Fair Trial
Een verdachte heeft recht op een “fair trial” wat volgens vaste jurisprudentie inhoudt dat hij niet op grond van onrechtmatig verkregen bewijs veroordeeld kan worden.
De derde afdeling en artikel 359a van de vierde afdeling van het tweede boek van het wetboek van Strafvordering hebben op deze materie betrekking: onrechtmatig verkregen bewijs kan niet tot een veroordeling leiden. De wet eist van bewijs dat het rechtmatig is, zowel qua inhoud als wat de manier betreft waarop het is verkregen. Dat is een afgeleide van de eis dat de rechtsgang fair moet zijn.
Maar lang niet altijd is het bevredigend wanneer een vrijspraak of een ontslag van rechtsvervolging tot stand komt op grond van het oordeel van de rechter dat het geboden bewijs niet rechtmatig verkregen is. Wanneer overduidelijk is dat de verdachte schuldig is aan hetgeen hem ten laste wordt gelegd en het ten laste gelegde in de ogen van iedereen strafwaardig is, dan is een strafvermindering en a fortiori een vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging niet wat de samenleving van het strafproces verwacht. Dat neemt niet weg dat de verdachte er recht op heeft dat zijn proces fair gevoerd wordt. Maar hier speelt een merkwaardig gebrek aan logica een rol.
Er bestaat geen noodzakelijk en logisch verband tussen een onrechtmatigheid begaan door de officier of de opsporingsambtenaar en de bestraffing van de verdachte. Een strafvermindering of een vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging is geen proportionele of doeltreffende sanctie op fouten begaan bij de vervolging.
Men zou zich kunnen voorstellen dat onrecht begaan tijdens de vervolging op een adequate manier zou worden gestraft door bijvoorbeeld ambtelijke straffen op te leggen aan de betrokkenen, waaronder boetes en terugzetting in rang. In ernstige gevallen, wanneer bewust met bewijs is geknoeid zou daarnaast strafvervolging en ontslag uit de dienst horen te volgen. Eigenlijk zouden er sancties horen te staan op iedere vorm van normafwijkend gedrag bij de vervolging, ongeacht of dat gedrag tot uiting komt in de bewijsgaring. Dat vervolging en opsporing rechtmatig plaats vinden is een allereerste vereiste die aan het strafrecht en aan haar beoefenaren kan worden gesteld. Maar behalve op een door de rechter uitgesproken correctie van het gedrag van de betrokken overheidsdienaren zou de verdachte er recht op moeten hebben dat de tegen hem gevoerde procedure zou worden overgedaan door andere mensen. Beide soorten sancties zouden waarschijnlijk een fair trial eerder bevorderen dan een vrijspraak.
Uit het feit dat het nog al eens voorkomt dat een rechter bewijs onrechtmatig acht blijkt wel dat het Openbaar Ministerie er niet echt mee lijkt te zitten en dat men het daar ziet als een soort bedrijfsongeval. Maar de samenleving voelt zich in haar rechtsgevoel aangetast, wanneer we de verdachte vrij uit moeten laten gaan als gevolg van fouten of delicten van de vervolging en het opsporingsapparaat. Tegelijkertijd is het onbevredigend dat de knoeiende officier of politieman maar zelden persoonlijk de gevolgen ondervindt van zijn wangedrag.
Uit de tekst van art. 359a Sv.[2] blijkt dat de wetgever dit artikel uit het strafproces ziet als een afgeleide van een civiele vermogensrechtelijke procedure, waarin de officier en de verdachte de beide procespartijen zijn. Zoals in een civiele procedure worden belangen en rechten over en weer gecompenseerd. In het vermogensrecht kan dat omdat alles daarin immers tot vermogensbelangen te herleiden is en de partijen voor het recht gelijkwaardig zijn. Maar in het strafproces is de officier geen partij met eigen belangen. Hij is niet anders dan de advocaat van de staat. Ook de staat heeft geen eigen belang. Zij treedt in het strafproces op als de vertegenwoordiger van de samenleving.
