De vernieuwingen in het onderwijs
Een van de eerste vernieuwingen in het onderwijs, die nog door Van Kemenade zijn ingevoerd, was de opleiding van de leraren voor de middelbare school.
Die opleiding was vanouds tweeledig: een deel van de leraren kwam van de universiteit en de rest kwam in hoofdzaak uit andere typen van onderwijs door middel van MO aktes die meestal in avondstudie werden behaald. Het academische niveau van de eerste groep bepaalde de vaktechnische vereisten die werden gesteld aan de opleiding van de tweede.
Dit systeem is vervangen door een vorm van opleiding die door maatschappijopvattingen en niet door de eisen van vaktechniek wordt bepaald. Daardoor is een instroom ontstaan naar het onderwijs van nieuwe, vaktechnisch minder competente leraren, die ideologisch waren voorbereid op de afbraak van het onderwijssysteem dat zij aantroffen. Binnen het departement, in de onderwijsraden en bij de beleidscolleges werden aanhangers benoemd van de opvattingen van de minister. De afbraak van het onderwijs werd verder versterkt door een fenomeen dat daar los van stond.
Scholen werden gefinancierd op basis van het aantal leerlingen. Tussen 1980 en 1990 nam het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs af met dertig procent . Een demografisch probleem, dat door overheid en politiek als een onderwijskundig probleem werd opgevat en waarvan de portee niet werd begrepen. De hoger gekwalificeerde scholen reageerden op de afname van het aanbod van leerlingen door hun eisen te verlagen. Ouders maakten daarvan gebruik door hun kinderen te sturen naar het hoogste type school dat ze nog hebben wilde. De overheid, die in had horen te grijpen, deed niets. Het gevolg was een leegloop bij het laagste niveau, de lbo.
Om een aantal redenen was er al een tendens naar vergroting van de scholen. Het paste in de middenschool gedachte en bij de bedreigde werkgelegenheid op de lbo’s om de nieuwe vergrote scholengemeenschappen te dwingen om de zieltogende lbo scholen op te nemen. Dat gebeurde ook. Alle leerlingen op scholengemeenschappen van gymnasium tot lbo, hoorden volgens de Wallage-wetgeving een brugklas met hetzelfde basisonderwijs te krijgen, maar de inrichting en de tijdsduur van de brugklasopleiding werd aan de scholen zelf overgelaten. Het gevolg was dat de brugklas lbo vier jaar zou gaan duren, waardoor daar niemand meer aan de praktijkopleiding toe ging komen, terwijl op de brugklas gymnasium gewoon gymnasiumonderwijs zou worden gegeven, zij het op een lager niveau dan vroeger het geval was.
De eerste consequenties van de wetsverandering waren zo onaangenaam dat staatssecretaris Netelenbos besloot om de invoering van de brugklas met haar veertien algemene vakken voor de lbo-ers voorlopig maar even uit te stellen. Maar de verlaging van het niveau van het gymnasium ging gewoon door.
De schuld van de mislukking werd door het departement bij de oudere leraren neergelegd die niet mee konden komen met al die vernieuwingen en niet in staat bleken om de nieuwe en abstracte leerstof bij te brengen aan op de praktijk gerichte leerlingen van het oude lbo.
Ten onrechte. De schuld lag bij een generatie politieke en bestuurlijke brokkenpiloten die meende dat de samenleving maakbaar is en dat het maken van een wet gelijk staat aan het veranderen van de samenleving.
Deze zelfde politici hebben op een reeks andere maatschappelijke terreinen soortgelijke ongelukken aangericht. Dat er uit de samenleving protest kwam tegen hun optreden is begrijpelijk en terecht.
De algemene verlaging van het peil van het Nederlandse onderwijs is in het buitenland niet zo opgevallen omdat ook daar in dezelfde tijd aan het niveau werd geknaagd, maar wie zelf een halve eeuw geleden op het gymnasium heeft gezeten ziet het verschil en hoe treurig dat is..
Dit artikel verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp
Het opleiden van leraren via MO-akten had voor- en nadelen. Het voordeel was dat ze een zeer goed niveau hadden wat kennis betreft. Je slaagde niet zomaar voor een MO-A akte. Deze examens werden afgenomen door professors en docenten aan universiteiten/hogescholen. Je was in feite een concurrent voor de door hun opgeleide academici. Je werd op het mondeling examen echt helemaal doorgezaagd en als je overeind bleef dan was je de stof meer dan meester.
