Abraham Ellis : Slavenzoon en minister van Marine in het kabinet-Kuyper
In de 19e-eeuw was bijna overal in de wereld slavernij, maar dat wil niet zeggen dat er daarom overal discriminatie was. Integendeel.
Een goed voorbeeld is de in Suriname geboren slavenzoon Abraham George Ellis, die het schopte tot Nederlands Minister van Marine in het kabinet Kuyper (ja, u leest het goed).
Minister van Marine was honderd jaar geleden na de eerste minister, die toen vooral een primus inter pares was, de meest belangrijke en prestigieuze post in een kabinet. Dat was de tijd dat we Indië, De Antillen, Nieuw-Guinea en Suriname nog bestuurden en moesten verdedigen, en het was ook niet ongebruikelijk dat onze marine her en der op de wereldzeeën orde op zaken stelde, zoals bij het Japanse Shimonoseki samen met de vloot van de Britten, de Fransen en de Amerikanen.
Wie was Abraham George Ellis? De partijloze Schout-bij-Nacht Abraham George Ellis (NB, de Engelstalige Wiki-pagina is veel uitgebreider dan de Nederlandse) werd in maart 1903 Minister van Marine in het kabinet-Kuyper nadat in de herfst twee van de acht ministers plotseling waren overleden .
Ellis was de zoon van de Nederlandse bestuursambtenaar Johannes Ellis die in 1812 in St. George d’Elmina was geboren uit een buitenechtelijke relatie tussen de Nederlandse gouverneur Abraham de Veer en diens Ghanese vriendin Fanny Ellis. Zij kreeg van hem onder andere een huis, maar de kleine Johannes ging mee naar zijn gezin in de nieuwe standplaats Suriname. Ook Maria Louisa de Hart, de moeder van de latere minister, had Afrikaanse roots, zij was in 1826 als slavin geboren in Suriname, maar een jaar later – evenals haar mulatse moeder en de andere kinderen – vrijgekocht door haar verwekker, de Amsterdamse joodse koopman en planter Mozes de Hart. Achttien jaar later trouwt Maria Louisa met de veertien jaar oudere Johannes Ellis. Beide families behoorden tot de welgestelden van Paramaribo.
In 1860 verhuist de dan 14-jarige Abraham naar Den Helder voor de opleiding aan het KIM. Zijn ouders vestigen zich op de Herengracht in Amsterdam en gaan rentenieren.
Ellis’ carrière bij de marine had de wind in de zeilen: als ambtenaar hier in Nederland, in de Oost, in de West, ter zee en als diplomaat: hij bekleedde onder andere de functie van afdelingshoofd in Batavia, hoofd personeelszaken van het Departement van Marine in Den Haag, commandant van pantserschepen en de kruiser Java, stationscommandant in de West, directeur-commandant marine directie en commandant van de Stelling Den Helder en voorts adjudantschappen zoals van de Minister van Marine in het kabinet J. Heemskerk en van de Commandant der Zeemacht J.B. Binkes, met wiens dochter Elisabeth hij in 1889 trouwde, welk huwelijk kinderloos bleef. Het echtpaar verblijft dat jaar in Washington waar Ellis regeringsvertegenwoordiger is voor herziening der voorschriften tot voorkoming van aanvaringen op zee.
Eerder toonde hij zijn gaven op het gebied van gunboat diplomacy toen de Venezolaanse president Cipriano Castro zich jegens Nederlanders en hun bezittingen als een roofridder misdroeg en onze Antillen probeerde in te pikken.
Behalve Minister van Marine was Ellis ook twee periodes Minister van Buitenlandse Zaken ad interim. In 1905 kwam een einde aan zijn ministerschappen, want toen hij in 1908 weer werd gevraagd, liet zijn gezondheid te wensen over. Inmiddels was hij bevorderd tot viceadmiraal en benoemd tot adjudant in buitengewone dienst van koningin Wilhelmina. Ellis woonde in die tijd met zijn moeder in Den Haag, Riouwstraat 125, in de Archipelbuurt, een toen vrij nieuwe wijk met ruime huizen, met veel Indische ambtenaren als buren. In 1916, middenin de Eerste Wereldoorlog, overleed de 70-jarige Abraham George Ellis aan een hartfalen tijdens een bestuursvergadering van de Koloniale Rubber Maatschappij in Amsterdam.
Ellis was overigens niet onze enige minister van overzee. In de Tweede Wereld oorlog maakte de uit een OostJavaanse regentenfamilie stammende topambtenaar en Volksraadlid Pangeran Adipati Soejono, die bij de Japanse inval samen met Van Mook had weten te vluchten, deel uit van de Nederlandse regering in ballingschap. Hij was een nationalist, maar als hij niet reeds in januari 1943 zou zijn gestorven was wellicht de onafhankelijkheid van Indonesië anders verlopen. De bezetting door de Japanners verhinderde de overkomst van een opvolger.
