Marktwerking
Vrije markten, of markten met volkomen concurrentie dienen voor de ruil van goederen en diensten van dezelfde soort, die onderling vervangbaar zijn. In principe bestaat op zo’n markt een ongelimiteerd aantal aanbieders en vragers.
Voor goederen of diensten die uniek zijn, of waar maar een enkele vrager of aanbieder voor is, bestaat geen vrije markt. Men kan monopolies en oligopolies een vorm van markten noemen met bijzondere regels, maar beter is het om ze maar helemaal niet als markten te beschouwen, want ze missen nu precies de eigenschappen die van markten een zo interessant verschijnsel maken.
De meest zuivere markt is er een die niet georganiseerd wordt door verkopers en niet door de kopers. De markt hoort van niemand te zijn of van een onafhankelijke instantie en vrij toegankelijk te wezen voor iedereen. Dan heb je de minste kans dat zij wordt gemanipuleerd. Maar ook als de markt zich zelf organiseert, zoals de bloemenveiling in Aalsmeer of de effectenbeurs op het Beursplein, kan er manipulatie zijn. Manipulatie is trouwens niet altijd slecht. Doordraaien, wat in Aalsmeer en op de groenteveilingen gebeurt is nodig om op langere termijn de markt in stand te houden. Als dat maar met inzicht gebeurt is doordraaien in het belang van iedereen. Manipuleren van koersen op de beurs, zoals Rijkman Groenink dat ooit aan een paar rijke klanten schijnt te hebben geadviseerd is onbehoorlijk, omdat buitenstaanders er door benadeeld worden.
Markt is geen heilig begrip. Het is in het algemeen niet verstandig om over markten of marktwerking te spreken in termen van moreel goed of slecht. Niet iedere markt functioneert goed en niet iedere goed functionerende markt blijft dat altijd doen. Wel is duidelijk dat een goed functionerende markt onmisbaar is voor een gezonde economie en dat er bovendien toezicht nodig is door een instantie die beschikt over middelen om in te grijpen als dat nodig is.
In een gezonde economie worden goederen en diensten op een efficiënte manier geproduceerd en gedistribueerd. Markten zijn de plaatsen waar transacties in alle openheid tot stand komen. De informatie over hoeveelheden en prijzen die dat verschaft dient aan iedereen op het zelfde moment bekend te worden. Zonder markten moeten transacties in den blinde plaats vinden of de informatie moet door iemand, meestal de overheid, worden georganiseerd en prijzen en hoeveelheden moeten van boven af worden opgelegd. Van één ding kun je dan zeker zijn, het gebeurt dan niet meer efficiënt, er worden goederen en diensten geproduceerd die niemand wil hebben of in hoeveelheden die niet meer blijken te kloppen. Er zijn te korten of er is meer dan men is in staat is af te nemen.
Niet voor alle goederen en diensten bestaat een markt en markten geven niet altijd de juiste informatie en partijen begrijpen de informatie niet altijd. Dat doet zich met name voor als de informatie niet meteen doorwerkt op vraag en aanbod maar marktpartijen alleen op termijn kunnen reageren. In de landbouw bijvoorbeeld worden productiebeslissingen maar een keer per seizoen genomen. Als op de markt een gestegen of gedaalde vraag blijkt te bestaan voor hun product kan het aanbod alleen op termijn worden aangepast. Soms reageren de producenten dan met een meer dan evenredige reactie. Daardoor is de nieuwe hoeveelheid die wordt aangeboden disproportioneel groter of kleiner en heeft een tegenovergestelde uitwerking op de prijs dan het seizoen ervoor. Een jaar later reageert men opnieuw met een meer dan evenredige reactie. Dan ontstaat er nooit evenwicht tussen vraag en aanbod maar een ieder jaar groter wordende discrepantie. Dat heet het spinnenweb theorema, naar de vorm van de grafiek die dat gebeuren weergeeft of ook wel de varkenscyclus naar de markt waar dit verschijnsel het eerst werd waargenomen.
Dat markten niet altijd goed werken en toezicht nodig hebben betekent niet dat de overheid maar beter zelf de functie van de markt kan overnemen. Dan gaat het niet goed met de allocatie van resources maar bovendien is er dan ook niemand meer om de toezichtfunctie van de overheid te vervullen. Dat vraagt om corruptie en nepotisme en de landen die voor een door overheid gerunde economie kiezen krijgen dat ook altijd prompt.
Iedere overheid die het geprobeerd heeft is van een koude kermis thuis gekomen. India en China zijn economisch pas weer gaan groeien toen de markteconomie er werd geherintroduceerd. Iedereen die iets anders suggereert, zoals Anet Bleich dat deed in de Volkskrant van 15/1/11 houdt U voor de mal. In China verkeerde men in de bijzondere omstandigheid dat men de vrije markt kon introduceren en tegelijk de toezichtfunctie van de overheid en alle regels die op de economie betrekking hebben nieuw kon organiseren. Dat geeft ze nu een voorsprong in het toezicht.
