Herlezen en overdacht – Pastorale 1943
Als zoon van een omgekomen verzetsman hield de Tweede Wereldoorlog Toon Kasdorp meer dan gemiddeld bezig. Ook vandaar zijn aandacht voor Pastorale 1943.
Hoofdpersoon van het boek is Johan Schults. Hij is leraar Duits aan een plaatselijke HBS, ergens in de Betuwe. Zijn vader is geboren Duitser en een overtuigde NSB’er. Die heet nog gewoon Schultz, op zijn Duits. De broer van Johan, August, is ook een nazi, maar Johan zelf is een goede vaderlander. Hij gaat niet meer met zijn familie om en zoekt zijn sociale contacten bij de collega’s op school en in het verzet.
Aan Van Bunnik, een collega-leraar, laat hij bij gelegenheid een schuilplaats zien die in zijn huis achter een kast verborgen zit. Op de kast hangt het portret van de lelijkste vrouw uit de geschiedenis, hertogin Margaretha von Kärnten und Tirol. Dat schrikt Duitsers wel af, meende hij.
Schults maakt deel uit van de verzetsgroep Maathuis, die zich tot taak heeft gesteld om onderduikers op duikadressen onder te brengen. Met ander verzetswerk mag hij zich niet bezighouden, om niet onnodig de aandacht op zich zelf en de onderduikers te vestigen.
Van Bunnik zit niet in het verzet. Hij voelt zich een goed vaderlander, maar “we kunnen niet allemaal helden zijn”, zegt hij. Hij filosofeert graag over negatieve en positieve kanten van de NSB en het verzet om zijn gemakzucht en gebrek aan actieve deelname te maskeren en staat daarmee model voor de grote meerderheid van onze landgenoten, op school en daarbuiten.
In het begin van de roman is Schults met ziekteverlof. Officieel omdat hij overspannen is, maar in werkelijkheid omdat hij even van de straat moest vanwege zijn verzetswerk. Hij probeert zo weinig mogelijk de aandacht van de Duitsers op zich te vestigen. Het enige dat hem verdacht zou kunnen maken is dat hij aan het begin van de oorlog zich ooit voor de klas heeft verontschuldigd dat hij les moest geven in die rot taal. Verder gaat hij door voor een gemiddelde Nederlander; niet fout, maar afzijdig.
Tot de mensen die Schults heeft ondergebracht op een duikadres hoort Cohen Katz, een bankierszoon uit Amsterdam, die is ondergedoken omdat hij jood is. Hij zit op de boerderij van de familie Bovenkamp ergens in de buurt van het stadje waar Schults woont. Katz woont daar met de boer en de boerin, hun dochter Marie, haar twee zoontjes en nog vier andere onderduikers. Drie ervan, Griekspoor, Van Waveren en een Indische jongen, Jan in ’t Veldt, zijn ondergedoken om de Arbeitseinzatz[1] te ontgaan. De vierde is Mertens, die een overval heeft gepleegd op een distributiekantoor om aan bonnen[2] te komen.
Je zou denken dat zowel het gezin Bovenkamp als de onderduikers tot de groep “goede Nederlanders” behoorden. Dat valt nogal tegen. Bovenkamp heeft zich door de dominee laten overhalen om onderduikers in zijn huis op te nemen. Hij, maar vooral zijn vrouw, moeten er eigenlijk niets van hebben. Ze realiseren zich ook niet helemaal het gevaar dat zij lopen.
Drie zijn ondergedoken omdat zij niet naar Duitsland willen, maar ze hebben daarnaast gewoon een hekel aan joden en zijn in die zin dus ook niet echt goed. Ze werken als knechten op de boerderij. Van de onderduikers betaalt alleen Cohen Katz voor zijn verblijf. Omdat hij er te joods uitziet om buiten te komen en op het land te werken zit hij altijd boven in zijn kamertje. Daar zoekt Schults hem af en toe op, brengt hem boeken en praat met hem.
Cohen Katz is een druktemaker: hij vertelt moppen, houdt de andere onderduikers voor de gek en plaagt de boer en zijn dochter Marie. Dat is zijn manier om er zich doorheen te slaan. Maar hij heeft een hekel aan het leven op het platte land en wil terug naar Amsterdam, als was het maar voor een dag.
