Genen, hormonen en samenlevingen
Genen en hormonen hebben indirect een sterke wisselwerking met de manier waarop samenlevingen functioneren. Iets dat weinig wordt beseft.
Erfelijkheid wordt bepaald door chromosomen en meer in het bijzonder door de genen [1] die daar onderdeel van vormen. Een chromosoom bestaat uit twee verbonden strengen DNA. DNA is een molecuul dat een groot aantal vierletterige coderingen bevat waarmee recepten voor eiwitten worden weergegeven. Met die eiwitten wordt de opbouw, afbraak en reparatie van de cellen van levende wezens in gang gezet en gereguleerd. Dat gebeurt rechtstreeks in de lichaamscellen, maar ook indirect door de werking van de cellen en hun chemische producten op elkaar en op het systeem waar de cellen onderdeel van vormen. De cellen zijn als het ware chemische fabrieken, verbonden door een chemisch informatienetwerk, die gezamenlijk voor opbouw en onderhoud van levende wezens zorgen.
Een belangrijke rol bij dat gebeuren spelen de door de cellen aangemaakte hormonen. Die geven onder meer de signalen af om met de werkzaamheden te beginnen of te stoppen en ze hebben een veel directere invloed dan de genen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de werkzaamheid van het Y-chromosoom.
Y-chromosomen bevatten informatie voor de aanmaak van mannelijke geslachts- en groeihormonen en verder heel weinig. Wie naar de opmerkelijke verschillen tussen mannen en vrouwen kijkt, die uiteindelijk allemaal afkomstig zijn van de hormonen die op instructie van het Y-chromosoom worden gemaakt, realiseert zich hoe belangrijk de werking van de hormonen kan zijn in de receptuur voor de mens.
Dat geldt niet alleen in de embryonale fase maar ook later als de lichaamsbouw en de groei al grotendeels zijn voltooid. De veranderingen die mensen ondergaan in hun puberteit zijn mega. Ze hebben niet alleen betrekking op de groei en het ontstaan van de geslachtskenmerken, maar ook op de werking van de hersenen en op het door de hersenen bepaalde gedrag. Die veranderingen onttrekken zich aan het bewustzijn en de ratio. Hormonen beïnvloeden mensen op dezelfde manier als zij dat met hun voorouders en nu nog levende naaste verwanten bij de dieren doen.
Bij vrouwen bepalen ze vanaf de menarche de aantrekkelijkheid en toegankelijkheid voor mannen. Rond de ovulatie is de werking iets sterker dan anders, maar in wezen is de werking er altijd. Daarin onderscheiden vrouwen zich van andere vrouwelijke zoogdieren, die alleen rond de ovulatie een oestrus beleven. Tijdens de zwangerschap en ook nog na de geboorte beïnvloeden hormonen het gedrag van vrouwen tegenover hun baby’s en bij kinderloze vrouwen bepalen hormonen de kinderwens in de latere jaren voorafgaande aan de menopauze. Mannen worden door hun hormonen richting vrouwen gestuurd, behalve als zij een homoseksuele aanleg hebben of, wat ook voorkomt, een aseksuele aanleg. Ook dit mannengedrag is een gevolg van hormonen – of het ontbreken ervan.
Omdat de hormonale werking buiten het rationele deel van de hersenen om gaat voelen mensen zich als het ware slaven van hun hormonen en dat zijn ze ook. Zoals slaven zich wel tegen hun meesters kunnen verzetten kunnen we ons tegen de opdrachten van onze hormonen verzetten maar het blijft niet zonder consequenties. Meesters straffen hun slaven bij ongehoorzaamheid en datzelfde doen de hormonen. Ze belonen bovendien bij goed gedrag en het werkt. Mensen voelen zich happy als zij hun hormonen volgen en meestal kunnen ze ook weinig meer dan aan de hun verstrekte opdrachten een soort van eigen invulling te geven.
Behalve hormonen zijn er nog wel meer systemen die het gedrag van mensen beïnvloeden. Een ervan is het eigen inzicht en geweten en een andere zijn de waarden en de normen van de samenleving waarin zij verkeren[2]. Die twee systemen zijn niet onafhankelijk in de zin dat het geweten en inzicht door de taboes van de samenleving en de daarin levende heersende mening worden beïnvloed. Ongeveer op dezelfde manier als door de hormonen: men kan zich tegen die invloed verzetten maar het blijft niet zonder gevolgen. De mens wordt door de samenleving waarin hij leeft sterker beïnvloed dan hij meestal zelf beseft. Dat veel daarvan zich in het onbewuste afspeelt komt omdat de relatie evolutionair is bepaald. De samenleving was er al voordat het bewustzijn zich ontwikkelde.[3]
De samenleving is met afstand de belangrijkste factor geweest in de natuurlijke selectie van mensen. Dat moet hij al geweest zijn sinds de dagen van onze gezamenlijke voorouder met de chimpansee. Onze hersenen en hun functies wijken af van die van onze naaste verwanten onder de dieren op een manier die congruent lijkt te zijn aan de verschillen tussen onze samenleving en de hunne. Onze samenleving wordt mogelijk gemaakt door de complexe communicatiesystemen en het vermogen tot planning. Daarmee zijn waarneembaar de gebieden in de hersenen gemoeid waar de mensen zich van de mensapen onderscheiden.
De relatie tussen de menselijke samenleving en de menselijke fysiologie is niet eenzijdig, er is sprake van wederzijdse beïnvloeding, zoals het roofdier en zijn prooi zijn de mensen en hun samenleving tezamen geëvolueerd. Daar ligt nog een terrein van onderzoek braak. Want over de evolutie van de samenleving is nog weinig bekend. Evolutie behoort niet of nauwelijks tot de parameters van de sociale wetenschappen en ook ethologen als Barendse en Tinbergen besteedden er minder aandacht aan dan mogelijk zou zijn geweest. Mogelijk omdat hun sociale instincten hen er tegen waarschuwden.
- Genen zijn dragers van overerfelijke eigenschappen en als zodanig meer een epistemologisch dan een fysiologisch begrip. Meer dan dat het een onderdeel is van het chromosoom valt er van een gen eigenlijk in fysiologische zin niets te zeggen.
- Aan die mogelijkheid om bij te sturen, in wezen het vermogen om te kiezen uit aangeboden mogelijkheden, moet het leerstuk van de vrije wil zijn ontleend.
- Zie M.S. Gazzaniga, 2000, MIT Press, The new cognitive neural sciences; J.R. Anderson, 1995 New York, Cognitive psychology and its implications; S. Atran, 1995 Oxford University Press, Causal constraints on categories and categorical constraints on biological reasoning across cultures; S. Pinker, 1997 New York, How the mind works.
Dit artikel over genen en samenlevingen verscheen eerder op het Blog van Toon Kasorp