De rechter vertegenwoordigt de Majesteit en daarmee opnieuw de samenleving. In een strafproces is in tegenstelling tot een civiele procedure geen sprake van twee partijen die als gelijkwaardigen tegenover elkaar staan. De rechter ziet er op toe dat het proces eerlijk verloopt, maar de belangenafweging tussen samenleving en verdachte loopt anders dan die tussen partijen in een civiel proces en deze afweging hoort ook niet in iedere fase van het proces dezelfde te zijn. Bij de straftoemeting hoort het belang van de gemeenschap zwaarder te wegen dan dat van de veroordeelde, maar daarbij kan wel het ene element van de straf worden afgewogen tegen het andere. Een gevangenisstraf in Nederland mag bijvoorbeeld langer duren dan in de VS omdat de omstandigheden in de Amerikaanse gevangenissen nu eenmaal zwaarder zijn.
Bij het vaststellen van daderschap en schuld daarentegen wegen de belangen van de dader het zwaarst en zijn de belangen van de samenleving daaraan ondergeschikt. Het kan het belang zijn van de gemeenschap dat er een dader wordt aangewezen voor een schokkend misdrijf, maar het belang van de burger om niet onschuldig te worden veroordeeld weegt zwaarder. Bij de vaststelling van de feiten speelt het adagium van de fair trial: de verdachte moet alle mogelijkheden hebben om een goede verdediging te voeren en bij twijfel worden de feiten in zijn voordeel uitgelegd.
Het gaat in het strafproces om drie heel uiteenlopende zaken:
- De vaststelling van de feiten, waaronder het daderschap van de verdachte.
- De strafbaarheid van de ten laste gelegde feiten.
- De straftoemeting.
Staat eenmaal vast dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het tenlastegelegde op grond van een bepaling in het Wetboek van Strafrecht of onder enige andere bepaling van Strafrecht strafbaar is gesteld, dan volgt strafoplegging.
In artikel 359a lopen deze drie fases van het strafproces door elkaar heen ten detrimente van alle betrokkenen, maar vooral van de samenleving.
Artikel 359a
De rechtbank kan, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, bepalen dat:
- a. de hoogte van de straf in verhouding tot de ernst van het verzuim, zal worden verlaagd, indien het door het verzuim veroorzaakte nadeel langs deze weg kan worden gecompenseerd;
b. de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het tenlastegelegde feit;
c. het openbaar ministerie niet ontvankelijk is, indien door het verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet. - Bij de toepassing van het eerste lid, houdt de rechtbank rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
- Het vonnis bevat de beslissingen vermeld in het eerste lid. Deze zijn met redenen omkleed.
Dit artikel verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp
Bij het strafrecht dient ten alle tijden de waarheidsvinding voorop te staan. Op basis van dat proces van waarheidsvinding kan dan verder strafbaarheid en strafmaat worden bepaald.
Ook de verdachte heeft een plicht om aan die waarheidsvinding deel te nemen. Daarom is zwijg’recht’ ook zo ontwrichtend. Zwijgen door een verdachte dient in strafrecht te worden gezien als bekentenis.
En ja, bij onrechtmatig verkregen bewijs dient de overtredende ambtenaar gestraft te worden, maar de waarheid verder geen geweld aan te worden gedaan. Anders is de rechtsgang een maatschappelijk ontwrichtend recht, en dat kan niet het doel zijn van strafrechtspraak.
Evenals men in strafrecht eens moet gaan erkennen dat straffen niet bedoeld is de dader op het toekomstige rechte spoor te brengen, maar een maatschappelijke functie heeft van het laten dien aan de rest van de burgerij dat het loont om dergelijke misdaden NIET te begaan.
U mag er van uit gaan dat zwijgen door de verdachte in de praktijk als een vorm van schuldbekentenis wordt gezien. Maar geen rechter die dat met zoveel woorden in zijn vonnis op neemt . Het zwijgrecht van de verdachte is onderdeel van diens fair trial. In nogal wat gevallen zou bovendien een sprekende verdachte zich zelf en zijn naasten in gevaar kunnen brengen.