Maupie en zijn Amsterdamse eenmanspartij
Een intrigerende figuur die in een eerdere column van mij al opdook omdat hij de initiatiefnemer was van de eerste grote Sinterklaasintocht in 1934, is de Amsterdamse huisarts, gemeenteraadslid, oprichter van een eenmanspartij en tevens oprichter en voorzitter van het ICA (Initiatief Comité Amsterdam): Dr. Maurits de Hartogh (1876 – 1952), in de wandeling Maupie genoemd.
Toen het ICA in 1972 veertig jaar bestond schreef mijn grootvader, die vanaf 1933 in het ICA-bestuur zat, een overzichtsartikel voor het blad Ons Amsterdam. Toen ik dit stuk onlangs opvroeg en las, viel het mij op dat mijn grootvader zijn eigen rol in het ICA helemaal niet ter sprake bracht en het stuk grotendeels een lofzang was op Maupie. Zodoende was mijn nieuwsgierigheid gewekt.
Volgens mijn grootvader (in zijn stuk uit 1972) was het ICA van begin jaren dertig een “wilde schare”, bestaande uit “vogels van diverse pluimage”, die het destijds nogal saaie stadsleven wilden opvrolijken met tal van initiatieven en projecten. Maupie de Hartogh had in een gemeenteraadszitting van 1931 al aangekondigd dat hij dit comité wilde oprichten, nadat hij opgemerkt had: “er wordt gezegd dat Amsterdam een rode stad is, maar het is in ieder geval een dode stad”. Maupie vond dat er niets te beleven was in Amsterdam en dat de stad daardoor achterliep op andere steden. Daarom begon hij met het ICA, waar lange tijd geen archief werd bijgehouden want de deelnemers gingen er niet van uit dat hun club een langdurig bestaan zou kennen, aldus mijn grootvader. De leden van het ICA waren deels notabelen zoals directeuren van gemeentelijke instellingen, mannen uit het bedrijfsleven, een huisarts en een dierenarts (mijn opa), maar ook kunstschilder Bernard van Vlijmen en tekenaar Jo Spier maakten er deel van uit. Enkele leden van het bestuur waren van joodse afkomst, waaronder ook Maupie zelf.
Behalve huisarts was Maupie dus ook politicus namens zijn eenmanspartij en in die hoedanigheid zat hij eerst in de Provinciale Staten en vanaf 1931 (hij was toen 55 jaar) tot aan de Tweede Wereldoorlog in de Amsterdamse gemeenteraad. Met name in de gemeenteraad nam hij tal van initiatieven. Als ik erop zoek in het digitale krantenarchief Delpher, vind ik het één en ander over deze eenmanspartij, die simpelweg Lijst De Hartogh heette. Het is moeilijk om Maupie in de rechts-links balans te vatten, hij gaf zelf aan dat hij bewust buiten die categorieën wilde blijven, maar aan de artikelen te zien was hij meer liberaal georiënteerd, hij werkte samen met de liberalen en maakte het de socialistische wethouders van Amsterdam behoorlijk lastig. Zo adviseerde hij bij de algemene beschouwingen van 1933 en in dit ingezonden stuk om het verliesgevende gemeentelijke “Wasscherijbedrijf” maar op te heffen en dit werk verder over te laten aan de middenstanders. Aan de andere kant, laat hij zich ook zien als een sociale politicus. Zo vroeg hij B&W, eveneens in 1933, om het tarief van het tramkaartje terug te brengen van 11 cent naar een dubbeltje. De dienstdoende journalist kopte fraai: Dokter De Hartogh aan het ziekbed van de tram – weg met de kaartjes van 11 cent.
De wijze van besluitvorming binnen het ICA onder leiding van Maupie werd in hoge mate bepaald door diens methode, die door mijn grootvader als volgt werd beschreven: op elke vergadering bracht iedere aanwezige minstens één initiatief ter tafel en als er van al die initiatieven minstens één werd uitgevoerd, dan was Maupie een tevreden man.
Zo kwamen er allerlei serieuze en ook vrolijke plannen van het ICA. Los van hun grote succesnummer, de Amsterdamse Sinterklaasintocht – een plan gebaseerd op een idee van journalist David Kouwenaar dat Maupie in 1934 onder grote hilariteit naar voren bracht – hield het ICA zich ook bezig met het behoud van de luchthaven Schiphol voor Amsterdam, diverse sociale en educatieve projecten, het organiseren van feesten en het plaatsen van de duiven op de Dam. Er waren imposante plannen voor bergen en fonteinen (die voor het grootste deel nooit doorgingen) en er werd op zondagochtenden een chique “pantoffelparade” gehouden aan de Apollolaan in Amsterdam-Zuid, waarbij elegante mannequins met parfum sprenkelden. Onder de meer hilarische plannen: het organiseren van fluitwedstrijden voor slagersjongens en het organiseren van de tentoonstelling “het lelijkste hondje in Amsterdam”, een soort tegenhanger van de deftige rashondententoonstellingen in die tijd. De tentoonstelling van het lelijkste hondje was een groot succes: mijn grootvader beschrijft hoe de halve Jordaanjeugd erop af kwam en dat het gebeuren met jury in de muziektent van het Vondelpark ontaardde in een “heerlijke chaos”, waarover in Amsterdam nog dagen werd gesproken.
