Herinneringen – 70 jaar (taal) verandering in Limburg
De herinneringen van Toon Kasdorp aan Limburg vertellen niet zelden ook een verhaal over de ongemerkte veranderingen in ons land.
Als Vlaanderen het Franssprekende deel van België niet zou hoeven te onderhouden, was het de meest welvarende regio van Europa. Wallonië is een blok aan hun been, en een duur blok. Brussel was vanouds een Nederlands sprekende stad. Niet Vlaams eigenlijk, meer Brabants, zoals Leuven en Antwerpen. In de praktijk is Brussel tegenwoordig een voorstad van Parijs. Al die vreemdelingen die daar tegenwoordig wonen, uit de 28 lidstaten van de EU, houden de stad voor Franstalig, al kun je er met Engels ook heel goed terecht.
Tussen Noord Nederland en Nederlandstalig België is het sinds 1830 nooit meer helemaal goed gekomen. Dat was vroeger vooral een godsdienstige kwestie. Vlaanderen, Brabant en Limburg waren Rooms Katholiek en de geestelijkheid daar was tegen de protestanten van boven de grote rivieren gekant. De Noord Nederlanders van hun kant zagen België vooral als een plek op de kaart, als iets waar je doorheen moest als je op je vakantiebestemming in het Zuiden wilde komen.
Nu de godsdienst overal zo ‘n beetje is verdwenen, zou er niet meer zo’n barrière tussen de twee landen moeten zijn. Maar erg veel toenadering is er, voor zover ik dat kan zien, nog steeds niet.
In mijn jonge jaren waren Nederlands Brabant en Limburg nog uitgesproken katholieke provincies en waren de tegenstellingen met het protestantse noorden groot. Maar Belgisch voelden ze zich in Limburg helemaal niet. In de betere kringen werd in mijn jonge tijd tijd geen Nederlands, maar Frans gesproken bij bruiloften en andere officiële gelegenheden. Maar dan echt Frans. Niet het koeterwaals uit Wallonië. Mijn Limburgse tantes zijn op Franstalige kostscholen geweest. Dat hoorde zo.
Mijn moeder was Friezin van geboorte en mijn vader Amsterdammer. Wij hoorden dus niet zo bij de Limburgers, maar mijn tantes aan vaders kant hebben Limburgers getrouwd en hun kinderen en kleinkinderen zijn compleet geassimileerd. Van ons gezin is niemand in Limburg blijven wonen. We komen er alleen nog voor de dodenherdenking en grafonderhoud of voor familiebezoek en wonen allemaal in de Randstad.
Ik moet zeggen dat ik er eigenlijk best graag kom, in Roermond. Ik spreek het dialect ook nog wel wat, maar dan het oude dialect, dat het tegenwoordige Limburg in de laatste zeventig jaar is kwijtgeraakt. In het hotelletje waar ik dan meestal logeer, aan de Duitse grens, is een hotelier van mijn leeftijd, die graag met mij dat ouderwetse dialect spreekt, wat zijn kinderen kunnen dat niet meer, zegt hij dan, met spijt in zijn stem.
Mijn moeder draait zich dan even om in haar graf. Want ze vond het maar niks, dat ik altijd op straat te vinden was bij de Limburgers, en zo een Limburgs accent ontwikkelde in mijn Nederlands. De rest van ons gezin hield zich wat meer apart en dat vond zij zoals het hoorde.
Deze herinneringen verschenen eerder op het Blog van Toon Kasdorp
Meer van deze herinneringen op Veren of Lood vindt u hier.
Mutatis mutandis geldt dit evenzeer voor het Twents. Van geboorte kom ik uit West-Twente waar een sterk afwijkend soort Twents (Neder-Saksisch) wordt gesproken. De grens (= de uitspraak/gebruik van het woord niet, west is neet of nit, oost en noord-oost is het Duitse nich)
In de steden Almelo, Hengelo en Enschede wordt al lang geen Twents meer gesproken, maar een slecht soort Nederlands. Op het platteland in de dorpen en stadjes eigenlijk alleen nog maar door de 60plussers en ook daar tref ik veel taalrot aan: bij de groenteboer worden uien besteld in plaats van siepels, of aardappelen i.p.v. tuffels (oost Twente); de vrouwen hebben de ‘broek’ aan i.p.v. de ‘boks’.
Dit alles nog los van het vreselijke stadhuiswoord ‘overleden’ i.p.v. gestorven, dat overal te lande de afgelopen decennia opgang heeft gemaakt. Alles overlijdt tegenwoordig: de hond, de kanariepiet i.p.v. de vroegere synoniemen te gebruiken als ‘is dood gegaan’.
Ik weet het wel, taal is een ‘levend’ iets dat met de mensen en hun wijze van samenleven verandert. Maar de huidige generatie is wel erg afkerig van alles was hard, wreed of niet chique is. Een lijk is hedentendage een lichaam(?) Tegenwoordig kun je het lichaam van Jan vinden in het bos. Vond je vroeger het lijk van Jan, dan was de vraag of hij dood was dom en overbodig. Nu zal zo’n vraag niet als dom en overbodig worden beschouwd.
Enfin, tempora mutantur, et nos mutamur in illis, de tijden veranderen en wij met hen, of je het wilt of niet.
Opgegroeid ben ik in de 50er jaren in Hoensbroek en daar heb ik geweldige herinneringen aan, waarschijnlijk net als iedereen aan zijn jeugd,. De dwang van de katholieke kerk was er toen veel te groot, maar de levenskwaliteit was wel een heel stuk hoger dan nu want er werd tenminste niet gezeurd, zoals dat tegenwoordig gaat. Het is opmerkelijk wat er in de tijd na de oorlog een sterke sociale samenhang bestond.
In ’63 ging ik naar Eindhoven studeren en verhuisde daarna steeds verder richting Utrecht, totdat ik in 1979 naar het buitenland vertrok. De laatste keer dat ik nog eens in :Limburg op bezoek was, zo’n 35 jaar nadat ik er wegging, dacht ik dat ik dat ik, net als voorheen overal met mijn Limburgs terecht zou kunnen, maar ik werd zwaar teleurgesteld. Het kleine aantal jongere mensen, dat nog Limburgs sprak, gebruikte een afgevlakte versie met een zware verhollandsing en het kwam vaak voor dat ik woorden gebruikte die zij niet kenden en die blijkbaar al lang vergeten waren. Het percentage van hen, die geen Limburgs spraken maar het in de afgevlakte vorm nog wel konden verstaan, was ook niet meer groot; de meeste jongeren spraken alleen nog maar ABN. Jammer, jammer.
Het is zonde dat veel dingen met traditionele waarde en diepgang door oppervlakkigheid verdrongen zijn, en dat in nog geen twee generaties. Ik zeg niet, dat het leven toendertijd gemakkelijker was; integendeel, het was een stuk harder. Maar het was wel een heel stuk oprechter en dichter bij de bestaansrealiteit en daarom ook kwalitatief op een veel hoger niveau.