Voeding in de middeleeuwen
Hangt de gekozen voeding af van de beschikbaarheid, of spelen ook andere factoren een rol bij de keuze voor de soort voeding.
“Wat men dagelijks eet en drinkt hangt af van de beschikbaarheid van voedingsmiddelen in een bepaald milieu. Exit dus de theorie van het Bourgondische Vlaanderen en het calvinistische Nederland.”
Die uitspraak is van J.L. Heldring en hij beroept zich daarbij op de autoriteit van Wim Blockmans, een Antwerpenaar die in Leiden middeleeuwse geschiedenis doceerde. De strekking van het betoog is dat voedingsgewoonten niet een kwestie zijn van voorkeur en cultuur maar dat zij door de materiële omstandigheden worden bepaald.
Hoe groot de autoriteit van Blockmans is, kan ik niet beoordelen. Ik ken hem niet, maar het enkele feit dat iemand hoogleraar is, geeft tegenwoordig niet altijd meer een garantie voor betrouwbaarheid van verstrekte informatie. In elk geval is het goed in te zien dat er hier bij Heldring en Blockmans sprake is van een monocausale redenering, d.w.z. één die onvolledig is en daarom formeel geen sterke bewijskracht heeft.
Men maakt immers altijd een keuze uit de beschikbare voedingsmiddelen en die keuze kan wel degelijk cultureel zijn bepaald. De beschikbaarheid alleen bepaalt niet het menu. Het menu is een combinatie van wat er verkrijgbaar is, wat men betalen kan en van hetgeen op grond van culturele tradities de voorkeur geniet.
Dat de Nederlandse bodem ongeschikt was voor broodgranen, zoals Heldring in navolging van Blockmans beweert is wel waar, maar niet omdat de poldergronden daarvoor te karig zijn, eerder omdat de klei te zwaar was in de bewerking en de bodem te vochtig. Holland en de andere kustprovincies begonnen pas aan het inpolderen in de late middeleeuwen en waren voor die tijd veel spaarzamer bewoond, er was domweg te veel water en te weinig grond.
Noord-Nederland verhandelde vanaf de Bourgondische tijd meer broodgranen dan alle andere zeevarende naties van Europa bij elkaar. Op de graanhandel uit de Baltische landen en de Oekraïne hadden Friesland, Holland en Zeeland praktisch een monopolie. Broodgraan was daarom in de calvinistische tijd in overvloed beschikbaar.
In de zestiende eeuw was Nederland een handelsnatie en maar voor een betrekkelijk klein deel aangewezen op de eigen graanbouw. Dat Nederlanders in het algemeen geen vleeseters waren, komt niet omdat er hier geen veeteelt plaats vond, integendeel. Nederland was in de zestiende eeuw het Europese centrum van vetweiderij, maar men deed dat grotendeels voor de export.
Men kan dat vergelijken met de margarine consumptie na de Tweede Wereldoorlog. Nederland was de grootste boterproducent van de EEG maar at zelf margarine. Vis en vooral haring hoorde tot het traditionele voedsel in de tijd die Heldring beschrijft. Het was goedkoop en ondanks de toenemende welvaart at het gewone volk vis. De haring werd overigens niet zoals Heldring citeert van de Atlantische kusten gehaald, maar van de Doggersbank, ten Noorden van de Waddeneilanden.
In het Noorden was rogge volksvoedsel en dat er bier gedronken werd en geen wijn is een kwestie van traditie. Wijn kon hier niet verbouwd worden, maar niet omdat de grond te arm is. Wijnbouw gedijt immers op arme en kiezelige grond, maar omdat er hier te weinig zon is. Bier was men gewend te drinken en het had de voorkeur ook wanneer men zich wijn kon veroorloven. Wijn was overigens in de Middeleeuwen een moeilijk te transporteren product.
Gedistilleerde wijnen, zoals sherry port en cognac waren veel beter te vervoeren en werden ook wel gedronken, maar niet ter vervanging van volksdranken als bier en wijn. Het alcoholpercentage van die beide dranken was veel lager dan tegenwoordig. Men dronk het omdat schoon water vaak niet beschikbaar was en thee en koffie hier nog niet bekend waren.
Het zout voor de haring kwam niet uit de Caraïben of elders van overzee, maar uit Portugal en uit de Middellandse Zee. Het Franse zout, dat goedkoper was, werd algemeen als te bitter beoordeeld. De scheepvaart was tenslotte in Holland al groot, lang voor het haring kaken werd uitgevonden.
Wel is het weer waar dat in de middeleeuwen de welvaart in Vlaanderen en later ook in Brabant veel groter was dan in de Noordelijke provinciën, zoals uit de belastingopbrengsten[1] uit de Bourgondische periode kan worden afgeleid. Maar Vlaanderen en Brabant hoorden dan ook tot de rijkste streken van Europa. Holland kwam ondanks zijn veel kleinere bevolking wel op de derde plaats in de belastingopbrengst, ver voor de andere gewesten.
Noord-Nederland hoorde in de zestiende eeuw al tot de rijkste gebieden van noordwest Europa. Niet alleen vanwege zijn vruchtbare landbouwgrond overigens, maar vanwege de handel. De traditie van zuinigheid stamt uit vroegere tijden. De droogmalingen uit de late middeleeuwen hebben de bevolkingsgroei en de welvaart bevordert, die zoals bekend in de zeventiende eeuw die van de Zuidelijke Nederlanden ver overtrof, maar die in de eetgewoonten betrekkelijk weinig verandering meer heeft gebracht.
- F.H.M. Grapperhaus, Alva en de Tiende Penning, Zutphen, 1982; F.H.M. Grapperhaus, Belasting, Vrijheid en Eigendom. Hoe de Belastingheffing leidde tot meer zeggenschap voor burgers en meer eenheid tussen staten 511 – 1787, Zutphen, 1989
Dit artikel over Voeding in de middeleeuwen verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp
Meer van Toon Kasdorp vindt u hier
Bedankt. Leuk!
Varkenswangetjes waren altijd beschikbaar. In Vlaanderen belandden ze mee met de rest van de kop van het varken in de “kop” of “hoofdkaas”, in Vlaanderen “hoofdvlak”. Dat was 70 jaar geleden in Vlaanderen eten voor het gewone/arme volk. Nu stilaan een steeds duurder wordende delicatesse, net als varkenswangetjes die bereid worden als stoverij (Vlaams-Nederlands woord dat ook ingeburgerd raakt in het Noord-Nederlands). Ik heb maar één verklaring: cultuur. Een voedingsmiddel kan geassocieerd worden met een subcultuur en om die reden afgewezen worden door een andere subcultuur binnen dezelfde beschaving. Vergelijkbaar: schorseneren, destijds “de asperge van de arme man/gewone man”…
Ik heb nog college van Blockmans gehad. Goeie, prettige docent met interessante ideeën.