Het narratieve genie van Michel Houellebecq – Serotonine nader beschouwd
Een nieuwe roman van Michel Houellebecq maakt de liefhebbers onrustig. Na aankoop en lezing volgt een uitgebreide analyse. Mattijs Glas schreef zijn gedachten over Serotonine helder voor u op.
— N.B. Degenen die Serotonine nog niet hebben gelezen kunnen zich, als ze vóór het einde van deze zin stoppen met lezen, bedorven leesverrassingen besparen. —
Met zijn nieuwste roman, Serotonine, bereikt Houellebecq eenzame hoogten: zowel qua narratief als qua compositie.
Narratief vernuft
In deze roman staan passages die dusdanig precies zijn geformuleerd dat ze stilistisch perfect zijn, en waar je zijn hele oeuvre in terug kunt zien. Wat Houellebecq als geen ander beheerst, is de kunst van show, don’t tell, waardoor hij zijn lezer de logische conclusies van wat er geschreven staat zélf laat trekken. Neem bijvoorbeeld de tweede alinea van het boek:
’s Ochtends om een uur of vijf, soms zes word ik wakker, de behoefte is op zijn sterkst, het is het pijnlijkste moment van mijn dag. Het eerste wat ik doe is het koffiezetapparaat aanzetten; de avond tevoren heb ik het reservoir met water en het filter met gemalen koffie gevuld (meestal Malongo, qua koffie ben ik tamelijk veeleisend gebleven). Ik steek geen sigaret op voordat ik een slok heb genomen; dat is iets dat ik mezelf opleg, een dagelijkse prestatie die mijn voornaamste bron van trots is geworden (toegegeven, koffiezetapparaten doen hun werk snel). De verlichting die het eerste trekje brengt is acuut, van een verbluffende heftigheid. Nicotine is een perfecte drug, een eenvoudige, harde drug, die geen vreugde brengt maar zich volledig kenmerkt door het gebrek, en het verdwijnen van het gebrek.
Laten we eerst deze alinea nader bekijken.
De 2e alinea uit Serotonine: een spiegel van Houellebecqs oeuvre
’s Ochtends om een uur of vijf, soms zes word ik wakker, de behoefte is op zijn sterkst, het is het pijnlijkste moment van mijn dag.
Houellebecq maakt de lezer meteen in de eerste zin nieuwsgierig naar wat Florent-Claude, de protagonist, zo sterk behoeft. Tegelijk insinueert hij dat deze behoefte het wakker worden triggerde.
Het eerste wat ik doe is het koffiezetapparaat aanzetten; de avond tevoren heb ik het reservoir met water en het filter met gemalen koffie gevuld (meestal Malongo, qua koffie ben ik tamelijk veeleisend gebleven).
Deze zin belichaamt Houellebecqs bondige en nuchtere stijl: geen lange met adjectieven doorspekte psychoanalyses, maar korte, trefzekere omschrijvingen. Ook laat hij de verfijndheid (geen concessies qua koffie) van de hoofdpersoon zien en mikt alvast op de ziel van Florent-Claude.
Ik steek geen sigaret op voordat ik een slok heb genomen; dat is iets dat ik mezelf opleg, een dagelijkse prestatie die mijn voornaamste bron van trots is geworden (toegegeven, koffiezetapparaten doen hun werk snel).
Deze zin onthult eerst waar de behoefte naar uitging. De lezer krijgt daarna de tot een minimum teruggebrachte wilskracht van Florent-Claude op een presenteerblaadje aangereikt. De lat van zijn ’dagelijkse prestatie,’ van zijn ‘voornaamste bron van trots,’ legt Houellebecq zó laag dat iedereen doorheeft dat het hier een moreel compleet gefaald persoon betreft. Extra krachtig is dat Houellebecq de toch al weinig imposante prestatie van Florent-Claude nog in diezelfde zin relativeert door te wijzen op de snelheid waarmee koffiezetapparaten hun werk doen. Tegelijk treft het schot dat Houellebecq in de vorige zin aanlegde zijn doel zodra de lezer zich realiseert dat Florent-Claude het waterreservoir en het filter de avond ervoor al vult, wat zijn voornaamste bron van trots een nog groter zelfbedrog maakt.
