DE WERELD NU

Een gek, tien wijzen en duizenden wetenschapsposeurs

Dit stuk gaat over het stoppen van het met belastinggeld in leven houden van faculteiten sociale wetenschappen en vergelijkbare politieke discussie- en actieplatforms. Het zal nog een hele klus worden om dit in het komende decennium te realiseren.

Dit verhaal is vanzelfsprekend niet meer dan een voorzetje. Ik geef slechts een aantal ‘anekdotes’. Daarna geef ik een aantal overwegingen over oplossingsrichtingen. Helemaal aan het einde ga ik de titel van dit stuk pas toelichten. Het waarom van de afbeelding licht ik al toe in de derde paragraaf (‘Diashow’).

In hoeveel landen zullen we gaan wonen?
Bijna 20 jaar geleden zond de VPRO de serie Borreltijd uit. Gemaakt door het duo Arjan Ederveen en Tosca Niterink, ook bekend als Theo en Thea. De personages die ze neerzetten waren poseurs: luie, verveelde televisiemakers met een bord voor hun kop en reusachtige oogkleppen aan de zijkanten, die hun kijkers behandelden als volslagen idioten.

Eén geniale zin uit één aflevering staat me in het geheugen gegrift: “Kent u iemand die wel eens op vakantie geweest is, of bent u misschien zelf wel eens op vakantie geweest, bel dan, en vertel uw leuke vakantie-anekdote …”. De programma’s van Ederveen en Niterink (eerder maakten ze Kreatief met Kurk, dat een vergelijkbare opzet had) waren succesvol: het gedrag van de rollen die ze vertolkten was zo doorzichtig, de personages zo knap neergezet, dat het geen ergernis opwekte. Je kreeg niet de neiging om lelijk tegen ze te gaan doen.

Zo’n neiging kreeg ik wel toen ik deze week begon met een verkenning van waar de universitaire sociologie in Nederland zich zoal mee bezighoudt. Op de homepage van de Faculteit Sociale Wetenschappen (FSW) van de Erasmus Universiteit in Rotterdam (EUR) stuitte ik op de volgende oproep die me sterk deed terug denken aan die van Niterink, zowel voor wat betreft inhoud als voor (onzorgvuldig) taalgebruik:

Respondenten gezocht:
Een groeiende groep mensen heeft een ‘transnationaal leven’. Het gaat daarbij om mensen die in twee landen leven.
Bent u zelf iemand of kent u mensen (zowel Nederlanders als niet-Nederlanders) die naast het leven in Nederland ook nog in een ander land leven?

Ja, ik was dus gewoon bij het begin begonnen: in overzichten van universiteiten in Nederland (naar sommige maatstaven zouden er daar maar liefst 19 van zijn) staat de EUR bovenaan (indien op alfabet geordend). Dit is wat de Rotterdamse sociologen achter dit onderzoek laten weten aan potentiële respondenten:

“This could mean that you spend time in each country and perhaps (!) have a home in each, but there are no strict rules. Most important is your own feeling.” (nadruk natuurlijk van mij)

Het gezond verstand zegt dat het vrijwel uitgesloten is dat deze activiteiten iets gaan opleveren dat in de verste verte aan wetenschappelijke kennis over menselijk gedrag zou doen denken. Zo’n onderzoekje, zo’n peiling kan best interessant zijn in het kader van de behartiging van de belangen van mensen die het betreft. De bedenkers van het project geven dat zelf ook eerlijk aan: de verzamelde kennis “can help (…) reduce unnecessary bureaucratic frustrations”. Die kennis heeft volgens hen betrekking op “what it means to be part of a society

Het gaat vast en zeker om “een groeiende groep” maar een die evengoed erg klein is, beslist niet uniform is (“no strict rules”) en hoofdzakelijk bestaat uit mensen met een bevoorrechte positie. De onderzoekers zeggen dat bijna met zoveel woorden. Ze willen onder andere uitvinden: “… who wants to live in two countries, as opposed to settling completely in one.” Ja dat zijn echt vragen waar individuele mensen en gezinnen tegenwoordig mee geconfronteerd worden: in hoeveel landen zullen we eigenlijk gaan wonen?

