De relevantie van ‘links’ en ‘rechts’ voor dieren en andere politieke kwesties
Alexander van Gouwen betoogt dat het wegvallen van de begrippen ‘links’ en ‘rechts’ als verhelderend begrippenpaar vooral te wijten is aan onbegrip van wat deze termen eigenlijk impliceerden, en geeft handvatten waarmee ze opnieuw een overzichtelijke inhoud krijgen.
De Koude Oorlog en het einde van ideologie
De meesten zijn gewend de termen ‘links’ en ‘rechts’ te associëren met de Koude Oorlog tussen de Sovjet-Unie of het Oosten (socialisme) en de VS of het Westen (het liberaal-kapitalisme), zodat men zich dan afvraagt of de termen nog betekenis hebben na de Val van de Muur en het einde van die Oorlog. Maar tot op zekere hoogte verloren deze termen reeds ten tijde van die Oorlog al veel van hun betekenis in de hier bedoelde zin, doordat men ideologisch steeds meer naar elkaar toe groeide en zeker ook de intellectuelen bewust een middenweg zochten tussen de twee rivaliserende systemen (bv. bij de invloedrijke filosoof Rawls, en er is zelfs betoogd dat juist het Westen na de Tweede Wereldoorlog het communistisch paradijs in hoge mate heeft gerealiseerd in de vorm van de welvaarts- en verzorgingsstaat).
Precies om die reden schreef Bell al in 1960 zijn beroemde boek ‘The End of Ideology’. Sterker nog, het Amerikaanse liberaal-kapitalisme en het Sovjet-socialisme waren in wezen eigenlijk al vanaf het begin beide links want ‘progressief’ om welke reden ze elkaar heel goed konden begrijpen en elkaar ook zo heftig konden beconcurreren, onder meer op het gebied van technologie waaronder de wapenwedloop. De VS en de Sovjet-Unie streefden dezelfde progressieve doelen van welvaart, vrijheid en vooruitgang alsmede een vernietiging van de oude standenmaatschappij/wereld van kerk en koning na, en beconcurreerden elkaar om de titel ‘kampioen van de vooruitgang’ (die de VS leken te hebben gewonnen met hun bemande maanlanding): hun strijd ging slechts om de vraag naar de juiste middelen om hetzelfde doel te bereiken.
Wat ideologie is
De termen ‘links’ en ‘rechts’ zijn echter ouder dan de Koude Oorlog en moeten eind 18e eeuw worden gedateerd toen met name de Franse Revolutie een scherpe politieke tegenstelling blootlegde of schiep tussen revolutionairen en antirevolutionairen – tussen ‘links’ en ‘rechts’ – en de grote ideologieën ontstonden toen bij wijze van geseculariseerd millenarianisme (dat verwijst naar het beloofde Duizendjarig Rijk van Christus op Aarde): altijd was politiek gedreven geweest door macht en religie, maar door de opkomst van democratie (macht van het volk) en Verlichting (seculier geloof in rede en vooruitgang) ontstond de ideologie als democratisch gedragen idee hoe men op basis van een filosofisch-wetenschappelijk mens- en wereldbeeld de maatschappij zo kan inrichten dat we zelf het paradijs op Aarde realiseren (reeds Francis Bacon verwees hiernaar met zijn New Atlantis).
Ondanks Marx’ weerstand tegen ‘ideologie’, waren ideologen min of meer synoniem met socialisten (dus ‘links’) die als sociale ingenieurs de maatschappij volgens een bedacht ontwerp wilden hervormen en vonden zij hun tegenstanders bij de conservatieven (dus ‘rechts’) die meenden dat de mens niet voor God moet spelen en dat (radicale) hervormingen alleen maar het meest waardevolle – de door de Schepping gegeven of door de evolutie ontwikkelde maatschappelijke structuren – vernietigen. Dit hangt overigens – naast het pessimistische mensbeeld van rechts (de mens weet niet veel en is geneigd tot het kwaad) – samen met dat rechts een organistisch maatschappijbeeld en links een modern-mechanistisch maatschappijbeeld heeft.
Kenmerkend voor links en rechts is dat zij – anders dan de tegenstelling in de Koude Oorlog – elkaar ook nauwelijks kunnen begrijpen en langs elkaar heen spreken omdat ze niet alleen een ander mens- en wereldbeeld maar ook andere waarden hanteren (of prioriteren): waar links over rechten spreekt, spreekt rechts over plichten; waar links over vrijheid en gelijkheid spreekt, spreekt rechts over orde en eenheid, etc.