De verlichting die het eerste trekje brengt is acuut, van een verbluffende heftigheid. Nicotine is een perfecte drug, een eenvoudige, harde drug, die geen vreugde brengt maar zich volledig kenmerkt door het gebrek, en het verdwijnen van het gebrek.
De vierde en vijfde zin profeteren niet alleen op subtiele wijze de rest van het verhaal, maar illustreren, in retrospectief, ook Houellebecqs grote thema, namelijk lijden, verlichting van het lijden en (de, soms ijdele, hoop op) verlossing daarvan. Precies zoals Houellebecq decennia eerder al aankondigde in Leven, lijden, schrijven – methode: “Elke samenleving heeft haar zwakke punten, haar wonden. Leg uw vinger op de wond en druk goed hard.”
Nog een laatste juweeltje dat prachtig laat zien, en de kracht van omissie perfect toont, vinden we in de laatste twee zinnen van het eerste hoofdstuk.
De meest voorkomende nadelige bijwerkingen van Captorix waren misselijkheid, verdwijning van het libido en impotentie.
Van misselijkheid had ik nooit last gehad.
Compositie
Een goed plot is een krachtig weefsel van draden, waarbij elk draadje een verhaallijn of subplot vormt. Houellebecq is zeer bedreven in het creëren van lange bruggetjes, het teruggrijpen op dingen die tientallen pagina’s eerder staan. Een literaire manoeuvre die columnisten ook gebruiken. Zij doen dit vaak door met hetzelfde onderwerp te eindigen als waar ze mee begonnen, zo schrijven ze hun column ‘rond.’
Ook Houellebecq doet dit: hij laat een subtiel spoor van aanwijzingen (broodkruimels) achter, die de oplettende lezer uiteindelijk tot een verklaring kan smeden.
Florent-Claude en het raadsel van de servicekosten
Als Florent-Claude, na haar jaren niet gezien te hebben, besluit om af te spreken met een ex van hem, Claire, belt hij haar. Hij merkt op dat ze, tegen zijn verwachtingen in, niet van telefoonnummer was veranderd. Ook was ze niet van adres veranderd. “Maar dat was normaal,” merkt hij terloops op (p. 81). Waarom dat normaal is wordt langzaam duidelijk uit het levensverhaal van Claire, dat ze tijdens een etentje oprakelt.
Een andere broodkruimel is de volgende opmerking van Florent-Claude: “Uiteindelijk ga je je altijd interesseren voor de afrekening van de servicekosten.” (p. 87)
Iets verder op dezelfde pagina zinspeelt Houellebecq erop dat de lezer geen spoedig antwoord hoeft te verwachten:
(…) Claire had wel andere dingen aan haar hoofd, haar acteercarrière vooral – waarna de afrekening van de servicekosten geleidelijk aan een hoofdrol in haar leven was gaan spelen, maar laten we niet op de zaken vooruit lopen.
De broodkruimel die de lezer daarna krijgt toegeworpen is dat Claire een “prachtig appartement in de Passage du Ruisseau-de-Ménilmontant, in het twintigste arrondissement” van haar moeder erft: een tot een gigantisch loft (200m2) omgebouwde fabriekshal (p. 90-1).
Verderop tijdens het diner krijgen we te horen dat de buurt waar Claires ruime appartement zich bevindt aan gentrificatie onderhevig is: “(…) tussen 2002 en 2007 waren de huizenprijzen in Parijs verdubbeld, en in haar wijk waren ze nog sneller omhooggegaan, de Rue de Ménilmontant werd steeds hipper.” Het is na een aantal jaar zelfs zo erg dat de waarde van het huis maandelijks meer stijgt dan zij als actrice aan salaris binnen schraapt (p. 104).