Sociologisch streven naar vrede
Ze zijn er vier jaar zoet mee (’14-’18) en het onderzoek “vindt plaats in het kader (van) het onderzoeksproject ‘Transnational Lives in the Welfare State’ (TRANSWEL) dat in samenwerking met het Peace Research Institute Oslo (PRIO) wordt uitgevoerd.” Het gaat dus niet over legale of illegale immigratie. Als onderzoeksthema’s noemen ze: Citizenship, Migration, The City en Governance of Migration & Integration. Vooral die hoofdletter C, van city valt mij dan op. Wanneer je er zonder misplaatst respect naar kijkt, is onmiddellijk duidelijk dat het hier niet gaat om theorievorming of om een maatschappelijk vraagstuk van serieuze betekenis, maar om een zoektocht naar ‘iets doen’ met multiculti-sentiment op een manier die mooi aansluit bij EU-integratie als hoog doel.

Transwell werkt voor dit project samen met het Noorse Peace Research Institute Oslo (PRIO). PRIO is uiteraard “an equal opportunities employer [that] values staff diversity.” Het bestaat al sinds 1959, het doet aan onderzoek en verder is men “engaged in the promotion of peace through conflict resolution, dialogue and reconciliation. (…) At PRIO, academic research and engagement in peace processes go hand in hand.”

Blijkbaar heeft die prangende vraag die moderne individuele burgers en gezinnen bezig houdt – in hoeveel landen zullen we gaan wonen? – een relatie met vragen met betrekking tot oorlog en vrede. Zorgen die Nederlandse gepensioneerden die in Spanje overwinteren immers niet voor grote spanningen die zomaar tot rellen kunnen leiden of tot een tweede versie van de 80-jarige oorlog.

Hè, watte?

Het geld voor het onderzoek dat PRIO verricht, komt van de Research Council of Norway, Noorse ministeries, de Europese Commissie en andere internationale clubjes. Er is gewoon geld beschikbaar. En los van de aanmeldingen weten de wetenschappers al dat er reisjes naar onder andere de Kaap-Verdische eilanden aan vastzitten.

Diashow
De complete thuispagina van die FSW, roept eigenlijk bijzonder weinig associaties op met wetenschapsbeoefening. De boodschap lijkt te zijn: “Wees niet bang: wij doen echt niet aan wetenschap hoor, heus niet.” Prominent aanwezig is een ‘diashow’. De dia die op het eerste gezicht nog het meest doet denken aan wetenschap, is er een met het portret van een nieuwe hoogleraar. De dia is een link naar de oratie van deze prof. dr. Dennis Broeders (pdf).

Zo’n oratie is een, traditiegetrouw clip-oratie-broederswat luchthartig geformuleerd, openbaar college: de ‘eerste’ van een nieuwe hoogleraar. De tekst van meneer Broeders zou inderdaad niet misstaan als ‘long-read’ in de Groene Amsterdammer of als gezellige TED-conference.
Hiernaast een citaat ter illustratie.
Ik onthoud me van verder commentaar.

Hieronder een compilatie van de andere dia’s

Drie-FSW-leuzen

Men stelt centraal en is geboeid en geïnteresseerd. In mijn oren heeft vooral dat laatste een sinistere bijklank: vandaar de afbeelding boven dit stuk van Charlie Chaplin in zijn rol als ‘Great dictator’. Interesse in de wereld.