Het nadeel was dat dart je gewoon zonder enige onderwijservaring zo maar voor de leeuwen werd gegooid. Op het ogenblik dat je begreep dat je onnozel was geweest en te goed van vertrouwen en dat het eeuwige geklier en gezeik van dat soort idioten dat bijna net zo oud was als jezelf was niet aan jou besteed was kon je beter meteen opstappen. Dat soort situaties waarbij heel goede leraren de pijp aan Maarten geven komt nu minder voor omdat het soort ondeskundige linkse prullen die begrip hebben voor het geteisem nu “pedagogisch” opgeleid is.
In de jaren 60 de HBS-B ‘gedaan’ op een (gereformeerd) degelijk Lyceum, waar de rector een gezag had dat opmerkelijk én nodig was om 600 pubers in een strak gareel te houden, zelfs in die jaren 60. Hij kende ook iedereen bij naam.
Meeste leraren waren universitair geschoold. Natuurlijk waren er slechtere leraren en leraressen, maar over het algemeen weet ik van zeker een 10-tal leraren nog de inspirerende wijze waarop wij werden gedoceerd.
Het was heel hard werken en natuurlijk ook zaterdags nog naar school, strenge gedragsregels (Ja, ik ben door de rector naar huis gestuurd om naar de kapper te gaan! De Rolling Stones werden niet geschikte voorbeeld-personen gezien) maar het was geen straf, in tegendeel een ongekende open, intellectuele omgeving met veel stimulans om buiten de verplichte leerstof te kijken en kritisch te zijn.
Wij kregen bijvoorbeeld een tijdje extra college van Prof. Kistenmakers over de atoomtheorie.
Mijn lessen biologie, aardrijkskunde, natuurkunde, Nederlands waren uurtjes waarbij het over alles kon gaan, zelden over de in de schoolboeken staande teksten. Die kon je immers ’s avonds je zelf wel bijbrengen.
Wat ik mij vooral realiseer dan een goede school natuurlijk meer is dan een instituut die je met een 6- voorbereidt op het doorstaan van een examen gedicteerd door verplichte leerstof.
Het hoort een omgeving van intellectuele of vakmatige uitdaging en leren de wereld te verkennen. In zo’n omgeving g is de verplichte leerstof hooguit de aanleiding.
Eigenlijk zouden de van Kemenades & Co moeten worden aangeklaagd en hun domme politieke vooroordelen over onderwijs openbaar moeten worden getoond.
Zelfs voor diegenen zoals ik, die zo’n 25 jaar geleden gymnasium deden, is het verschil merkbaar, en hoe!
Veel scholen hebben iets van een ‘maatschappelijke stage’ ingevoerd, waarbij leerlingen een x-aantal uren ergens een soort stage lopen. Het stelt allemaal niet veel voor, 20 uur op jaarbasis is sowieso al weinig, maar zelfs 40 uur zet nauwelijks zoden aan de dijk. Het gaat om het idee moet je dan maar denken.
Ook bij onze sportvereniging konden leerlingen dergelijke stages doen door te helpen met de voorbereidingen en te assisteren bij de sportlessen.
Maar de tranen schieten me toch echt in de ogen als ik een stageverslagje lees over wat ze hebben gedaan tijdens die uren en het zelfs voor scholieren op VWO-niveau het onmogelijk lijkt te zijn een verslag af te leveren dat meer dan 2 kantjes beslaat met minder dan 10 grove stijlfouten. Over de spelling wil ik het niet eens meer hebben. Het verschil tussen ‘d’, ‘t’, of ‘dt’ aan het eind lijkt te zijn verdwenen. Ik heb vaak de neiging moeten onderdrukken om een grote rode stift te pakken en het eea te corrigeren.
Tientallen jaren hebben de onderwijs- en maatschappij vernieuwlers de zaak zitten verzieken.
Toen het ministerie er geen gat meer in zag heeft ze de zaak overgedragen aan onderwijs-sovjets.
Managers, adviseurs, onderwijskundigen zijn gaan lopen met de uitdijende onderwijsbegroting.
Het proletariaat op de werkvloer zit al jaren op de nullijn in verslechterende werkomstandigheden.
Maar het licht breekt door; de zieners geven nu vorm aan onderwijs-2032 en beloven dat alles goed komt.
Met de helft van de onderwijsbegroting kun je de leerkrachten betalen; de andere helft verdwijnt in de onderwijsschil.