Het postmodernisme voorbij ‘links’ en ‘rechts’
Bells ‘einde van de ideologie’ van 1960 verwees in wezen niet zozeer naar een einde van de ideologie maar naar een einde van de ideologische strijd doordat politici tot een consensus tussen met name socialisme en liberalisme waren gekomen, hetgeen zich in de jaren ’80 zou herhalen toen de sociaal-democraten hun ‘ideologische veren’ afschudden ten gunste van de zogeheten ‘Derde Weg’ die in wezen opnieuw een – ditmaal nog bredere – ideologische mix betreft. Na de Val van de Muur riep Fukuyama de overwinning van het liberalisme uit en alleen Huntington voorspelde een einde van ideologie überhaupt ten gunste van de terugkeer van macht (geopolitiek) en religie (cultuur) als de bepalende factoren van politieke strijd in een nieuwe wereldorde.
Huntington lijkt gelijk te krijgen met betrekking tot de huidige geopolitieke spanningen en ontwikkelingen in de wereld (waarbij overigens Spengler al begin 20ste eeuw iets vergelijkbaars had voorspeld) en op intern niveau lijken de politici politieke strijd te hebben verruild voor consensus en zelfs ideologie voor technocratisch bestuur (en sowieso vermijdt de gevestigde orde uit zelfbehoud polarisatie en dus het denken in termen als ‘links’ en ‘rechts’. Dit resulteert in argumenten als ‘het is onvermijdelijk dat’ en ‘er is geen alternatief’). Maar op democratisch niveau is er evengoed nog altijd beslist ideologische strijd.
Het postmodernisme acht de termen ‘links’ en ‘rechts’ daarbij echter evengoed niet meer bruikbaar omdat de politiek gefragmenteerd is geraakt: in plaats van dat twee grote, alomvattende systemen (‘de Grote Verhalen’) tegenover elkaar staan, zoals in de Koude Oorlog, zien we nu politieke bewegingen die opkomen voor culturele minderheden of het milieu of de bejaarden. Niet alleen raakt zo het politieke landschap versnipperd, het zou ook niet meer mogelijk zijn om die nieuwe bewegingen als links of als rechts te kwalificeren.
Sowieso verzetten deze nieuwe bewegingen zich tegen labels als ‘links’ en ‘rechts’, omdat ze voorbij deze klassieke kampen juist zo veel mogelijk aanhangers willen aantrekken, maar kan het opkomen voor homo- en vrouwenrechten eigenlijk nog wel een ‘linkse hobby’ worden genoemd? We zien immers dat er nu een rechtse kritiek bestaat die spreekt over ‘regressief links’, precies omdat ‘links’ de progressieve waarden als homo- en vrouwenrechten zou hebben verkwanseld ten gunste van het multiculturalisme dat door ‘links’ is omarmd vanuit een ‘antiracisme’ (waarbij de ironie is dat dat multiculturalisme eigenlijk weer behoorlijk rechts is in zijn ‘racistisch’ groepsdenken). Begrijpelijk dus dat in al deze verwarring de termen ‘links’ en ‘rechts’ geen houvast meer bieden aan de gewone burger, die daarom die termen ‘achterhaald’ acht.
Politieke strijd
Ik ben het daar echter niet mee eens. Sowieso zie ik links en rechts niet persé als de twee grote ideologische systemen (waarvan je er dan eigenlijk eerder niet twee, maar minstens drie hebt, want de Grote Drie zijn conservatisme, liberalisme en socialisme) maar in eerste instantie als simpelweg een praktische labelling van twee strijdende partijen, zodat de termen altijd houvast bieden zolang er politieke strijd is (zoals je bij een wedstrijd de twee voetbalteams een verschillend kleurtje shirts geeft om ze makkelijker uit elkaar te kunnen houden).
In de politiek is er namelijk altijd een partij die iets (nieuws) wil en een partij die zich daartegen verzet. Traditioneel noemen we dan de partij die iets nieuws wil ‘links’ (of ‘progressief’) en de partij die daartegen protesteert ‘rechts’ (of ‘conservatief’). Zo simpel kan het zijn en zo zijn de termen ‘links’ en ‘rechts’ nog altijd bruikbaar. En om een of andere onopgehelderde reden zijn de twee strijdende kampen bijna altijd ongeveer 50/50 verdeeld: blijkbaar bestaat elke bevolking voor ongeveer de helft uit ja-knikkers en de andere helft uit dwarsliggers, ongeacht het onderwerp.