Over de werkzaamheden van Maupie als huisarts – hij was een alom gerespecteerd medicus – vinden we het één en ander in dit artikel van Frans van Zelm die het verhaal vertelt van een vrouw, die zich dokter De Hartogh nog herinnert uit haar vroege jeugd. Maupie wordt omschreven als een imposante, gezette figuur met een bulderende stem en het hart op de juiste plaats, die met zijn huisartspraktijk zetelde in het souterrain van een pand aan de Plantage Middenlaan, nummer 1. Vanwege de tocht zat hij daar ‘s winters binnenshuis met een grote, geruite pet op zijn glimmende, kale schedel. Toen de vrouw die aangehaald wordt in Van Zelm’s artikel als jong meisje niet werd toegelaten op de meisjesschool van haar vaders keuze – ze kwam niet uit een respectabele buurt – biechtte haar moeder dat op bij dokter Maupie, die binnen de kortste keren een andere school voor haar regelde. Niemand kwam op het idee om dokter De Hartogh tegen te spreken, leren we van deze anekdote.
Bij Maupie’s overlijden in 1952, verscheen in het blad De Tijd een In Memoriam. Ook hier kunnen we het één en ander uit halen. Volgens de scribent was met Maupie een merkwaardig man heengegaan, een typisch vertegenwoordiger van het vooroorlogse Amsterdam dat gekenmerkt werd door een grote joodse gemeenschap en daardoor een stad was “waar het levenstempo een aantal slagen hoger was dan thans het geval is”. We lezen ook dat de aanhang van De Hartogh’s partij “voor een groot gedeelte haar einde heeft gevonden in de gaskamers van Auschwitz” en dat zij het Amsterdamse leven een “feestelijk en barok karakter gaven”.
Dit lezende realiseer ik me dat ik, geboren in 1959 als 10e generatie Amsterdammer, betrekkelijk weinig weet van dat vooroorlogse Amsterdam, laat staan de sfeer ervan zou kunnen proeven. Natuurlijk ken ik de dagboeken van Anne Frank en Etty Hillesum, maar dat zijn meer introspectieve werken. Het onderwerp was niet taboe, maar werd toch wel vermeden na de oorlog. Ik herinner me dat ik een keer zei tegen mijn vader: “waar komt die typisch Amsterdamse humor toch vandaan?”, waarop hij me een beetje streng aankeek en antwoordde: “dat is de joodse invloed”. Mijn vader (ook dierenarts, geboren in 1931) vertelde me wel eens dat hij voor de oorlog gewend was op school te zitten in klassen met minstens tien joodse kinderen, terwijl het er na de oorlog misschien één of twee waren. Dat is natuurlijk logisch als je de cijfers van de Holocaust kent; maar door zo’n opmerking realiseerde je je ineens de grote impact die deze heeft gehad in Amsterdam.
Wat betreft Maupie, hij overleefde de oorlog, voor zover ik weet eerst door onder te duiken en later wist hij concentratiekamp Theresienstadt te overleven, net als mede ICA-bestuurslid Jo Spier. Ik heb er het één en ander over gelezen dat Spier na de oorlog bekritiseerd werd vanwege een te coöperatieve houding; zo zou hij decorstukken hebben vervaardigd voor een film van de Duitsers en moest in hun opdracht enkele toespraken houden in het concentratiekamp, o.a. over het opvolgen van de aanwijzingen betreffende het Rode Kruis. De Nazi’s gebruikten Theresienstad als een soort “modelkamp” om de media te manipuleren. Hoewel er nooit aanwijzingen zijn geweest dat Spier concreet iemand benadeeld had hielden de geruchten aan, wat reden was voor Jo Spier om in 1951 te emigreren naar Amerika met zijn gezin. Hoe het ook zij; beide mannen hoorden bij de groep die de oorlog overleefde.
Nadat hij in 1945 was teruggekeerd naar Amsterdam, schijnt Maupie niet bijzonder actief meer te zijn geweest. Ik kan me indenken dat hij die zo midden in de joodse gemeenschap stond, een niet te verwerken mentale klap had gekregen. In het hierboven genoemde artikel van Frans van Zelm lezen we dat Maupie na de oorlog in een appartement aan de Linnaeusstraat woonde in Amsterdam-Oost, waar hij met mooi weer op zijn balkon zat en naar bekenden zwaaide als die voorbij liepen. Hij zat na de oorlog in 1945-1946 nog kort in de gemeenteraad en wist daar te bewerkstelligen dat er weer zwanen kwamen in de Amsterdamse vijvers; deze waren allemaal opgegeten in de hongerwinter.
Bij de Sinterklaasintochten verscheen hij ieder jaar keurig in jacquet en reed mee in de open koets van het ICA-bestuur. In 1951 kon hij door ziekenhuisopname niet komen. Dat jaar bezocht mijn grootvader, die inmiddels Sint was, hem direct na het voltooien van de intocht in het ziekenhuis OLVG, vergezeld van enkele Zwarte Pieten en met een “zeer speciaal geschenk”, lees ik in de Telegraaf van die week. In de zomer van 1952 overleed Maupie. Over zijn persoonlijk leven heb ik weinig kunnen vinden; het lijkt erop dat hij niet getrouwd was of kinderen had. Zijn levensverhaal maakt nieuwsgierig. Ik heb het idee dat er een mooi boek in zou zitten als iemand de moeite nam om zich erin te verdiepen. Daarmee zou misschien een stukje van dat ”feestelijke en barokke”, maar verloren gegane vooroorlogse Amsterdam weer tot leven komen.