Waarom viel de keuze voor het ministerschap op Ellis? Hij was niet alleen opgevallen vanwege zijn succesvolle carrière, maar ook wegens zijn intolerantie jegens de nieuwe sociaaldemocratische Matrozenvakbond. Het is geen wonder dat Abraham Kuyper na de grote spoorwegstaking en de met grote snelheid door het parlement gejaagde zogenaamde Worgwetten, die tot 1981 ambtenaren verboden te staken een bondgenoot zag in ‘socialistenvreter’ Ellis.
De eerste keer dat ik over Ellis vernam was eind 60’er jaren in een hoorcollege staatsrecht over het Statuut van het Koninkrijk, toen de professor er nadrukkelijk op wees dat het feit dat ministers van de Antillen en Suriname deel uitmaken van onze Koninkrijksregering niet limitatief was, en dat mensen uit die regio’s ook gewoon Nederlands minister konden worden. In mijn herinnering was dat voor ons een van de vele kennis verrijkende weetjes waar die hoorcolleges voor zijn bedoeld en was het verder geen onderwerp van verdere discussie in collegezaal noch in de koffiekamer. Waarom zouden we ook: het was in die tijd heel zichtbaar hoeveel ambtenaren uit Indië naar ieders tevredenheid een hoge functie hadden op de Haagse ministeries en onze medestudenten hadden in militaire dienst gezien hoeveel officieren van alle rangen uit Indië afkomstig waren. Kortom niets nieuws onder de zon; net zo min als het nagenoeg niemand iets uitmaakt dat twee van onze Eurocommissarissen – namelijk Brinkhorst en Bolkestein – Indische moeders hadden en dat eerstgenoemde inmiddels de schoonvader is van prins Constantijn.
Suriname was voor de meeste Nederlanders in de zestiger jaren vrij onbekend. In de Cineac zagen we vooral vrolijke mensen die met vlaggetjes zwaaiden als de koningin en/of haar dochters op bezoek kwamen. En op school had ik films gezien over de interessante en fraaie natuur, de te verwachten economische vooruitgang door de aanleg van de Brokopondo- stuwdam, de vanzelfsprekende harmonieuze samenleving van mensen uit verschillende continenten en last but not least: de mensen daar waren een voorbeeld voor ons: altijd decent gekleed: ondanks de warmte geen blote zonnejurken, doch decente bloesjes met korte mouwen zodat de oksels niet zichtbaar waren. Suriname kwam in mijn herinnering pas in de aandacht toen de eerste Surinamers herwaarts reisden uit angst voor de door premier Den Uyl toegezegde onafhankelijkheid in 1975.
In de jaren die volgden meenden sommigen dat het grappig was om Surinamers na te bauwen met “wij willen w.w.”. Sluipenderwijs ging vanaf die tijd Zwarte Piet ook steeds meer ook met zo’n raar accent spreken. Dat bood wat houvast want voorheen bestond, in mijn herinneringen, het Zwarte Piet taaltje uit een geïmproviseerd houterig soort verdraaide klinkers; en Zwarte Piet heeft voordien evenmin ‘Spaans’ gesproken, want Spanje was toen ook nog een vrij onbekend land, dat eerst werd bereisd na de dood van Franco in 1975.
In Wikipedia staat bij het lemma Suriname een hele waslijst van bekende Surinamers. Maar de meest succesvolle, Abraham George Ellis, staat er niet bij. Zou het kunnen dat het succes van minister Ellis niet past in het steeds hoger opgebouwde kaartenhuis van theorietjes over en beschuldigingen van collectieve discriminatie en racisme teneinde het eigen individuele falen te vergoelijken?
Naschrift:
Ook dit jaar dreigt de nationale intocht van Sinterklaas te worden verstierd door activisten die hún mening willen framen in óns denken.
De activisten van KOZP (Kick out Zwarte Piet) menen dat hun nieuwerwetse hersenspinsels belangrijker zijn dan onze nationale tradities. Nog kwalijker is dat ze meningen van vandaag de dag terug extrapoleren naar het verleden alsof geschiedenis een rechte lijn zou zijn.