Het opkomen voor dieren
De postmodernen zullen tegenwerpen dat het evengoed vaak niet meer duidelijk is welk kamp ‘progressief’ (dus ‘links’) en welk kamp ‘conservatief’ (dus ‘rechts’) moet worden genoemd, zoals die onduidelijkheid zich bv. uit in zo’n term als ‘regressief links’. Ik geef toe dat het lastiger is geworden, maar een groot deel van mijn werk op mijn website www.gebandvanjoop.blogspot.nl bestaat erin de linkse en rechtse motieven onder alle politieke strijd naar voren te brengen om zo alsnog ideologische (en filosofische) klaarheid te brengen in alle ‘verwarring’ en fragmentatie in de huidige politiek.
Laten we bijvoorbeeld eens kijken naar het opkomen voor de dieren (want dat onderwerp heb ik nog niet eerder behandeld): we hebben inmiddels een Partij voor de Dieren (die dus heel postmodern ogenschijnlijk geen grote, alomvattende ideologie hanteert maar slechts de belangen van een bepaalde groep wil behartigen) maar ook de PVV die een dierenpolitie wil om dieren betere bescherming te geven neemt hier aan deel. De PvdD lijkt (anderszins) duidelijk links en de PVV (anderszins) duidelijk rechts. Is het opkomen voor dieren dan typisch postmodern waarop de begrippen ‘links’ en ‘rechts’ geen vat of betekenis meer hebben? Ik denk dat die termen beslist betekenis hebben om de PvdD en de PVV te kunnen begrijpen. De PvdD heeft namelijk een typisch links motief om op te komen voor dieren en de PVV een typisch rechts motief daarvoor, met daardoor ook een groot verschil in uitwerking.
De dierenrechten van de PvdD
Kenmerkend voor links is het abstracte denken en voor het rechts het verzet daartegen c.q. het concrete denken: in die zin heb ik al eens (zie hier) de wortel van al het linkse denken in Plato en de wortel van al het rechtse denken in Aristoteles gesitueerd (zodat alle strijd tussen links en rechts gelijkenis vertoont met de strijd tussen Plato en Aristoteles waarbij ik dan wel de immanente Ideeënleer van Aristoteles negeer).
Reeds de revolutionairen in de 18e eeuw spraken over de ‘mensheid’ dat op groot verzet van rechtse denkers stuitte: voor rechts bestaat er geen ‘mensheid’ maar bestaan er slechts individuele mensen. Rechts wijst dus de ‘linkse’ platoonse generalisatie of opstijging af. Dat verklaart ook de linkse obsessie voor gelijkheid terwijl rechts het bijzondere en particuliere benadrukt; in die zin is links een typisch product van de Verlichting en rechts van de tegenhanger der Romantiek. Niet voor niets achten linkse mensen het terecht dat het antidiscriminatieartikel het eerste artikel van onze Grondwet is (dat zij daarbij ook horizontaal uitleggen): alles moet gelijk worden behandeld (en zoals in de rechtse kritiek op ‘regressief links’ worden alle andere progressieve waarden daaraan ondergeschikt gemaakt).
Maar vanuit dat abstracte (en daarmee ook objectieve) denken rijst direct de vraag: waarom moet de gelijke behandeling worden beperkt tot alleen de mensen? Is het discrimineren van dieren niet net zo in strijd met de linkse grondwaarde van non-discriminatie als het discrimineren van zwarte mensen? Dieren hebben immers ook recht op leven en kunnen ook pijn voelen. Onze omgang en afslachting van dieren is in wezen hetzelfde en net zo erg als de omgang en afslachting van Joden in de Holocaust. De utilistische filosoof Singer, die nog eens uitdrukkelijk laat zien hoe het utilistisch denken voert tot de strijd voor dierenrechten (reeds de grondleggers van het utilisme in de 18e eeuw zoals Bentham waren voorvechters van dierenrechten), spreekt van ‘speciesism’ in aanvulling op racisme: waar racisme de ongelijke behandeling van niet-blanke mensenrassen is, zo is ‘speciesism’ de ongelijke behandeling van niet-menselijke dieren (en net zo kwalijk).
De PvdD strijdt daarom voor dierenrechten die uit grond van de linkse, generaliserende zaak uiteraard voor alle dieren moeten gelden. Juist bezien vanuit het grote linkse systeem is de PvdD dan ook een logisch uitvloeisel, aangezien met succes reeds zwarten, vrouwen en homo’s gelijke rechten hebben gekregen en alleen de dieren nog op hun rechten wachten. Dat de PvdD abstract en dus typisch links denkt, blijkt dus uit het feit dat het hier uitdrukkelijk om dierenrechten gaat die uit de grond van de zaak universeel zijn (in tegenstelling tot het privilege van de enkeling) en die voortkomen uit ons denken.
