Internationaal terreurrecht, oorlogsrecht en zo meer
Is een internationaal terreurrecht een oplossing voor de deficiënties in het bestaande internationale recht vroeg Toon Kasdorp zich af?
In de Volkskrant stond op 5 augustus 2014 een artikel van Sterre Lindhout, waaruit soms moeilijk viel op te maken of het haar eigen mening was die ze daar verkondigde, of dat we te maken hadden met gegevens uit een interview dat ze had afgenomen van Bill van Esveld van de UNHCR[1] en Human Rights Watch.
Het onderwerp ging haar duidelijk boven de pet. Dat is niet zo verwonderlijk, want het internationale oorlogsrecht is een extreem lastig onderwerp. Ze probeerde weer te geven wat in de bestrijding van terrorisme wel en niet mag volgens de Conventies van Genève en hun protocollen.
Daarbij moet je om te beginnen vaststellen dat Geneefse conventies niet gemaakt zijn voor terrorismebestrijding, maar voor reguliere oorlogen tussen twee staten, het soort oorlog waarvan in de Gaza-strafexpedities geen sprake is.
Waar de wereld behoefte aan heeft, is aan terreurrecht, een recht dat de grenzen aan zou kunnen geven waaraan legitieme partijen zich moeten houden bij de bestrijding van niet legitieme partijen, zoals terreurorganisaties of landen die de humanitaire regels niet erkennen. Uitgangspunt zou daarbij moeten zijn dat oorlogsrecht alleen geldt tussen staten die beiden dat recht wel erkennen en ernaar handelen.
Organisaties en landen die zich van het recht niets aantrekken moeten wel bestreden worden, maar niet op basis van over en weer geldende regels, zoals die van de Conventies van Genève.
Bij de bestrijding van terreur zou een recht horen te gelden dat summiere en eenzijdige regels bevat voor beschaafde landen. Die regels zouden alleen horen te gelden wanneer ze voorafgaand ‘een staat van terreur’ hebben uitgeroepen. In het geval van Israël kunnen we, denk ik, wel spreken van een permanente en voortdurende situatie van terreur.
Maar in de meeste westerse landen geldt dat dit soort rechtsregels pas in werking zouden horen te treden als de normale vredesregels niet meer blijken te werken en er al de facto een uitzonderingstoestand is ingetreden. Door noodrecht tot uitzonderingstoestanden te beperken voorkomt men dat de voor die toestand gelden regels het reguliere recht gaan besmetten.
Het is niet te verwachten dat een terreurrecht er snel zal komen. Men ziet in het Volkenrecht tegenwoordig de VN als de bron van het internationale recht en de meerderheid van de lidstaten van de VN sympathiseert met organisaties die zich van terreurmethoden bedienen. Dat soort organisaties en hun sympathisanten zijn bij het ontstaan van een dergelijk soort recht niet gebaat.
Willen we nog ooit internationaal geldende regels kunnen maken via een permanente organisatie, dan zullen we de VN moeten loslaten, zoals we dat ook met haar voorganger de Volkenbond hebben gedaan. We zouden haar kunnen vervangen door een organisatie van beschaafde landen ( OBL ), die wel een positieve bijdrage kan geven aan de orde in de wereld.
Dat zou ook daarom een grote vooruitgang zijn, omdat dan allerlei UN programma’s en instituten behouden kunnen blijven, die nu teloor dreigen te gaan aan de corruptie en het machtsmisbruik dat zich vanuit het VN hoofdkwartier in New York als een soort Ebola virus over de internationale organisaties lijkt uit te spreiden.
Voor zover het gaat om bestrijding van niet legitieme partijen gaat het niet om recht, maar om morele regels waar men zich eenzijdig aan houdt, om het lidmaatschap van de groep van humanitaire landen te behouden. Israël zou er baat bij hebben als er internationaal door erkende deskundigen werd vastgesteld wat wel en niet kan bij dit soort bestrijding.
Die bestrijding zou niet alleen de moorddadige organisaties zelf moeten betreffen maar ook degenen die financiële en gewapende steun verschaffen aan terreurorganisaties. Dat zijn vaak partijen buiten de terreurregio’s. In het geval van Israël praten we dus over oliestaten en individuen uit die olielanden, die over praktisch ongelimiteerde middelen beschikken. Verder over wapenfabrikanten die er geen been in zien om hun wapens te leveren aan partijen die als terreurorganisaties bekend staan of van wie bekend is dat ze terreurorganisaties steunen. Gedacht kan worden aan Iran en aan Golfstaten als Qatar, maar ook aan individuen als wijlen Osama Bin Laden, die uit oliestaten afkomstig zijn.
