Grensproblemen – Reductionisme en creationisme
Redeneren over marges is voor mensen moeilijk. Grensproblemen tussen begrippen leveren altijd verschillende beschrijvingen op.
Reductionisme is een theorie, die inhoudt dat je elke schaakpartij tussen twee grootmeesters zou kunnen voorspellen als iemand je de regels van het spel heeft uitgelegd en als je eigen denkkracht toereikend zou zijn voor het werk. Reductionisme houdt in dat het ontstaan van een bijenvolk valt te verklaren uit de eigenschappen van atomen. Ik geef deze voorbeelden omdat ze duidelijk maken dat er iets niet klopt met deze theorie. Zij miskent dat het ontstaan van de wereld een historisch proces is waarbij toeval en onverwachte gebeurtenissen voor problemen zorgen. Niets is helemaal voorspelbaar in de geschiedenis, alles is een combinatie van wetmatigheid en onvoorspelbaarheid.
Reductionisme houdt in dat alles voorspelbaar is en noodzakelijk voortvloeit uit iets anders en dat is niet zo. Of beter gezegd, dat lijkt alleen maar zo als je terug kijkt, want dan zie dat aan het een altijd weer iets anders vooraf gaat. Waar je dan niet bij stil staat is dat het ook anders had kunnen gaan en dat de toekomst daarom niet het verleden is, gespiegeld in het punt “nu”. Het verleden is wel lineair of eendimensionaal, maar het aantal toekomstmogelijkheden is oneindig en de toekomst heeft daarom meer dimensies dan het verleden.
Reductionisme is de tegenhanger van creationisme, een andere slecht te verdedigen[1] theorie die inhoudt dat hele ingewikkelde biologische mechanismen uitsluitend verklaard kunnen worden door een deus ex machina, door het ingrijpen in het autonome evolutieproces door een hoger wezen van buitenaf, volgens een van te voren gemaakt plan. De onderlinge samenhangen in de kosmos en hun functionaliteit vereisen volgens de aanhangers van het creationisme een met esthetiek en ethiek begaafd ontwerper[2], hetgeen dan wil zeggen een persoonlijke God.
De natuur bestaat uit hiërarchisch gerangschikte lagen van complexiteit. Voor wat de levende natuur aangaat loopt die hiërarchie van subatomaire deeltjes naar atomen naar moleculen, naar organische moleculen, naar levende cellen in de vorm van prokaryoten, naar eukaryoten[3], naar meercellige wezens, naar dieren, planten en schimmels zoals wij ze kennen en wellicht naar samenlevingen van dieren planten en schimmels en vandaar naar een wereldecologie, die door de aanhangers van deze gedachte als Gaea of Gaia wordt aangeduid[4]. Alle lagen zijn uit de vorige opgebouwd, maar geen valt uit de vorige te verklaren in de zin dat hij te voorspellen zou zijn geweest.
De bezwaren[5] tegen de evolutietheorie van Darwin komen in hoofdzaak voort uit onbegrip voor het element van selectie. Men begrijpt niet goed dat selectie keuzes[6] impliceert en dus geen vorm van toeval is. De wereld en het ontstaan van soorten is geen kwestie van toeval, of niet alleen een kwestie van toeval maar daarnaast een aaneenschakeling van door de omstandigheden gemaakte keuzes tussen meer en minder geschikte oplossingen voor een door de omstandigheden gegeven probleem. De oplossingen die aangeboden worden zijn min of meer toevallig[7], maar de keuzes zijn dat niet. De keuze voor een geschiktere oplossing betekent voortbestaan en vermenigvuldiging, de negatieve keuze voor een minder geschikte oplossing betekent afsterven en verdwijnen. De omstandigheden, zoals die zich in de loop van miljarden jaren hebben voorgedaan hebben de evolutie bepaald[8]. De omstandigheden zelf waren ten dele toeval en ten dele een consequentie van andere omstandigheden; ten dele dus wetmatig en voor een ander deel chaotisch. Niet voorspelbaar maar wel achteraf te volgen.