De dierenliefde van de PVV
De PVV heeft daarentegen een typisch rechtse insteek: het gaat hen niet om de abstractie van dierenrechten maar om het concrete fenomeen van dierenliefde die een hoogst persoonlijke, concrete band tussen twee individuen betreft (waarin ook het romantische of zelfs sentimentele zich toont).
Dit verklaart ook de kritiek van de PvdD op de PVV dat het die laatste alleen om huisdieren te doen is (terwijl de PvdD uiteraard geen enkel onderscheid tussen dieren wil maken): niet voor niets noemen de Engelsen huisdieren ‘pets’ (van petting = knuffelen). Een rechtse partij als de PVV acht kwetsbare groepen – baby’s, bejaarden maar ook (huis)dieren – beschermingswaardig (‘van kinderen en dieren blijf je af!’) maar slechts voor zover het onze kinderen, onze bejaarden en onze dieren zijn, dus voor zover we een (emotionele) band met hen hebben.
Links is daarentegen inclusief en acht dat exclusieve van rechts (het gaat alleen om de ‘onzen’) discriminatoir en willekeurig: voor links maakt het niet uit of we er een persoonlijke band mee hebben maar abstraheert de kwestie tot een gelijk en respectvol behandelen van alle mensen en dieren. En dat verklaart weer waarom links geneigd is juist geen verschil te willen maken tussen bv. kinderen, bejaarden en volwassenen (dat zelfs even heeft geleid tot het acceptabel willen maken van bv. pedofilie), hetgeen weer de woede van rechts opwekt. Door middel van dezelfde abstractie betoogt links voor de legalisatie van abortus – het prille menselijk embryo heeft nog geen zelfbewustzijn en kan dus niet als persoon worden aangemerkt – terwijl rechts het embryo beschermingswaardig acht op grond van zijn potentie om mens te worden waardoor het al tot ons moet worden gerekend zoals onze voorvaderen nog steeds tot ons moeten worden gerekend (welk laatste aspect weer de verklaring is waarom rechts veel meer moeite heeft met zaken als lijkschennis, erfbelasting en revolutie dan links).
Een complicatie?
Traditioneel gezien hecht rechts aan traditionele waarden terwijl links een nieuwe samenleving wil scheppen (in de woorden van de filosoof Kolnai: rechts idealiseert de werkelijkheid terwijl links het ideaal wil realiseren). Inmiddels is die progressieve revolutie voor een groot deel gerealiseerd. In die zin richt de PvdD zich logischerwijs op het enige (grote) ‘onrecht’ dat nog bestaat in linkse ogen: de rechtenloosheid van dieren. Socialisten en feministen lijken echter simpelweg niet meer te weten waarvoor ze nog moeten strijden en waarvoor ze dus nog bestaan, zodat ze dan maar simpelweg antirechts zijn en vanuit een fundamenteel antiracisme de kant kiezen van radicale moslims die zich immers als slachtoffer van een onderdrukkend ‘islamofoob’ Westen presenteren. Dat verklaart de ‘regressie’ van links (zie meer hierover op http://gebandvanjoop.blogspot.nl/2016/01/het-feminisme-is-zelf-extreem-rechts.html).
De betekenissen van links en rechts lijken in die zin te zijn gewisseld: links wil de huidige, progressieve verworvenheden behouden (en is zo paradoxaal genoeg conservatief dus ‘rechts’ en antipopulistisch geworden of zelfs een bondgenoot van islamradicalen) terwijl rechts nu de initiatiefnemer is tot verandering (dus ‘links’ en populistisch is geworden). Ongetwijfeld is dat een belangrijke factor in het huidige geloof dat de termen ‘links’ en ‘rechts’ achterhaald zijn. Toch is dat maar schijn: zoals ik hierboven inzake de dieren heb laten zien, is het klassieke links denken en rechts denken altijd weer terug te vinden in de huidige discussies, bv. door middel van de abstract/concreet-regel.