Maatregelen in het kader van het terreur recht zouden niet alleen moeten bestaan in gewapend optreden maar ook in het blokkeren en confisqueren van tegoeden en andere handelsmaatregelen.
Binnen een daarvoor op te richten OBL zou een dergelijke nieuwe vorm van internationale regelgeving overeen kunnen worden gekomen, maar pas na een grondig onderzoek, waarin zowel de ethische kanten als de doelmatigheid van de bestrijding de aandacht krijgen.
Sterre Lindhout
Van een van mijn lezers kreeg ik het verzoek wat gedetailleerder in te gaan op de bezwaren die ik had tegen het bovengenoemde artikel van Sterre Lindhout.
Dat is dan in de eerste plaats dat er gesproken werd over ‘partijen in het conflict die zich geen van beiden aan het oorlogsrecht zouden hebben gehouden’.
Als je huis wordt overvallen door rovers, dan probeer je je huisgenoten te redden en als de rovers daar schade bij oplopen, of de mensen die ze als schild gebruiken bij de overval, dan hoort zich het verwijt te richten tegen de boeven, zou ik zeggen en tegen degenen die de boeven beschermen.
Dan wordt er gesproken over ongelijkwaardige partijen en een asymmetrische urbane oorlog. Dat verwijt zou je ook kunnen richten tegen de politie als die met een overmacht een stel gewapende bankovervallers probeert uit te schakelen. De gebouwen waarvan de bewoners hebben toegestaan dat de rovers er zich permanent vestigden, waar ze hun wapenopslagplaatsen hebben, lopen dan schade op, maar die bewoners hadden daar zelf ook wel eens wat eerder iets aan kunnen doen. In plaats daarvan hebben de ze de rovers niet alleen recht van inwoning gegeven maar ook nog tot huisbewaarders benoemd.
‘Je mag burgers in een gewapend conflict niet tot doelwit maken met het doel ze te demoraliseren’. Dat is een impliciete beschuldiging waar geen spoor van bewijs voor bestaat. Integendeel, het land dat beschuldigd wordt, Israël, waarschuwt de vijandelijke burgers tijdig om te maken dat ze wegkomen. Slachtoffers vallen vooral onder degenen die dat dan vervolgens niet doen.
Lindhout reageert daarop door te beweren dat waarschuwen geen legitimatie is voor het beschieten van burgerdoelen. Ze zou daar bij in aanmerking kunnen nemen dat er, behalve de diepgelegen gangenstelsels van Hamas, geen doelen zijn in Gaza die niet tegelijk als Hamasdoelen en als burgerdoelen kunnen worden aangemerkt.
Dan steeds weer dat verwijt van gebrek aan proportionaliteit. Terreurbestrijding is per definitie disproportioneel als het door een externe staatsmacht gebeurt. Terreur hoort bestreden te worden door de bewoners van de stad of het land waar de terroristen zich ophouden. Als men dat nalaat gaat het niet aan om daar de terreurslachtoffers een verwijt van te maken. Het verwijt zou zich horen te richten tegen de VN, die Gaza als terreurnest in stand houdt en onder het mom van menslievendheid jegens de Palestijnen de Israëli’s bloot stelt aan terreur.
Het oorlogsrecht, waar Lindhout het steeds over heeft, is in werkelijkheid helemaal geen vorm van recht. Recht dat is het geheel van door een gemeenschap aanvaarde regels voor gedrag, dat door rechters kan worden toegepast op concrete situaties. Rechters van wie de uitspraken vervolgens door een overheid worden gehandhaafd. Daarom bestaat recht niet alleen uit wetten die op een voorgeschreven en formele manier tot stand zijn gekomen maar ook uit jurisprudentie, dat wil zeggen: uitspraken van erkende tribunalen en uit gezaghebbende geschriften.
Bij het internationale strafrecht ontbreekt de gemeenschap, de gezamenlijke overheid die de wetten maakt, de erkende tribunalen en de gezaghebbende geschriften. Het internationale strafhof in Den Haag wordt alleen serieus genomen door zelf benoemde volkenrecht specialisten en niet eens door de VS, toch de belangrijkste handhaver van orde in de wereld.