Dan wordt het probleem van de servicekosten uitgelegd (p. 105). Nadat Claire een vaste baan krijgt, ontvangt ze elke maand een niet erg hoog maar stabiel salaris. Het appartement kost haar niks, maar de servicekosten beginnen haar parten te spelen.
Hoe dan ook zou ze zich met dat bescheiden maar regelmatige salaris nu wel hebben weten te redden als er niet het probleem van de servicekosten was geweest, omdat een deel van de mede-eigenaars, wie de bliksemsnelle gentrificatie van de Ménilmontant-buurt naar het hoofd was gestegen, werkelijk krankzinnige investeringen wilde doen.
Nadat ze tijdens hun diner aan de zoveelste fles wijn zijn begonnen, vertelt Claire dat ze geen andere optie heeft dan tot verkoop over te gaan.
Geen onverstandig idee. Florent-Claude berekent dat ze “(…) wel eenzaam en ongelukkig, maar niet arm” zal sterven. “Na de verkoop van haar loft zou ze gezien de huizenmarkt drie keer zoveel geld hebben als ik.”(p. 115)
Florent-Claude, die, na jaren in hotels te hebben gewoond, geen hotel meer kan vinden waar hij binnen mag roken, huurt ten einde raad een appartement en merkt op dat de kosten daarvan serieus op zijn begroting inhakken. “Uiteindelijk ging ook ik me interesseren voor de afrekening van de servicekosten.” (p. 296) De op pagina 87 gemaakte schuld wordt pas hier voldaan.
En zo is dit subplot rond. Houellebecq sprak de waarheid toen hij aankondigde dat hij niet op het servicekosten-verhaal vooruit zou lopen: van begin tot eind duurt dit kruimelspoor meer dan 200 pagina’s.
Bijna magisch is hoe Houellebecq dit banale onderwerp vervolgens vrijwel geruisloos laat overgaan in een oneindig basaler onderwerp dat een gebeurtenis aan het begin van Serotonine op fenomenale wijze samenbrengt met het einde van de roman.
Van banaal naar basaal
De verhaallijn van Serotonine start tijdens de kansloze relatie van Florent-Claude met Yuzu. Er is een precies moment, in een gesprek waarin Yuzu haar terugkeer naar Japan noemt, waarop Florent-Claude’s liefde voor haar definitief bekoelt.
(…) toen begreep ik het, in een fractie van een seconde begreep ik het, een soort immense witte bliksem vernietigde elk helder bewustzijn in me, toen kwam ik weer een beetje tot mezelf en onderwierp haar aan een kort verhoor, dat meteen mijn voornaamste verdenking bevestigde: in haar ideale levensplan had ze haar terugkeer naar Japan al geprogrammeerd, maar dat zou pas over een jaar of twintig, dertig zijn, om precies te zijn onmiddellijk na mijn dood, ze had mijn dood dus in haar levensplan geprogrammeerd. (p. 63-4)
Ondanks dat Florent-Claude zich in de rest van het boek een vrij cynisch pragmaticus toont, gelooft hij blijkbaar in wat we als romantische liefde kunnen typeren. Onvoorwaardelijke liefde die ruimte en tijd overstijgt, mensen die voor eeuwig samen willen zijn – Penelope die 20 jaar op haar verloren man wacht.
(…) alles wees erop dat ze me zou overleven, ruimschoots zelfs, maar dat is nu juist wat onvoorwaardelijke liefde wil negeren en zelfs ronduit ontkennen, onvoorwaardelijke liefde is op die onmogelijkheid, die ontkenning gebouwd.
en:
(…) onvoorwaardelijke liefde staat niet toe dat de ander doodgaat, die ander is per definitie onsterfelijk, Yuzu’s realisme was een andere naam voor gebrek aan liefde, en aan die onvolkomenheid, dat gebrek zou nooit iets veranderen. (p. 64)
Florent-Claude trekt daar onmiddellijk een harde conclusie uit: “(…) vanaf dat moment wist ik dat het voorbij was, onze relatie was dood en kon nu beter ook zo snel mogelijk worden beëindigd (…).” Niet lang daarna verdwijnt hij in het niets, en begint aan een reeks omzwervingen. Dat is overigens het enige plan waarvan we zeker weten dat Florent-Claude het uitvoert.