‘Kwetsbare jeugd’
Via het jaarverslag (pdf) van de Erasmus stuitte ik op een ander voorbeeld van waar de universitaire sociologie zich in Nederland mee bezig houdt. Het hoofdstuk ‘Profilering’ heeft een onderdeel ‘Speerpuntenbeleid’, ‘Excellentie’ staat centraal in dat beleid:

“Het jaar 2014 was het eerste jaar waarin de nieuwe universiteitsstrategie van de EUR Impact & Relevance van kracht was. Dit heeft geleid tot een gewijzigde insteek van het ‘Research Excellence Initiative’. De focus van dit subsidie-instrument is verlegd van monodisciplinaire naar multidisciplinaire excellentie. Grotere impact verwacht de EUR ook te genereren nu ze in 2014 het HR Logo Excellence in Research van de Europese Unie heeft aangevraagd en verkregen. Hiermee heeft de EUR zich verplicht om zich de komende jaren in te spannen de mobiliteit van onderzoekers maximaal te bevorderen.”

Wonderlijke prioriteit: mobiliteit van de onderzoekers. Verderop lezen we:

“Onderzoekers zijn uitgenodigd om voorstellen te doen vanuit tenminste twee disciplines, waarbij voor het eerst samenwerking met een groep van het Erasmus MC tot de mogelijkheden behoorde, mits het alfa/gamma onderzoek betrof.”

Voor een zevental projecten heeft men tussen 0,4 en 1 miljoen Euro binnengesleept. Afgaand op de titels zijn er 2 of 3 bij, die de suggestie wekken dat het best om serieuze wetenschapsbeoefening zou kunnen gaan. Dat geldt niet echt voor Bridging the gap between science and practice: vulnerable youth in major cities, maar op basis van de titel alleen is dat natuurlijk niet met zekerheid vast te stellen.

We zullen toch op z’n minst de korte beschrijving van het onderzoeksvoorstel (pdf) er op na moeten slaan. Het gezamenlijk project van de afdelingen Pedagogische Wetenschappen (EUR), Sociologie (EUR) en het IVO (Erasmus MC) blijkt als doel te hebben “betere afstemming tussen kwetsbare jongeren en hun omgeving om zo hun kwaliteit van leven, onderwijsprestaties en participatie in de samenleving te verbeteren.” Wonderlijk: men richt zich volgens de eigen beschrijving überhaupt niet op het beantwoorden van een onderzoeksvraag! Ze zijn ook niet bezig met een hypothese; hun hoofdvraag is niet echt een onderzoeksvraag:

How can the fit between vulnerable young people and their environment be improved, acknowledging the interaction between an individual and his/her environment in an urban context.”

Ja, op zich helemaal geen idiote vraag. Wel wat breed en vaag geformuleerd… voor een wethouder van een grote stad die dat zo zou voorleggen aan een conferentie over jeugdbeleid in zijn/haar openingswoord. Voor een hoofdvraag voor een wetenschappelijke studie is de vraag ronduit gênant.

In de beschrijving van het project lezen we dan nog dat aan een definitie van die “vulnerability” (nog) gewerkt zal worden! De onderzoeksvraag sluit dan weer wel aan bij het ‘wetenschappelijk kader’ dat de sociologen beschrijven onder hun kopje Theoretical approach. Ik zou ernstig afbreuk doen aan het tenenkrommende effect wanneer ik deze ‘approach’ probeerde samen te vatten. Met excuses citeer ik de passage dus volledig en in het originele Engels.

The programme tunes into recent shifts [sic] in health sciences and social sciences. These include theory-driven research that rejects [!] an isolated approach and develops into the direction of an interactionist, dynamic ecological approach, analysing dynamic processes (e.g. Bronfenbrenner, 2005; Bronfenbrenner, 1979; Wachs, 2000). In our programme, the urban environment will be operationalised as various types and levels of influence (Bronfenbrenner’s ecological systems view). It will distinguish between the physical (built) and social environment. The social environment can be divided in various levels, such as family influences, peer influences, (health) care influences and societal influences (e.g. local and national policy on social affairs, education and public health). All these types and levels of influence interact with each other and with the individual (i.e. a vulnerable young person). Studying these types and levels of influence helps to clarify the relationship between a young person’s vulnerability and his/her environment and will provide input for new methods of improving the fit between youth and society, which is beneficial for the individual and the society.