De adressanten van het internationale oorlogsrecht, zoals Vladimir Poetin, negeren het, tenzij zij door westerse mogendheden gedwongen worden zich er iets van aan te trekken. Dat is dan eerder een kwestie van macht dan van recht. Er is met andere woorden geen internationaal recht en dat blijkt ook wel uit het bestaan van terreurorganisaties als Hamas, Al Qaeda en Isis. Als er een werkzaam internationaal recht was, zouden dit soort organisaties niet bestaan.
Dan vraagt Sterre Lindhout steeds bewijs voor de uitspraken van Israël dat ze goede redenen hebben voor hun optreden in Gaza. Bijvoorbeeld bewijs voor de stelling dat Hamas de bevolking dwingt om als schild op te treden.
Lindhout mag redengeving vragen bij weloverwogen beslissingen, waar een lange voorbereidingstijd aan vooraf gaat en waarbij alle relevante informatie aanwezig is. Israël gaat er tijdens zo’n defensieve campagne terecht van uit dat de eigen ervaring met Hamas maatgevend is. Een jonge vrouw zonder enige persoonlijk ervaring met oorlogsproblematiek zou met meer voorzichtigheid haar oordeel horen te vormen.
Dan ook het steeds weer terugkerende verwijt van collectieve straffen voor de Palestijnse bevolking. Ziet ze dan niet dat dit puur een kwestie is van terminologie? Israël moest beslissen om wel of niet te reageren op het optreden van Hamas, zoals ik dat eerder beschreven heb.
Men zou daar nog bij kunnen bedenken dat het de culminatie was van jarenlange terreurdaden van Hamas en in wezen ging het dus om een druppel die een emmer liet overlopen. De Gaza-oorlog nummer drie of vier is niet lichtvaardig begonnen. Maar als men eenmaal begint is het godsonmogelijk om hem in een stadsomgeving te voeren zonder burgerslachtoffers. Om dat collectieve bestraffing te noemen is terminologische oplichterij.
Neem als voorbeeld het bombarderen van het huis van een Hamasleider op een moment dat men er vrij zeker van kon zijn, dat hij er aanwezig was. Inderdaad had men kunnen bedenken dat er dan ook andere familieleden zouden zijn, maar hadden van hun kant die familieleden niet kunnen weten dat een verblijf in de buurt van een notoire crimineel gevaren met zich brengt? Ik vind het toestaan van recht van verblijf aan terroristen een vorm van collectieve criminaliteit, al ben ik me er van bewust dat er geen internationaal recht bestaat dat deze materie regelt.
Waarom moet Lindhout in haar verhaal zo eenzijdig de rechten van terreurorganisaties aan de orde stellen en van degenen die hun onderdak verschaffen. Waarom komen de rechten van de vreedzame bevolking van Israël bij haar niet of nauwelijks aan de orde? Steeds weer opnieuw komen verwijten aan Israël bij nadere analyse erop neer dat dat land zijn burgers naar beste vermogen beschermt, terwijl Hamas juist zijn best doet zoveel mogelijk slachtoffers te veroorzaken aan beide kanten.
Lindhout vindt dat Wilders de vooroordelen over minderheden exploiteert[2]. Wat zijn die vooroordelen? Kort samengevat – haar woorden – dat ‘minderheden bovenaan staan in de rijtjes waar je het liefst de hekkensluiter wilt zijn. Voortijdige schoolverlaters, werkloosheid, criminaliteit, het berijden van levensgevaarlijke en vaak gestolen scooters enz. etc.’
Ik vind dat geen erg mooi Nederlands maar daar gaat het nu even niet om. Is het waar? Kun je het exploitatie van vooroordelen noemen wanneer iemand het kind bij zijn naam noemt? Politieke correctheid en het exploiteren van vooroordelen zijn stempels die respectievelijk op progressieve en op conservatieve mensen worden gedrukt. Maar het zijn geen steekhoudende argumenten.
Ik vond dat geen goed gelukt bericht van Lindhout en dat is niet haar eerste of haar enige. Zo schreef ze eerder in de Volkskrant[3] wel erg oppervlakkig over de demoralisatie van het Nederlandse onderwijs. In het algemeen houden leraren daar hun mond over. Kranten en tv-programma´s lijken onvoldoende geïnteresseerd om erin te duiken en men probeert het zo positief mogelijk voor te stellen. Een rapport van het CITO van maart 2013 over de controle correctie bij de eindexamens is massaal genegeerd, tot de Volkskrant opende met een voorpagina artikel van Lindhout over het onderwerp.