En soms lijken oude tijden te gaan herleven: Er is een Sinterklaasgedichtje uit 1904 bewaard gebleven behorend bij een modelbootje voor mede-oprichter van de vereniging ‘Onze Vloot’ baron Van Geen: “Toen dacht ik (voor de proefvaart) aan de Vijverberg, maar krijgt de Russische gezant daarin erg, dan speelt Rusland danig op zijn poot en schiet mogelijk op onze vissersvloot”. (Dit gedichtje refereert aan de omweg die de Baltische keizerlijke Russische vloot maakte in 1904 op weg naar de Russische oorlog met Japan, waarbij de Russen bij Doggersbank een paar vissersboten beschoten in de veronderstelling al op het strijdtoneel te zijn gearriveerd. Noot Redactie)
Dit artikeltje stond vorig jaar al op Polderland, maar is te mooi om niet dit jaar opnieuw te publiceren vanwege de steeds geuite beschuldigingen over algemeen racisme van ‘wit’ Nederland.
Het Westen kende in de Oudheid al voorbeelden van vreemdelingen van een ander ras die het ver konden schoppen:
De gelijknamige zoon van berberkoning Juba werd, nadat zijn vader in 46 v. Chr. door Caesar was verslagen, als gevangene naar Rome gebracht en figureerde als zodanig in Caesars triomftocht. Hij werd niet ter dood gebracht of als slaaf verkocht, maar door Caesar en later door diens achterneef en aangenomen zoon Octavianus opgevoed. In Rome leerde Juba II Grieks en Latijn, wijdde zich aan diverse studies, verkreeg uiteindelijk het Romeinse burgerschap en werd een van Romes grootste intellectuelen. Hij schreef vele boeken:
De herba euphorbia
De Arabia
Historia Romana
Libyca
Assyriaca
Physiologa
De pictura et pictoribus
Historia theatrica
Similitudines,
De corruptione verborum
In 25 v. Chr. keerde Juba II terug naar Mauretanië herbouwde er de hoofdstad in Romeinse stijl, gaf het de naam Caesarea (het huidige Cherchell in Algerije), en regeerde als koning tot zijn vreedzame dood in 23 n. Chr.
Volgens de Nederlandse Wikipedia schreef hij ook fictie: zijn verhaal de “De Nijdige Leeuw” wordt tot in onze tijd door de grootmoeders in Berberse dorpen verteld.
Heel lezenswaardig artikel. En een mooi voorbeeld van hoe onze geschiedenis ook
verlopen is.
Brengt mij tot de parafrase:
De nieuwe rascisten, zullen zich “anti-rascist” noemen …….
Dag Nicolette, mooi artikel maar 1 dingetje, als je 1000 kinderen zou interviewen hoe de Piet er uit moet zien kijken ze je alle 1000 glazig aan, hun enige belang met 5 december is of hun schoentje al dan niet gevuld is. Voor een kleine meerderheid van donkere mensen in ons landje is het wat minder prettig dit stereotypetje en als je mensen vanaf 1600 geloof ik eerst als slaaf gebruikt hebt voor je eigen welvaart en vanaf de afschaffing van de slavernij tot aan de onafhankelijkheid in 1976 ook nog onder de duim heb weten te houden, waarom zou je dan als grote blanke meerderheid dan niet een klein gebaar maken en met z’n allen, zwart en wit op 5 december dat feestje vieren, want dat 1 donker medemens marine minister wist te worden is allemaal leuk en aardig, maar voor 100.000 donkere mensen was dit niet weggelegd en dat niet gelijk van start zijn gegaan in de geschiedenis voor wat betreft scholing, gelijke kansen op werkgelegenheid gebied, overige economische kansen etc. etc. dreunt tot op de dag van vandaag door. En, het mooiste en beste zie je het aan de hand van de vrouwen, ook zo’n minderheid die tot ruim in de 20e eeuw van alles en nog wat was uitgesloten, en nu, sinds ze ook naar school mogen en op de arbeidsmarkt mogen deelnemen, blijken ze helemaal niet zo hysterisch als sommige ‘grote’filosofen dachten. Dus, Nicolette, wanneer gaan we koffie drinken in Brussel om er rustig over verder te praten, groetjes Willem Schild en mooi leesvoer voor wat betreft de donkere medemens is o.a. een boek van Karin Amatmoekrim, over Anton de Kom, deze donkere jongen werd Suriname uitgegooid in de jaren dertig omdat hij onrust veroorzaakte in onze kolonie door het optenemen voor de Javaanse en Hindoestaanse contractarbeiders, terug in Nederland vond een kleine Oostenrijkse korporaal het nodig Nederland binnen te vallen. De Kom ging toen in het verzet, voor al die blanke Nederlanders, werd opgepakt en eindigde in een concentratie kamp en stierf daar. Kijk, denk niet wit, denk niet zwart, maar in de kleur van je hart, mooi liedje van Frank Boeijen. Prettige dag.