Die combinatie van “theory-driven research that rejects an isolated approach and develops into the direction of …” met “distinguish between the physical (built) and social environment”: er zou een competitie georganiseerd moeten worden om deze O.B. Bommel-waardige verzamelingen van woorden op het spoor te komen.

In het eerste deel van de studie zal het gaan om het in kaart brengen van de problematiek. De keizerlijke beschrijving daarvan is bloter dan bloot. Eén juweeltje licht ik eruit. De ‘kwetsbare jongeren’, gaan gelegd worden langs de lat van “Bourdieu’s definition of ‘capital’.” Volgens Bourdieu hebben die ‘kwetsbare jongeren’ een tekort aan macht en invloed…

Dat kapitaal is volgens de Rotterdamse wetenschappers opgebouwd uit verschillende onderdelen en een daarvan is – lach niet –: “linguistic capital (mastery of the language of the dominant culture)”. De taal van de overheersende cultuur … Proef de hele zin nog eens. De wetenschappers hebben al wel een idee over hoe ze met veel van die kwetsbaren – daklozen onder andere – in contact kunnen komen…

Wetenschap en kinnesinne
Twee weken geleden schreef ik al dat de mogelijkheden en beperkingen van de wetenschap me al lang bezighouden. Ik heb ook veel gestudeerd. Naast mijn reguliere studies verdiepte ik me wat in economie en recht. Ten behoeve van boeken die ik schreef verdiepte ik me heel wat in geschiedkundige onderwerpen. In verband met mijn betaalde werk leerde ik heel wat over ICT en voltooide ik een post-HBO-opleiding logistiek. In een betawetenschap deed ik een propedeuse, ik voltooide een HBO-opleiding (docent wiskunde) en ik haalde een kandidaats in de psychologie. Ik ontving ooit (per post) nog een doctorale bul van de Universiteit Utrecht, maar daar schaam ik me een beetje voor: het betrof namelijk sociale wetenschappen.

Ik ben dus nergens in gepromoveerd en ben dus ook van beroep geen wetenschapper. Ik geef deze opsomming als een aanloopje voor een heel andere anekdote. Een die betrekking heeft op de website Keizers en Kleren die ik vulde samen met Andre van Delft. We besteedden er hoofdzakelijk – zeer kritische – aandacht aan het vakgebied der criminologen. Een zeer kritische benadering van het werk van wetenschappers is voor ons een vanzelfsprekendheid.
Ik publiceerde er ook een kritiek op het werk – met name de oratie – van Ewald van Engelen, die een VNO-NCW leerstoel Etnisch Ondernemerschap bekleedde aan het IMES, het Instituut voor Migratie- en Etnische Studies van de Universiteit van Amsterdam. Ik citeer één zinnetje uit mijn kritiek om te illustreren hoe hard ik me uitdrukte:

Charmante bediening in een horecagelegenheid als ‘bewijs’ van innovatie door etnische ondernemers in een betoog waarin de afname van het aandeel horeca eerder is opgevoerd als het bewijs van een kwalitatieve verbetering: het staat er echt. Zijn er wetenschappers die zich hier niet plaatsvervangend voor schamen?

Inderdaad erg hard. Ik kreeg er ook kritiek op. Wat ik naar voren bracht werd echter niet serieus tegengesproken maar beantwoord met verdachtmakingen aan het adres van Nederlanders in het algemeen en van mij persoonlijk in het bijzonder. Via een Linkedin groep werd deze reactie gegeven door een ex-medewerker van het CBS.