De staatssecretaris had iets willen doen met dat rapport, meldde de schrijfster, maar de scholen en de vakbonden wilden niet meewerken. Want, zeggen ze, de leraren worden voor dat dubbele correctiewerk te slecht betaald. Dat is opmerkelijk. Ik kan me niet herinneren dat vroeger leraren naast hun salaris überhaupt ergens extra voor betaald werden behalve dan voor bijlessen.
Lindhout zei dat niet, maar het lijkt me veel waarschijnlijker dat een serieuze tweede correctie massaal achterwege blijft omdat de eerste correctie door de eigen school van de leerling wordt gedaan en dat eigen leerlingen daarbij worden gematst. De school die de tweede correctie zou moeten doen wil de collega´s niet in de wielen rijden, omdat ze met hun eigen leerlingen precies hetzelfde doen. Ergens verderop in de krant interviewde Lindhout een leraar die twee jaar later met pensioen zou gaan en daarom wat minder onder de sociale druk van zijn collega´s stond dan de meesten.
Hij vertelde dat hij dat jaar bij de controle correctie gemiddeld anderhalf punt per leerling in mindering had gebracht. Bij een van de leerlingen had hij het punt moeten halveren. Lindhout vroeg zich af hoe men zo kon sjoemelen, omdat het CITO immers correctiemodellen geeft, maar het had haar duidelijk moeten zijn dat er hier geen sprake is van slordigheid of onbekwaamheid van incidentele leraren, maar van regelrechte en massale fraude. Heel vergelijkbaar met wat er op de Ibn Chaldoen school gebeurde en waar de kranten indertijd over vol hebben gestaan.
Sommige docenten verklaren hun gedrag door te zeggen dat de leerling zo hard heeft gewerkt en het zo goed bedoelt, maar dat hij problemen heeft met de Nederlandse taal. De geïnterviewde leraar meende dat alle eindexaminandi hetzelfde behandeld horen te worden zolang ze hetzelfde diploma krijgen en voor die opvatting valt, meen ik, veel te zeggen. De leraren van wie hij het werk zo ruw corrigeerde zijn daar natuurlijk niet blij mee. Men vindt het normafwijkend gedrag, zo streng zijn ze immers nergens. En de scholen hebben belang bij deze fraude. Het gedrag van de inspectie werkt het in de hand.
Waar dit verhaal aan doet denken is aan de doping fraude bij het wielrennen. Alle betrokkenen zwijgen erover, iedereen weet ervan en in beide gevallen is duidelijk dat ook de samenleving het liever niet wil weten. De consequentie zou immers zijn om het bestaande onderwijssysteem als reddeloos te beschouwen.
Men zou een nieuw systeem op moeten zetten waar uitsluitend vakbekwame en betrouwbare leraren in functioneren en geen leerlingen worden toegelaten die de capaciteiten of de vooropleiding missen om de school met succes te doorlopen. Dat zou weer enorme maatschappelijke consequenties hebben en liever dan dat onder ogen te zien steekt men zijn kop in het zand.
Onze minister van financiën Dijsselbloem heeft intussen al weer tien jaar geleden met zijn commissie-Dijsselbloem een rapport uitgebracht over de staat van het onderwijs. Daar stond in wezen hetzelfde in als in dat artikel in de Volkskrant maar toen in nog wat bedekte termen. Met zijn rapport is, voor zover bekend, niets gebeurd.
De goede beoordelingen die het Nederlandse onderwijs nog steeds internationaal krijgt zijn op fraude gebaseerd. De Kamer onderzoekt wel, maar dwingt de Haagse overheid niet om maatregelen te nemen. Men houdt zich daar liever bezig met hypes dan dat men ernstige tekortkomingen bij de overheid corrigeert. Waarvoor hebben we eigenlijk dat parlement nog? Voor het amusement van de tv-kijker?
En wat bakken de media van de corrigerende functie die ze volgens Tjeenk Willink hebben? Weinig tot niets.
- De UNHCR is de vluchtelingenorganisatie van de VN waar Ruud Lubbers nog ooit voorzitter van geweest is.
- Volkskrant 9/11/13
- van 21-6-13
Dit artikel over Internationaal terreurrecht verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp.
Meer van Toon Kasdorp vindt u hier