Geschiedschrijving – een ander begin?
Waar je de geschiedenis beginnen laat meer is een kwestie van definitie dan van eenvoudig aanwijsbare data, was de boodschap die ik in de vorige aflevering overbracht. Exacter is weliswaar mogelijk, maar dat heeft ook onbevredigende kanten.
Het belichten van de verschillende mogelijke benaderingen was één van de leidende gedachten die in mijn achterhoofd speelden toen ik hiermee begon. Op een paar commentaren heb ik al concreet onder het vorige stuk gereageerd, maar een deel van wat ik bedoel zal hoop ik gaande de serie duidelijker worden.
Een andere methode om de geschiedenis formeel te laten beginnen is te starten met het moment dat een beschaving zelf geschiedschrijvers voort begint te brengen. Waar je dan eerst overheen moet stappen is de literatuur die beschavingen van oudsher voortbrachten om roemrijke daden uit het eigen verleden aan de volgende generaties door te geven. Als voorbeelden noem ik hier de Ilias en de Odyssee, het Gilgamesj-epos en de Edda, de saga’s die de godenwereld voor de Vikingen verduidelijken moesten. Volksverhalen die later vooral sagen en legenden werden genoemd, zijn over het algemeen eerst lang in orale vorm doorgegeven, en pas veel later opschrift gesteld. Daarmee zijn het meer literaire werken dan puur historische beschouwingen geworden, alhoewel de oorspronkelijke bedoeling niet veel zal hebben afgeweken van die van de eerste geschiedschrijvers die we als zodanig herkennen: een pakket wijze lessen voor toekomstige generaties. Pogingen tot objectiviteit zijn overigens nauwelijks te bespeuren; men wilde een les overbrengen.
In zekere zin begon geschiedschrijving vaak met koningslijsten. Van Egypte is Manetho de bekendste, maar lang de enige niet. Ook de wetten van Hammurabi zijn een poging het werk van deze koning voor vergetelheid te behoeden. Het verduidelijkt evenzeer de functie die de eerste geschiedschrijving had, eer zij zich op een onafhankelijk pad begaf.
Als je het over geschiedschrijvers hebt, springt de naam van Herodotus veel mensen direct in gedachten. Grappig genoeg werd zijn werk niet alleen heel lang afgedaan als een optekening van lokale sprookjes, terwijl via de archeologie is bewezen dat het vaak zaken accurater beschrijft dan iemand ooit besefte. Ook laat hij ongewild zien hoe nauw historie en journalistiek van oudsher met elkaar verbonden zijn; Herodotus was meer een journalist dan een waar historicus. In de klassieke Oudheid ging het genre echter pas echt van start. Andere functies van vroege geschiedschrijving dan lessen voor de toekomst omvatten reisverslagen (Xenophon, Pausanias) marketing van de eigen verdiensten (Thucidydes, Julius Caesar in de Bello Gallico en de navolgende delen, Cicero) en algemene kennisverbreiding (Polybius, Livius, Tacitus, Suetonius). Van de meesten van deze auteurs moet je om ze te kunnen hanteren goed weten wat hun hang-ups waren, en met welk doel zij schreven. Veel van de auteurs uit de Romeinse keizertijd was het te doen om mede zichzelf in de kijker te spelen als iemand die zaken van dicht genoeg bij had meegemaakt om te kunnen oordelen. Suetonius’ Twaalf Caesaren is een beetje de Story van het Romeinse Rijk, en wellicht de minst betrouwbare van de bekendere Romeinse historici.
Geschiedschrijving bleef in verschillende vormen tot aan het eind van de Keizertijd een normaal genre, dat in de vroege Middeleeuwen zo goed als verdween. Latere historische werken die we vaak Annalen noemen zijn zelden meer dan aantekeningen in de marges van religieuze jaarboeken (vandaar de naam annalen). De echte geschiedkunde zoals wij die nu gewoon zijn is pas sinds de eerste helft van de 17e eeuw weer gangbaar, hoewel grote historici pas weer sinds het midden van de 19e eeuw opkwamen. Dat betekent niet dat er eerder niet over het verleden geschreven werd, maar dan toch vaak in een ander verband. De meeste werken die in hun tijd als historisch werden geschreven zien we nu als filosofische werken, of als opsommingen van feiten en gebeurtenissen. Geschiedenis is echter net iets meer dan een opsomming van feiten; de interpretatie van de beschreven gebeurtenissen is minstens zo belangrijk. Dat laatste is ook waarom men zegt dat een geschiedkundig werk meer nog zegt over de tijd waarin het geschreven is, dan over de tijd die het beschrijft. Het moet immers ook voor de gemiddelde lezer herkenbaar zijn, en aansluiten bij diens belevingswereld.
De alle delen van deze korte serie vindt u hier (1), hier (2) en hier (3).
Herodotus was niet zomaar een Journalist, hij was een Onderzoeksjournalist. Immers, Ἱστορία (Historie) heeft als oudst betekenis Onderzoek.
“Geschiedschrijving bleef in verschillende vormen tot aan het eind van de Keizertijd een normaal genre, dat in de vroege Middeleeuwen zo goed als verdween.”
Dat versterkt mijn idee, dat waar een groot gedeelte van de bevolking analfabeet wordt er geen vooruitgang is, dus geen geschiedenis. In de middeleeuwen mocht er alleen in het latijn gepubliceerd worden, wat alleen de clerus beheerste, een geheimtaal dus. De bevolking was analfabeet en aangezien alles verstarde rond een boek (de bijbel) was er daar ook geen echte verandering. De geschiedenis begon pas weer toen de macht van het Roomse Rijk verslapte en bestaat vrijwel alleen uit oorlogen en machtswisselingen. Na de renaissance en de drukpers was het hek van de dam, zoals nu weer een hek weg is door het internet. De middeleeuwen waren dus feitelijk een terugval in de prehistorie
laten we zeggen een gedeeltelijke terugval. Misschien is dn een betere definitie: Geschiedenis is de geschiedenis van degenen die kunnen en konden schrijven.
of nee: geschiedenis is de geschiedenis van de mensen die konden schrijven en dat ook deden. Maar ik vind dat oop een verkeerde weg uitlopen want dan krijg je als definitie van geschiedenis: de geschiedenis van historici. Maar dan krijg je een recursief mechanisme. Lijkt me ook niet handig. Er zit gewoon iets goed fout met die definities.
Ik denk dat de beste definitie zou zijn, één die het onderzoeksgebied niet steeds meer beperkt maar juist uitbreidt, namelijk “vanaf de tijd dat de mens zichzelf in woord en/of beeld begon uit te drukken voorzover die uitinge zijn teruggevonden.
Als die definitie wordt aangehouden, dan is er geen prehistorie meer, want er is niets bekend over dingen waar geen sporen meer van zijn en dan blijft alleen de paleontologie en de archeologie (sporen van menselijke aanwezigheid, graven e.d.) over.
Excuus dat ik zoveel post, maar ik vind het een interessant onderwerp. Meta-wetenschap. 🙂