Staatsrecht in de praktijk
In het ochtendblad Trouw stond in 2004 een briefwisseling tussen André Rouvoet van de ChristenUnie en Professor Wim Voermans, hoogleraar te Leiden in het staats- en bestuursrecht.
Onderwerp van de eerste twee brieven was de vraag of het Europese document, waarover de Nederlandse kiezer op 1 juni 2005 ging stemmen, een grondwet genoemd kon worden of niet.
Rouvoet vond van niet. Een grondwet vindt hij het constituerende document waarin een staat haar beginselen neerlegt en haar eigen identiteit als het ware definieert. De EU is geen staat, Europa is geen land en de Europeanen vormen geen volk. De naam grondwet was volgens hem misleidend.
Voermans vond dat met een grondwet drie verschillende dingen kunnen worden bedoeld. In de eerste plaats een oprichtingshandeling van een staat, waarin de rechtsorde van de nieuwe juridische entiteit wordt vastgesteld. In de tweede plaats een wet waarbij de grenzen van de overheidsmacht worden vastgelegd. In de derde plaats de uiting van de wil van een soeverein volk (natie) om zich zelf als een zelfstandige politieke eenheid te manifesteren. Hij meent dat Rouvoet op de laatste definitie doelt. Een die we terugvinden in de preambule bij de grondwet van de Verenigde Staten van Noord Amerika. In deze zin acht hij de Nederlandse grondwet evenzeer ontoereikend als de Europese. De Nederlandse grondwet ziet hij niet als de wilsuiting van een soeverein volk maar eerder als een overeenkomst tussen het Nederlandse volk en haar constitutionele vorst.
Deze eerste briefwisseling is wel interessant omdat hij van de zijde van Voermans een goed voorbeeld is van wat de Engelsen obfuscation noemen, iets ingewikkeld maken om een duidelijke discussie te vermijden. Rouvoet ziet de Europese grondwet als een politiek fenomeen en wil een gedachtewisseling over de politieke betekenis ervan. Voermans ontwijkt dat politieke betoog en zegt eigenlijk dat een grondwet is wat je er onder verstaat. Hij suggereert dat het iedereen vrij staat aan het begrip grondwet zijn eigen inhoud te geven. Ter ondersteuning van deze stelling gebruikt hij een drietal juridische definities die elkaar niet uitsluiten maar die eerder complementair zijn, drie aspecten van hetzelfde fenomeen.
Om een ander voorbeeld van te geven: van een stoel kun je zeggen dat het een ding is om op te zitten, met een rug, een zitting en in het algemeen vier poten. Je kunt ook zeggen dat een stoel een onderdeel is van het meubilair dat zich van een bank onderscheidt doordat het slechts voor één persoon bedoeld is. Je kunt tenslotte zeggen dat stoel een van oorsprong Germaans woord is dat in Duitsland ongeveer dezelfde betekenis heeft als bij ons, maar dat met hetzelfde woord in Engeland een kruk wordt bedoeld. Een stoel is daar een chair en in Frankrijk is het een chaise, maar ouderwets ook wel chaire, van het Latijnse cathedra. Allemaal waar en het sluit elkaar ook niet uit, maar het hele verhaal is niet nodig om een kind uit te leggen wat een stoel is. Je pakt er een en laat hem erop zitten, dat is genoeg.
Interessanter was de discussie zoals die door Rouvoet in de latere brieven werd aangekaart. Die ging over de vraag of de bevolking van de diverse Europese staten op dit punt van hun geschiedenis bereid is om de eigen identiteit in te ruilen voor een gezamenlijke Europese. Het Amerikaanse voorbeeld dat genoemd wordt is zeker interessant, omdat in Amerika op het moment van de onafhankelijkheidsverklaring zo’n identiteit nog niet bestond en de grondwet wel degelijk een van de middelen is geweest waarmee die identiteit in de loop der jaren is gevormd. Nederland en Frankrijk waren naties lang voordat zij een grondwet hadden, maar de VS waren dat niet. Als de Europese grondwet in die zin is bedoeld en daar lijkt het wel wat op, dan had Rouvoet gelijk met zijn stelling dat de introductie van de grondwet op dat tijdstip in de ontwikkeling van de EU een politieke daad was die beoogde de federalisering van Europa te bevorderen, iets waar hij geen behoefte aan had.
Voermans had toen argumenten moeten aanvoeren waarom niettemin het belang van Nederland en andere Europese naties zou meebrengen dat ze zich gingen samenvoegen en waarom de introductie van de grondwet daarvoor een legitiem middel was. Interessant zou ik ook als discussiepunt gevonden hebben of voor een Europese grondwet, die naar Nederlands en Duits recht de nationale grondwet kan overrulen, een decisieve volksraadpleging noodzakelijk was of niet. Die discussie is in Duitsland wel gevoerd maar hier niet.
In Nederland hebben we zonder veel omslag besloten tot een raadplegend referendum. Dat raadplegend referendum leek in de loop van de maanden voorafgaande aan de stemming een soort van beslissend referendum te zijn geworden, zonder dat daar eigenlijk behoorlijke argumenten voor of tegen zijn aangevoerd in de Tweede Kamer. Ook was nooit helemaal duidelijk van te voren of een nee van de kiezers nu onder alle omstandigheden door het parlement zou worden overgenomen. Zoals we weten is het ontwerp grondwet later met wat kleine wijzigingen opnieuw aangeboden onder de naam het Verdrag van Lissabon en toen zonder nieuwe volksraadpleging of discussie in de Kamer geruisloos ondertekend en geratificeerd.
Naar mijn mening was het onderwerp veel te belangrijk om op zo’n nonchalante wijze te worden afgedaan en was een nationale discussie, in de zin waarin Rouvoet die bedoelde, noodzakelijk geweest. Al hadden we alleen maar in de Nederlandse kranten overgenomen wat er aan interessants in het buitenland werd geschreven en was daar door de deskundigen op gereageerd.
Het zijn daarbij vooral de staatsrechtgeleerden die in gebreke zijn gebleven. Onbegrijpelijk toch. Dan ben je hoogleraar in een vak dat verder niemand interesseert, dan heb je een keer de gelegenheid om je te onderscheiden en die laat je dan liggen.
————————————————————————————
Eerder verschenen op het Blog van Toon Kasdorp