Ettelijke jaren later heeft hij genoeg van zijn leven: “Ik bevond me in de fase waarin het gewonde oudere dier, dat zich dodelijk getroffen voelt, een rustplaats zoekt om er zijn leven te beëindigen.” (p. 285) Merk op dat hij ‘beëindigen’ schrijft.
Hij zet zijn uitgaven, waaronder uiteraard de servicekosten, af tegen zijn saldo (+/- twee ton) en berekent dat hij nog tien jaar op zijn geld kan teren. Het vervelende is dat hij van zichzelf weet dat hij te depressief is om het nog tien jaar vol te houden. Maar omdat hij geen erfgenamen heeft, te misantroop is om het geld weg te geven en het al helemaal verdomd om zijn geld aan de roverheid na te laten, besluit hij zijn uitgavenpatroon op te schroeven.
En daarmee is de cirkel rond. Hij doet nu zelf datgene waardoor hij zich realiseerde dat de liefde tussen Yuzu en hem voorbij was: hij houdt in zijn levensplan rekening met zijn eigen dood. Sterker nog, hij beraamt die.
Dat betekent niets minder dan dat de onvoorwaardelijke liefde die ieder mens voor zichzelf moet hebben, wat Houellebecqs grote filosofische held Arthur Schopenhauer de Wil tot Leven noemt, datgene waarvan wij nu weten dat het een evolutionair ingeprogrammeerde overlevingsvoorwaarde is, bij Florent-Claude vervlogen is. Hij houdt niet meer van zichzelf.
Of misschien moeten we het zo zien: dat zijn liefde voor zichzelf nog net genoeg is om zichzelf ondraaglijk lijden te willen besparen.
Maar misschien moeten we het zo zien, omdat de meest cynische lezing bij Houellebecq vaak de meest realistische is (en vice versa): dat Florent-Claude zijn zelfmoord expliciet plant, in plaats van er mee te flirten, is niet het einde van zijn liefde voor zichzelf. Want van zoiets heeft hij, getuige zijn vele knipoogjes naar de dood, nooit serieus last gehad.
Michel Houellebecq – Serotonine
- Uitgeverij: De Arbeiderspers
- ISBN – 9789029529020
- maart 2019
- Hardcover
- 304 pagina’s
- €24,50
- Ook al 2e-hands beschikbaar
- Bestellen kan hier
Mattijs is op Twitter te vinden als @MattijsGlas
Ik geloof niet in het modieuze begrip ‘egodepletie’ (Baumeister), waarin wordt gesuggereerd (of gesteld?) dat wilskracht uitputtelijk is, niet in massa’s beschikbaar (ik parafraseer kort door de bocht). Eerdere studies wijzen m.i. terecht uit dat autonome motivatie en ware belangstelling (een passie) voor iets de wil aan de gang houdt en verleidingen weert. De postmoderne mens (Nietzsches laatste mens) bezwijkt al te vaak onder de ‘feestelijke’ verleidingen en zijn wilskracht is daardoor beperkt – vandaar ook de snowflakes. De homo festivus (zo intens beschreven door Philippe Muray) leeft van de oppervlakte, zoemt alle richtingen uit en houdt geen libido over om ware belangstelling voor iets of iemand te ontwikkelen.
Zeker Wim. En: Geinig je hier te treffen. Tegelijk: de hoofdpersoon is gewoon echt zwaar depressief. En ik kreeg tijdens het lezen bewondering voor wat hij allemaal nog WEL deed en kon….
Een analyse die mij anders naar het verhaal laat lezen en kijken.