De Britse regering heeft geconcludeerd dat zij niet in staat is het bonussysteem af te schaffen, dat de markt van financiële diensten verstoort. Ook de markt zelf kan het niet en het is een goed voorbeeld van een verstorende factor waarbij eigenlijk de overheid in zou moeten grijpen. In China zou dat meteen gebeuren, omdat men daar een strikt hiërarchische overheid heeft maar hier in het westen moet men met te veel factoren rekening houden in de politiek en lukt het kennelijk niet. Dat is geen falen van het vrije marktsysteem maar van de toezichtfunctie van de overheid. Niet een kwestie van onbegrip bij de individuele overheidsdienaren maar een tekort schieten van het systeem. Dat is precies wat de twee economen zeggen die Bleich daarover gelezen had en die zij niet helemaal leek te begrijpen.
Regeringen vinden allemaal de politiek belangrijker dan het bestuur en hebben er ook meer verstand van. Dat de westerse overheden niet gezamenlijk ingrijpen in het wereldgeldstelsel en in de markten waarop banken opereren is een gebrek in hun organisatie en tegelijk een ernstige tekortkoming. Het is in 2008 duidelijk geworden dat banken onverantwoorde risico’s nemen en zij gered worden door de betreffende overheid als het verkeerd uitpakt terwijl ze hun winst mogen houden als het goed afloopt. Dat is een belangrijke incentive voor het nemen van te grote risico’s en het betekent daarom dat de crisis in Griekenland en Cyprus niet uit de lucht is komen vallen. Daar hebben we om gevraagd door niet meteen in 2008 de benodigde maatregelen te nemen.
Ook marktpartijen zelf kunnen fouten maken en doen dat regelmatig als de markten nieuw zijn en men de informatie die ze opleveren niet goed weet te interpreteren. In de markt voor euro obligaties zijn de debiteuren allemaal landen die deelnemen aan de euro, maar verder houden ze er heel verschillende economische huishoudingen op na. Het heeft vrij lang geduurd voor de afnemers van het schuldpapier dat door hadden. Zij dachten schuldpapier is geld en euro is euro. Dat schuldpapier obligaties zijn waarvan de waarde niet alleen afhankelijk is van de rente maar ook van het economisch potentieel van ieder euroland ontging de markt een tijd lang. Argentinië is een keer failliet gegaan, terwijl ze daar in de praktijk de Amerikaanse dollar als munt hanteerden. Precies zo kan het met de Zuidelijke landen in de eurozone ook gaan. In het Noordelijk deel van de eurozone loopt de exporteconomie prima en heeft men profijt van een voor die economieën lage euro. Maar in het Zuiden steekt door de voor die landen te harde euro de economie in een diepe depressie. De markt van euro’s werkt dus niet zo goed als wel zou moeten.
Het grootste gevaar dat de financiële markten nu bedreigt is niet een gebrek aan informatie maar een overvloed. Niet een te groot tijdsverloop tussen het ontvangen van informatie en actie die op grond ervan kan worden genomen, maar een te klein. Het dwingt de marktpartijen om hun reacties te standaardiseren en te automatiseren. Alle grote financiële spelers gebruiken daarvoor dezelfde of soortgelijke computerprogramma’s. Het gevolg daarvan is dat men daar nu ongeveer zo handelt als monopolisten of oligopolisten. In een vrije markt komt dank zij het onbeperkte aantal deelnemers de prijs tot stand tussen de vragers en aanbieders die het meeste belang bij een transactie hebben en de rest lift mee. De belangen van de verschillende marktpartijen liggen allemaal net even anders en hun verschillen geven stabiliteit. Doordat op de financiële markten iedereen dezelfde programma’s is gaan gebruiken verdwijnen die stabiliserende verschillen en functioneert de markt minder goed.
Een andere verstorende factor is de onderlinge verbinding tussen markten met een verschillende functie, met name tussen die van reële en virtuele goederen en diensten. De termijn- en optiemarkten zijn een gevaar voor de economie. Dat komt omdat derivatives in de praktijk niet meer gebruikt worden om risico’s te dempen in de reële economie, maar vaker voor het omgekeerde, als gelegenheden om te gokken. Zij verstoren de geldmarkt omdat hun volume groter is dan die van de reële economie en de optimalisering van geldallocatie daardoor achterwege blijft. Markten zijn onmisbaar voor de economie maar wat ze precies doen lijkt voor veel politici en journalisten niet altijd gemakkelijk te doorzien.
Om dit kort samen te vatten: markten en overheden vormen geen alternatieven voor elkaar, ze hebben elkaar nodig en vullen elkaar aan. Marktwerking betekent niet dat de overheid haar handen van de economie aftrekt en een monopolistische markt is geen markt. Wie een monopolist privatiseert zorgt niet altijd voor meer marktwerking, hij vraagt wel om meer toezicht. Dat is wat we mis hebben zien gaan met de z.g. marktwerking in het onderwijs en de zorg, bij de spoorwegen en in mindere mate bij de energie- en watervoorziening. De privatisering is weer wel gelukt bij de telefonie, als heeft de hoge vlucht van de mobiele telefoon daar ook een belangrijke rol gespeeld. Iets wordt geen ‘markt’ alleen omdat het geen overheid meer is. De economie werkt alleen goed als markt en overheid beiden hun eigen functie zo goed mogelijk vervullen.
Dit essay verscheen vandaag ook op het Blog van Toon Kasdorp