Hoe nu precies het organisatorische principe geduid moet worden dat een eukaryotische cel bijeenhoudt of een meercellig wezen zoals een boom of een mens is niet duidelijk. Het is zeker wat Aristoteles op het oog had toen hij peri psychès schreef. Psychè is wellicht datgene in een levend wezen dat de keuzes[9] maakt en op de uitvoering daarvan controle houdt. Een cel en een boom leven. Als een boom wordt omgehakt of op een andere manier niet langer aan de essentiële functies kan voldoen waardoor het leven van het boomorganisme wordt georganiseerd, gaat hij dood, en dan verdwijnt het organisatorische principe. Een cel kan zelfs op twee manieren dood gaan, die hele verschillende gevolgen hebben. Er is een geplande ordelijke manier van doodgaan die apoptosis [10] heet en die gunstige gevolgen heeft voor het organisme waar de cel deel van uit maakt en er is een chaotische ongeplande dood, de necrosis, die ongunstige gevolgen heeft. De opbouw van een levend wezen vanuit de meiosis zou zonder apoptosis niet denkbaar zijn, zomin als een beeldhouwer een beeld kan maken zonder materiaal te verwijderen.
Als het organisme dood gaat verdwijnt het organisatorische principe. Bij gebrek daaraan houdt de onderlinge samenwerking tussen de cellen op en volgt necrose. Met dat al weten we niet waaruit dat organisatorische principe bestaat, alleen min of meer hoe het werkt.
We zien de gelijkenis met de programmering, een systeem van onderling samenhangende commando’s, een keuze mechanisme dat het denken van een computer organiseert, maar hoe het kan zijn ontstaan als een emergent property van levende wezens is niet duidelijk. Hoe uit een mechanisme dat op de programmering van een computer lijkt vervolgens het bewuste mechanisme van hogere levende wezens kan groeien en daaruit een reflecterend zelfbewustzijn zijn twee opvolgende vraagstukken waar vooralsnog geen antwoord op bestaat. De antwoorden die tot nu zijn gegeven voldoen in elk geval niet. Reductionisme niet en creationisme nog minder. We moeten verder zoeken.
Men zou zich ook kunnen voorstellen dat bij de dood van het organisme de afzonderlijke cellen op eigen houtje doorleven, maar bij de meeste levende organismen zijn die afzonderlijke cellen zo gespecialiseerd en afhankelijk van andere cellen voor hun voortbestaan dat hiervan geen sprake kan zijn.
De idee dat het een niet uit het ander kan ontstaan, omdat tussen het leven van een eencellig wezen en de ziel van de mens een kwalitatief en dus onoverbrugbaar onderscheid bestaat is een misvatting. Wat waar is, is dat geen grens kan worden getrokken waaronder zich onbewust leven bevindt en waarboven bewust of bezield leven bestaat.
Mensen zitten altijd erg met het grensprobleem. Zodra een grens tussen a en b niet helder kan worden getrokken menen ze dat eigenlijk over a en b niet gesproken zou kunnen worden, maar ten onrechte. Ook als vroeger de grens tussen Duitsland en Nederland niet helder was afgepaald verhinderde dat niemand om te constateren dat Amsterdam in Nederland en Berlijn in Duitsland lag. Een van de gevolgen van het niet kunnen omgaan met grensproblemen brengt mee dat een microbioloog moet verklaren tegenover een ethische commissie hoe hij de belangen van rondwormen afweegt tegen die van de medische wetenschap bij het verrichten van dierproeven op deze levende wezens.
- Creationisme zou alleen een juiste theorie kunnen zijn als wordt aangenomen dat een Schepper alle onmiskenbare aanwijzingen voor de evolutie van de natuur bewust heeft gecreëerd om de mensen te misleiden, een blasfemische gedachte die voor gelovige mensen een innerlijke tegenspraak moet inhouden.
- Zonder het mechanisme van de evolutie is creationisme overigens een voor de hand liggende theorie, want de functionaliteit van de wereld vraagt wel om een verklaring, die kan niet het gevolg zijn van toeval. Anders dan veel creationisten denken is mutatie gevolg door selectie niet een proces dat op toeval berust.
- Dat er een hiërarchie bestaat van lagen waaruit de levende natuur is opgebouwd houdt niet in dat een hogere laag noodzakelijk ingewikkelder is dan een lagere of een belangrijkere stap voorwaarts. Wanneer de tijd die het kost om naar een volgende laag te promoveren een maat voor ingewikkeldheid is dan is de stap van prokaryoten naar eukaryoten de grootste geweest.