De Indische jongen gaat met de 17-jarige Marie Bovenkamp. Hij is niet iemand die vaak iets zegt, maar vanaf zijn eerste dag op de boerderij is hij bij het eten naast Marie gaan zitten en sindsdien gaan ze met elkaar. Van verliefdheid is geen sprake, het loopt gewoon zo. Tot op een dag Marie bij de boerderij staat kersen te verkopen en de jonge NSB-er Kees Poerstamper langs komt. Ze vallen wel een beetje op elkaar. Marie is wel uitgekeken op de zwijgzame In ’t Veldt en Kees Poerstamper heeft het moeilijk om een meisje te vinden, al ziet hij er best goed uit, omdat hij lid is van de NSB.
Zijn vader, drogist Poerstamper en zijn broer Piet, die in de vijfde klas zit bij Schults, zijn ook NSB-ers.
Op de boerderij hebben de onderduikers wel in de gaten dat het uit is tussen Marie en In ’t Veldt en weten ze dat zij nu gaat met een NSB-er. Maar voorzichtiger worden ze daar niet door. Ze pesten en beledigen Marie, Cohen Katz voorop, totdat het meisje besluit om wraak te nemen. Ze is intussen zwanger geworden van haar nieuwe vrijer. Eigenlijk moest er getrouwd worden, maar vader en zoon Poerstamper voelen daar niet voor. Zij houden haar aan het lijntje. Kees meldt zich bij de SS en vertrekt naar het front. Marie denkt wraak te nemen op de pestende onderduikers door ze te verraden aan Poerstamper sr.
Die ziet er vanaf om de Duitsers te tippen, want hij voelt wel aan dat, als er iets zou gebeuren op de boerderij van Bovenkamp, hij door het verzet als de schuldige zou worden aangewezen. Dat kon zijn doodvonnis betekenen en Poerstamper besloot zijn mond te houden.
Maar Marie is niet de enige die gefrustreerd is geraakt. Ook Jan in ’t Veldt wordt gepest omdat het uit is en omdat zijn liefje het nu houdt met een NSB-er. Bovendien heeft hij net als Cohen Katz steeds meer een hekel aan het leven op de boerderij. Achteraf gezien was hij eigenlijk net zo lief naar Duitsland gegaan voor de Arbeitseinsatz.
Cohen Kaz houdt het niet meer en besluit om een weekendje naar Amsterdam te gaan. Hij haalt In ’t Veldt over om met hem mee te gaan. Maar in Amsterdam raken ze elkaar kwijt. Cohen Katz gaat een plas doen in een echte Amsterdamse “Krul” en als hij buiten komt is In ’t Veldt verdwenen. Hij maalt daar verder niet om en heeft een fantastisch tijd in de hoofdstad. Hij kost nog moeite genoeg om zondagavond weer op tijd terug te komen bij Bovenkamp. Hij moet een taxi vinden en iemand die hem over de rivier wil zetten, om bij de boerderij te komen. Het lukt hem allemaal maar net en dat is pech.
Was het hem maar niet gelukt, want precies op die avond doen de Duitsers een inval. Ze weten blijkbaar alles. Ze weten waar het schuilhok is, ze weten ook precies wie er in zitten. De onderduikers worden opgepakt, Griekspoor wordt zelfs doodgeschoten als hij naar buiten loopt. De boer en de boerin worden ook gearresteerd en de boerderij wordt in brand gestoken. Marie wordt ondergebracht in een ziekenhuis.
Heeft Poerstamper de boel dan toch verraden? Nee, hij niet.
Nadat In ’t Veldt in Amsterdam Cohen Katz is kwijtgeraakt loopt hij daar een beetje doelloos rond en weet niet wat hij moet doen. Bij toeval komt hij langs het bureau van de Arbeitseinsatz en weet dan meteen wat hij wil. Hij gaat zich melden voor werk in Duitsland en om zijn eigen huid te redden – hij heeft tenslotte ondergedoken gezeten en is dus een tijd uit de officiële roulatie geweest – besluit hij om boer Bovenkamp en zijn medeonderduikers te verraden. Maar behalve het redden van de eigen huid spelen frustratie en afkeer een rol. Hij is zijn huisgenoten gaan haten.
Het verzet intussen trekt intussen wel de conclusie die Poerstamper al had voorzien: Men wordt in die gedachte gesterkt door een uitroep van Marie tegen de Duitsers op het moment van de inval: “Poerstamper had gezegd dat jullie ons niks zouden doen”.
Het is een groepje nogal onervaren verzetslieden die besluiten Poerstamper “terecht te stellen”: de pianostemmer Eskens, een klein driftig mannetje, Van Ballegooien, de zeer christelijke bloemist die meent dat de “ter dood veroordeelde” toch geestelijke bijstand moet krijgen in zijn laatste uur en Hammer. Schults zal met hen het karwei klaren. Hij staat erop dat hij degene is die Poerstamper doodschiet, omdat hij zijn vriend Cohen Katz wil wreken. Om de moord, zoals Schults de executie blijft noemen, te plegen, hebben zij een auto nodig, die zij krijgen via Van Dale, een ander lid van de verzetsgroep Maathuis. Eigenlijk mogen Van Dale en Schults niets doen buiten de verzetsgroep om. Dat is immers te gevaarlijk en als ze gepakt zouden worden zou dat de aandacht maar naar de andere leden van de groep kunnen leiden. Maar Schults zet door en Van Dale doet mee, vanwege de auto en omdat hij denkt dat er zonder hem niets van terecht komt met al die amateurs.
De eerste aanslag mislukt. Ze wachten Poerstamper op een vroege zaterdagmorgen op als hij Volk en Vaderland[3] zal bezorgen. Maar de man is ziek en het is zijn zoon Piet die die dag de kranten gaat bezorgen. Een tweede keer lukt het wel. De groep gaat in Duitse uniformen op pad en lokt Poerstamper mee met een smoes. Ze worden in hun werk gestoord door twee Duitsers die zij in de verte zien aankomen. Zij schieten te vlug en raken Poerstamper wel, maar hij is alleen zwaar gewond. Hij overleeft en komt in het ziekenhuis terecht. Schults wil het daar eigenlijk bij laten, maar de anderen menen dat hun mislukking een blamage is voor het verzet. De volgende dag gaan ze, weer in Duits uniform, naar het ziekenhuis. Het personeel daar kijkt nauwelijks naar de NSB-er om en het kost Schults dan ook niet veel moeite om Poerstamper op zijn ziekbed dood te schieten.
Intussen is hij bevriend geraakt met een vrouw, Mies Evertse, die hem op straat heeft aangeklampt en naar een onderduikadres heeft gevraagd. Hij vindt haar eerst een aantrekkelijk wijf, maar haar lelijke gezicht staat hem al snel zo tegen, dat hij haar afpoeiert met verwijzingen naar de prent van de hertogin die op de kastdeur in zijn kamer hangt.
Mies Evertse blijkt dan helemaal geen onderduikadres te zoeken. Integendeel, zij is door een affaire met en Duitser aan de verkeerde kant terecht gekomen. Echt fout is ze eigenlijk niet helemaal, ze heeft maar weinig interesse in de politiek, maar ze is wel met een Duitser omgegaan, die haar overigens ook had afgepoeierd. Om zich te wreken op Schults geeft ze hem bij die man aan. Schults heeft in hun gesprekken zich wel eens anti-Duits uitgelaten. De Duitse vriend weet niet goed wat hij ermee aan moet, maar om Mies het gevoel te geven dat er wel actie wordt genomen laat hij Schults oppakken. Hij wordt naar het Oranjehotel gebracht, wat in de oorlog de bijnaam was voor de strafgevangenis in Scheveningen.
Schults denkt dat hij is opgepakt voor de moord op Poerstamper, maar naarmate de tijd verstrijkt begint hij daar weer aan te twijfelen. Er gebeurt helemaal niets in het Oranjehotel. Samen met een paar medegevangenen leidt hij er een vrij rustig bestaan, alleen af en toe een pak slaag van de Duitsers omdat hij niet snel genoeg in de houding staat als ze de cel binnenkomen. Op den duur mag hij in de keuken gaan werken, wat een groot voorrecht is in een land in oorlog waar voedsel een schaars goed is. Ook zonder werk in de keuken is het eten in de gevangenis een stuk beter dan erbuiten.
Eigenlijk heeft Schults het er niet zo slecht naar zijn zin, evenmin als zijn medegevangenen. Op een enkele jood na zijn het allemaal vriendelijke zwarthandelaren en dieven, die hun straf uitzitten voor kruimelwerk. Schults heeft het af en toe knap benauwd als hij denkt aan het verhoor dat hem te wachten staat want Duitse martelmethoden zijn een geliefkoosd onderwerp net als concentratiekampen. Maar hij hoopt hij dat ze hem vergeten en dat hij in de gevangenis de oorlog uit kan zitten.
Na zes weken komt dan het moment dat hij moet mitkommen.
Hij wordt naar Werneke gebracht, een hooggeplaatste Duitser, die hem aanspreekt op het feit dat hij zich ooit in de klas heeft verontschuldigd voor het feit dat hij les moet geven in die rot taal. Hij voert een nogal filosofisch gesprek met de man over politiek, over het nationaal socialisme, dat, zegt Schults, misschien in Duitsland wel werkt, maar niks is voor de Hollanders. Werneke blijft vriendelijk, hij vraagt Schults er nog eens over na te denken en er eens wat boeken op na te lezen en dan wordt hij tot zijn verbazing vrijgelaten. Er is ook nog een bezoeker voor hem, waar Werneke hem naar toe stuurt.
Dat blijkt dan zijn broer August Schultz te zijn.
Toen Schults een paar weken gevangen had gezeten had hij één brief mogen schrijven en hij mocht zelf kiezen aan wie. Hij koos ervoor om zijn moeder te schrijven, die toen haar NSB-zoon had ingeschakeld om te proberen om haar andere zoon vrij te krijgen. Dankzij de bemiddeling van zijn “foute” broer, met wie hij niet meer om wilde gaan, is hij nu weer vrij man.
Dit verplicht hem, vindt hij, om zich vanaf nu nog meer met hart en ziel aan het verzet te wijden en de afstandelijkheid die hij daarbij steeds in acht had genomen, te laten varen. Deze bizarre mengeling van goed en kwaad is typerend voor het boek en heel schrijnend. Nog een voorbeeld.
Zijn collega’s op school waren allemaal de goede zaak toegedaan, maar voorzichtig, op kousenvoeten. Een ervan was er echt fout: Mien Algra. Zij hield het met een Duitser en werd daarom door de anderen met de nek aan gekeken. Maar op een kwade dag is het juist Mien Algra die door de Gestapo[4] wordt opgehaald. De omgang met de Duitser was in het kader geweest van haar verzetswerk. Zij ontfutselde hem in haar bed de geheimen over Duitse plannen, die zij dan aan de Engelsen doorgaf.
Pastorale 1943 geeft een goed beeld van het Nederland van de late oorlogsjaren. Het is eigenlijk net Grijs Verleden van Chris van der Heijden, maar dan geromantiseerd en het is de beste roman van Vestdijk.
- Jonge mannen werden in de oorlog opgepakt en naar Duitsland gestuurd om daar te werken in de Duitse industrie, de Arbeitseinsatz.
- Bonnen had je in de oorlog nodig om eten en andere eerste levensbehoeften met een hoge gebruikswaarde te kunnen kopen. Die goederen waren zeldzaam en zouden een hoge handelswaarde hebben gekregen en daardoor onbetaalbaar zijn geworden als de Duitse overheid dat niet voorkomen had door het systeem van maximumprijzen en bonnen.Iedereen kreeg er per persoon een bepaalde hoeveelheid van. Omdat onderduikers officieel niet bestonden en daarom ook geen bonnen kregen, overviel het verzet af en toe distributiekantoren waar zij bonnen stalen, om de onderduikers te voorzien.
- Volk en Vaderland is de krant van de NSB-ers.
- De Geheime Staats Polizei, die de naam heeft uit zeer fanatieke Nazi’s te bestaan
Deze recensie verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp.
Simon Vestdijk – Pastorale 1943