“Ik heb het stuk van de heer Groenendijk gelezen en ik kan niet anders constateren dat het een rancuneus, zuur, sarcastisch en ingenomen stuk is. (…)
Vanwaar de rancune? Bent u gepasseerd voor het hoogleraarschap?”

Mijn beslist meedogenloze, edoch onweerlegbare kritiek op Van Engelens ‘datamassage’ ten behoeve van diens misbruik van de goede naam van de wetenschap voor zijn politieke agenda, kon deze meneer slechts begrijpen in een context van universitaire baantjesjagerij en kinnesinne! Het in bescherming willen nemen van de goede naam van wetenschapsbeoefening: dat was voor hem een ondenkbaar motief.

Uiteraard was ik niet gepasseerd voor een hoogleraarschap: ik was immers en ben nog steeds, in geen enkel vakgebied gepromoveerd en zelfs op mijn doctorandus-titel valt nogal wat af te dingen! Ik zou het niet in mijn hoofd halen om te solliciteren naar zo’n positie. Ik vond deze reactie op mijn kritiek op zichzelf niet verontrustender dan de bedenkelijke kanten aan het werk van Van Engelen, maar wel meer illustratief voor de omvang van de problematiek waar ik het over wil hebben. En daarmee doel ik niet alleen op de universiteiten maar ook op andere onderwijsinstellingen.

Integriteit en respect
Een vergelijkbaar vanzelfsprekend gebrek aan integriteit kwam ik ook al eens tegen op een MBO-instelling waar ik werkte. Door het management was het idee van ‘tweetalig onderwijs’ omarmd evenals Europese samenwerking: wederzijds erkenning van diploma’s, dat werk. Onder verwijzing naar die internationale samenwerking sprak een manager over een samenwerkingsproject met een onderwijsinstelling in Suriname. Toen ik naar voren bracht dat Suriname toch geen onderdeel uitmaakte van de Europese Unie werd dat niet tegengesproken. Wel suggereerde ze in een gesprekje met mij alleen dat, omdat ik werkte bij de goede afdeling (ICT), er voor mij misschien ook een snoepreisje in kon zitten…

Terug naar Keizers en Kleren en hardheid van kritiek. Van een van de door ons onder vuur genomen criminologische artikelen ontdekten we dat er ook een variant verschenen was in een internationaal tijdschrift. Ter peer-reviewing stuurden we een kritische bespreking van dat Engelstalige artikel en de samenhang tussen de twee artikelen naar dat Engelstalige tijdschrift. Uiteindelijk werd onze bijdrage verworpen op basis van het argument dat de kritiek te hard was. In de wetenschap kan kritiek onterecht, onvoldoende onderbouwd zijn, maar nooit te hard. Dat is wat wetenschapsbeoefening superieur maakt: de feiten doen ertoe, niet de posities of gevoelens van de mensen die data, verbanden of complete theorieën naar voren brengen of verdedigen.

In mijn bijdrage van twee weken geleden schreef ik al over de kennisgebieden ‘islamkunde’ en ‘klimaat’. Ik benoemde het daar niet zo expliciet, maar ook daar hebben we te maken met gezagsargumenten of, erger nog, met het concept ‘respect’. Een concept dat haaks staat op wetenschapsbeoefening.

Een hoogleraar criminologie die oppert dat er iets mogelijk zou zijn dat een rol zou kunnen vervullen als ‘placebo-straf’ mag en moet niet alleen gekritiseerd (eventueel zelfs uitgelachen) worden door collega-hoogleraren, maar ook door journalisten of studenten of wetenschappers uit andere domeinen. Een godsdienst, of een politieke stroming die zich voordoet als godsdienst, dient bij voorkeur niet bestudeerd te worden door aanhangers van dat gedachtegoed en zeker niet door mensen die vervuld zijn van respect voor het onderwerp van hun studie.

