Vandaar dat moslims wel oudere allochtonen beroven, nooit hun eigen soort.
    Heel iets anders dus dan gy zult niet stelen uit de bijbel.
    Slavernij en sexslavinnen is een ander punt, toegestaan in de islam, maar omdat het niet gesanctioneerd wordt door de bijbel, in het westen dus afgeschaft.
    Dan is er nog het racisme tegen vrouwen, de homohaat, het samenvallen van de kerk en de staat door de sharia, en de oproepen tot het doden van ongelovigen, jihad geheten.
    Ik vergeet nog het apostasie verbod, er staat de doodstraf op, en in dit kort bestek nog een trits als jodenhaat taqqiah etcetera etcetera etcetera .
    Door haar irrationaliteit en inhumaniteit blijft een moslimcultuur altijd achter op westerse en oosters culturen, en produceert nix anders dan ellende en dood.

  2. karton schreef:

    “Het integratiebeleid van de stad Amsterdam”?
    Heeft Amsterdam überhaupt een integratiebeleid ?
    Zo ja, waaruit blijkt dat ?
    Zo nee, dat is wel duidelijk.

  3. carthago schreef:

    De “ontvangende samenleving ” heet dat in smokkeltermen van de overheid .Ze bedoelen natuurlijk de belaagde samenleving .
    Minder minder intergratis.

  4. Grapjas schreef:

    Water en olie mixen niet.

  5. Johan P. schreef:

    @Erik
    De heer Kasdorp is helaas vorig jaar overleden, dus de opmerking van bijscholen zal moeten vervallen.

    Wel ben ik het eens met het idee dat de heer Kasdorp nog steeds een te positief beeld had van de mogelijkheid van vreedzame co-existentie van islam en andere groeperingen. Dit is in mijn ogen echter slechts mogelijk zolang moslims minder dan 1% van de bevolking uitmaken en er op alle vlakken een duidelijk beleid is dat islamitische gewoontes de kop indrukt EN alle preken in de landstaal worden gehouden. Zodra er ook maar iets meer wordt toegegeven heeft islam de neiging om als een kankergezwel te groeien en het leven te zuigen uit de omringende gebieden in die samenleving.

    Overigens wil ik even opmerken dat het wel degelijk voorkomt dat men elkaar binnen de islamitische gemeenschap berooft. Het roven is nu eenmaal een onderdeel van de cultuur. Echter, het -vanuit hun standpunt gezien- vele malen wenselijker om niet-moslims te beroven, vandaar dat dat dan ook de groep is die het hardste wordt getroffen.

    Islam is gewoon niet compatibel met wat voor soort van beschaafde samenleving dan ook en zou wat mij betreft zsm moeten worden erkend als wat het is: een fascistische, discriminerende, totalitaire ideologie zonder enige compassie voor anderen en als zodanig zou deze in alle vormen moeten worden verboden. Waarbij ik de kanttekening wil plaatsen dat de TEKSTEN niet verboden zouden moeten worden maar juist verplichte lesstof zouden moeten zijn, maar dan wel volledig, om iedereen kennis te laten nemen van deze walgelijke leer en zo ook de kans weg te nemen voor de misleidende weergave door moslims.