Criminaliteit en het linkse ‘objectieve’ verhaal vs. het rechtse ‘subjectieve’ verhaal
Er zijn echter ook andere criteria te formuleren die dan weer als variaties op de abstract/concreet-regel kunnen worden uitgelegd. Zo heb ik in http://gebandvanjoop.blogspot.nl/2016/04/de-bron-van-het-kwaad-op-de-snelwegen.html de discussie over de maximumsnelheid op de snelwegen geanalyseerd in termen van een typisch linkse objectiviteit versus een typisch rechtse subjectiviteit. Links hanteert graag een wetenschappelijke benadering – wetenschap elimineert precies het subjectieve (de ervaring) om zo tot objectiviteit te komen – en daarom vaak een utilistische ethiek, die op wetenschappelijke dus objectieve basis het grootste geluk voor het grootst aantal mensen nastreeft (zoals ook Marx ideologie afwees ten gunste van een vermeend wetenschappelijk-materialistische doctrine). Daarom houden linkse mensen ervan om er op te wijzen dat er in het verkeer meer slachtoffers vallen dan bij terroristische aanslagen en dat armoede de oorzaak van veel criminaliteit is.
Bij een objectieve benadering – bij een vergelijking van de cijfers – kloppen dit soort opmerkingen ook wel. Het roept echter verontwaardiging op bij veel rechtse mensen omdat die op Kantiaanse wijze het subject missen in dat objectieve verhaal van links en van de wetenschap (Kant heeft een uitgesproken ‘subjectieve’ ethiek ontwikkeld die haaks staat op het uitgesproken ‘objectieve’ utilisme waarin ook niet wordt gestreefd naar maximaal genot voor iedereen maar waarin ‘boontje komt om zijn loontje’ moet gelden). Dat (menselijk) subject is de bron van het handelen en is om die reden daar ook verantwoordelijk voor: uiteraard kan armoede een correlerende factor zijn in de criminaliteitscijfers (armoede is een prikkel tot criminaliteit) maar uiteindelijk is elk individu en niet zijn sociaal-economische omstandigheden verantwoordelijk en de echte oorzaak of hij wel of niet gaat stelen. Meer armoede zal meer misdaad geven, maar evengoed is armoede niet de oorzaak van misdaad: die oorzaak is een moreel onjuiste keuze van de dader.
De linkse, objectieve of wetenschappelijke aanpak ‘ontmenselijkt’ de mens in die zin door zijn subject-zijn en daarmee zijn vrijheid en verantwoordelijkheid te ontnemen: het behandelt mensen louter als objecten dus als willoze biljartballen die bewegen als gevolg van externe prikkels en krachten (waardoor de samenleving ook ‘maakbaar’ wordt voor de machthebber). Dit verklaart natuurlijk ook de verschillende aanpak van criminaliteit: links wil meer de armoede bestrijden om zo de objectieve factoren te verkleinen terwijl rechts zwaardere straffen voor de wetsovertreder wil om zo het subject sterker op diens morele verantwoordelijkheid – zijn vrijheid – aan te spreken.
Weer een andere variatie hierop is dat links de burger primair als ‘onderdaan’ (object/speelbal) van de wetgever ziet, zodat links op paternalistische wijze een goede overheid nastreeft die ervoor zorgt dat iedereen voldoende aan zijn trekken kan komen en recht wordt gedaan, terwijl rechts de burger primair als autonoom (dus als eigen wetgever c.q. subject) ziet, die juist alleen maar recht kan worden gedaan doordat de overheid zich niet (te veel) met de zaken van die burger bemoeit!
Conclusie
Kortom, zelfs voor de meest ‘postmoderne’ politiek die zich niets meer lijkt aan te trekken van grote categorieën als ‘links’ en ‘rechts’, blijken die termen evengoed nog altijd onmisbaar voor elk inzicht in hoe mensen denken en reageren op kwesties. Hooguit voelen mensen zich in de huidige individualistische en postmoderne tijd niet meer gebonden aan één club of kerk zodat ze vrijelijk ‘shoppen’ en links op de ene kwestie en rechts op de andere kwestie kunnen zijn (zoals mensen vaak enigszins trots vertellen om daarmee hun vrijheid te bewijzen). Maar dat doet niet af aan de betekenisvolheid van de termen ‘links’ en ‘rechts’.
Wel heb je misschien een zeker abstractieniveau nodig – zeg maar: een linkse geest – om het wezenlijke van links en rechts te zien terwijl we in de huidige praktijk tegelijkertijd vaak zien dat juist linkse mensen van de termen ‘links’ en ‘rechts’ af willen omdat zij als de nieuwe gevestigde orde logischerwijs tegen polarisatie zijn omdat politieke strijd alleen maar hun dominante positie kan ondermijnen.