Oplossingsrichtingen
In mijn openingszin gebruikte ik de kwalificatie ‘politieke discussie- en actieplatforms’ voor (sub)faculteiten sociologie en vergelijkbare studierichtingen. Dat was niet bedoeld om ze in alle opzichten te diskwalificeren. Onderwerpen die daar besproken worden kunnen maatschappelijk belangrijk zijn, discussies die er gevoerd worden kunnen interessant zijn. Voor een bijlage van een dagblad bijvoorbeeld, of het wetenschappelijk bureau van een politieke partij, een bijeenkomst van een Forum voor Democratie. Er zou echter geen belastinggeld aan besteed moeten worden.

Verder is het van groot belang om scherp het verschil in de gaten te houden tussen beroerde, onzinnige, frauduleuze en maatschappelijk schadelijke verhalen die gepubliceerd worden onder het vaandel van wetenschapsbeoefening. Maatschappelijk schadelijke verhalen betreffen bijvoorbeeld de criminologie en de klimaathysterie. Bij de andere drie categorieën is de maatschappelijk schade beperkt tot het direct aan die activiteiten bestede geld en het aanzien van de wetenschap.

Het is niet eenvoudig, bijna onmogelijk, om heel concrete stappen aan te geven die een toekomstig minister van onderwijs zou moeten zetten om de ondermijning van het aanzien van de wetenschap tegen te gaan en de prestaties te vergroten. Het opzetten van een integriteits-commissie of zo heeft weinig zin. Het gaat om een mentaliteitsverandering.

Voor de noodzakelijke omslag in het denken zou het in mijn ogen behulpzaam zijn om op zoek te gaan naar mogelijkheden om de onderwijstaak van de universiteiten een minder centrale plaats te geven in verhouding tot de onderzoekstaak. Geen kleine uitdaging. Een aanzet zou misschien kunnen komen van de volledige acceptatie van het gegeven dat lang niet iedere jongere voldoende capaciteiten heeft voor studie aan een universiteit. Dat de universiteiten er niet op de eerste plaats zijn om te voorzien in ontplooiingskansen voor jonge (en oudere) mensen. We hebben er als maatschappij, bij wijze van spreken, meer aan wanneer honderd sociaal wat minder vaardige, matig docerende mannen en vrouwen grenzen verleggen in de wetenschap dan wanneer duizend matige wetenschappers generaties jongeren leren om met moeilijke woorden niets te zeggen.

En daarmee kom ik bij de titel van dit verhaal. U kent de uitdrukking “Een gek kan meer vragen dan tien wijzen kunnen beantwoorden”. In wezen staat hij voor een waarschuwing aan het adres van slimmere en/of hoger opgeleide mensen om zich bescheiden op te stellen. Met pseudo-wetenschappers, handige praters zeg maar, voor wie wetenschap niet staat voor waarheidsvinding maar voor geld en status, kun je te maken krijgen met een omkering: wie tegen de gelijkluidende praatjes van tien van hun soort ingaat, moet wel gek zijn.

4 reacties

  1. Cool Pete schreef:

    Helemaal mee eens.
    ‘k dacht dat zelfs deze soosjiologen-groep in de loop der decennia enig
    constructief denkwerk van ENIG maatschappelijk BELANG / NUT zou hebben verricht,
    maar helaas ……… wat een droefenis ……..

  2. kasdorp schreef:

    Beste Frans,

    Schrijven doe je voor je lol. Waarom zou je het anders doen? Waarom hou je je dan bezig met iets dat zo grenzeloos saai is als ‘de sociologische wetenschap?

  3. Frans Groenendijk schreef:

    Wat een wonderlijke, gebiedende, projectieve vraag, Toon 😉
    Niet alles dat ik doe, doe ik ter onmiddellijke bevrediging van mijn onmiddellijke behoeften. En daarin ben ik trouwens niet heel erg bijzonder.
    Ik ben niet zo’n heel goede schrijver, dat weet ik.
    Waarom geen verbetersuggestie?