- Vergelijk. J.E. Lovelock, Gaia, Oxford University Press 1979. met Richard Dawkins (The Extended Phenotype, Oxford University Press 1982) verwerpt die hypothese op verschillende gronden. Hij beschouwt haar als teleologisch, maar dat lijkt me een kwestie van terminologie. Het personifiëren van de natuur is iets waar veel evolutiefilosofen zich schuldig maken, onder anderen Dawkins zelf (maar niet bijvoorbeeld Ernst Mayr in The Growth of Biological Thought, Harvard University Press, 1984 en andere publicaties) Verder erkent Dawkins alleen evolutie door middel van de selectie van genen en binnen die definitie past de Gaia-hypothese inderdaad niet; zowel de genen als de selectie in de gebruikelijke betekenis van dat woord ontbreken. Dat neemt allemaal niet weg dat er een wereldecologie bestaat waarvan onderlinge samenhang een kenmerk is en waar het verdwijnen of veranderen van een element tot aanpassingen van andere elementen en van het geheel leidt.
- De bezwaren komen niet alleen van gelovigen en andere creationisten. Karel van het Reve bijvoorbeeld, een intelligent en ongelovig iemand, maar intellectueel naar eigen zeggen lui, in de zin dat hij niet altijd de moeite nam de aanwezige literatuur te bestuderen voor hij een uitspraak deed over een onderwerp, achtte de evolutietheorie contradictoir en onwetenschappelijk.
- Voor veel mensen betekent het maken van keuzes ook een bewustzijn dat keuzes maakt, maar dat is niet noodzakelijk zo. Ook een beek maakt keuzes als hij van zijn oorsprong een weg zoekt naar het laagste punt. Iedere methode waardoor één uit meerdere mogelijkheden wordt verwezenlijkt is een keuze in deze betekenis van het woord. Wel is duidelijk dat het woordgebruik van praktisch alle schrijvers over evolutie onophoudelijk wankelt tussen bewust en onbewust kiezen en daardoor bijdraagt aan de verwarring over dit onderwerp.
- Dat de evolutie bijvoorbeeld in de vorm van biseksuele procreatie ook het aanbieden van keuzemogelijkheden heeft gesystematiseerd en zo de rol van het toeval verder heeft teruggedrongen verklaart de betrekkelijke snelheid van het evolutionaire proces.
- Darwin had waarschijnlijk het idee dat het proces van natuurlijke selectie ongeveer zo in zijn werk ging als het kweken van soorten door een fokker van dieren of een kweker van zaden, dat wil zeggen, geleidelijk door de generaties heen, alleen in zoverre anders, dat het niet volgens een vast plan gebeurde. Dat is niet zo. Verandering in de genen als gevolg van mutaties heeft waarschijnlijk wel een min of meer constante snelheid, waardoor de “gene pool” in principe steeds wordt aangevuld en verrijkt, maar de verandering in het fenotype van soorten vindt schoksgewijze plaats naarmate door wijziging in de omstandigheden nieuwe biotopen ontstaan of oude verdwijnen ( zie Niles Eldredge in Time Frames, Heinemann1986 en eerder met S.J. Gould in Punctuated Equilibria, Paleobiology 3-115-51). De aanwezigheid van een genenpool die groot genoeg is om een geschikte keuze te maken is hierbij essentieel.
- Keuzes zijn niet noodzakelijk bewuste keuzes. Als een rivier links gaat in plaats van rechts is dat ook een keuze, bepaald door de wet van de zwaartekracht die water laat stromen naar het laagst bereikbare punt.
- Apoptosis is zo’n essentieel onderdeel van het leven van meercellige wezens dat het onbegrijpelijk is dat het niet meer aandacht krijgt in de vele filosofische beschouwingen die aan biologie en aan evolutie worden gewijd. Een willekeurig geschrift over evolutie dat beschikt over een glossary mist in negen van de tien gevallen het begrip apoptosis. De dood is het grote taboe van onze samenleving, dat zou een verklaring kunnen zijn.
Dit essay verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp