Franz Joseph – de laatste Habsburgse keizer
Franz Joseph, de een na laatste Habsburgse keizer van de Donau monarchie was zowel een charismatische als een traditionele monarch. Hij heerste over een etnisch divers rijk dat door een van de beste bureaucratieën van Europa werd bestuurd. Hij overleed midden in de Eerste Wereldoorlog, drie jaar voor de vrede die een einde maakte aan zijn keizerrijk.
Hij was een van die zeldzame monarchen die bij hun onderdanen een onaantastbare persoonlijke populariteit genoten ondanks de impopulariteit van het door hem gevoerde beleid en het optreden van zijn ministers. Sinds Karel V is er geen keizer meer geweest in de Duitse landen die hem in statuur en koninklijke deugden overtrof.
Toch was het regime van Keizer Frans een aaneenschakeling van politieke en militaire nederlagen en bleef hem ook persoonlijk, zoals hij ooit opmerkte, maar weinig bespaard. Links en rechts om hem heen werden mensen krankzinnig, pleegden zelfmoord, werden vermoord of gingen anderszins voortijdig dood.
Hij verloor de hegemonie in de Duitse landen aan Pruisen, moest Hongarije binnen de Donau monarchie een gelijkberechtiging gunnen met Oostenrijk, verloor in het begin van zijn carrière Lombardije en aan het einde de rest van zijn Italiaanse bezittingen tezamen met alle Roemeense en Slavische onderdelen van het rijk. Hij was niet een van de briljantste geesten van zijn tijd, maar in sterkte van karakter, hoffelijkheid, innemendheid, betrouwbaarheid en goede bedoelingen deed hij voor niemand onder.
De Habsburgse monarchie was een product van de strijd tegen de Turken. Een paar eeuwen lang, eigenlijk sinds Karel V, had Oostenrijk in de voorhoede gestaan in de reeks oorlogen die op de Balkan werden gevoerd tegen de islam, nadat Europa eerder, dankzij de onverwachte hulp van de Poolse roverhoofdman Jan Sobieski, op het nippertje aan een algehele verovering door de Osmanli’s is ontsnapt.
In de stapsgewijze herovering van de gebieden die aan de Turken verloren waren gegaan speelden naast de Oostenrijkers ook de Hongaren en de Serven een belangrijke rol. Toen in de tweede helft van de negentiende eeuw ook het laatste deel van het Turkse rijk in Europa instortte ontstond tussen de overwinnaars een strijd om de verdeling van de buit.
Etnische oorlogen zijn een oude traditie in de Balkan. Voor de Turken was het aanmoedigen van etnische tegenstellingen onderdeel van de formule waarmee zij de macht in hun uitgestrekte rijk behielden. Bulgaren, Grieken, Macedoniërs, Serven, Roemenen, Hongaren, Albanezen en Montenegrijnen, ze hadden allemaal uiteenlopende belangen en claims.
Zo achteraf bekeken is het duidelijk dat de rechten en belangen van al die verschillende volkeren alleen op een redelijke manier tegen elkaar hadden kunnen worden afgewogen in een enkel staatsverband, een soort Verenigde Staten van Midden- en Oost-Europa.
Die staat was ook voorhanden. De Habsburgse monarchie had daar alle kwalificaties voor, op één na. Het was een veelvolkerenstaat of statenbond. Het had een competent regeringsapparaat, een goede verkeerstechnische, juridische en sociaal-economische infrastructuur, een snel toenemende welvaart en een populaire en wijze regeringsleider in de persoon van Franz Jozeph .
Wat het alleen niet had was geluk. Het had de pech dat op het cruciale moment, de tweede helft van de negentiende eeuw, de Zeitgeist gericht was tegen veelvolkerenstaten. De nationale romantiek riep, zoals Adolf Hitler het later uitdrukte, om ein Volk, ein Reich, ein Führer.
De Slavische volkeren uit de Donaulanden waren besmet met het panslavisme, een racistisch vuurtje dat door Rusland werd opgestookt en gekoesterd. Aan de zuidkant zorgde Servië en aan de westkant Tsjechië voor een voortdurende agitatie tegen wat gezien werd als een Duitse hegemonie in het Oostenrijks-Hongaarse rijk.
Oostenrijk-Hongarije heette het rijk en de Hongaren, meer nog dan de Oostenrijkers, domineerden hun buurlanden en deden hun best om de Slaven op het tweede plan te houden. De Hongaren hadden daar ook meer aanleiding toe want als er ergens in de statenbond van de Donaumonarchie sprake was van een staatkundige lappendeken, dan was dat niet in het Oostenrijkse maar in het Hongaarse deel.
Het was drie keer zo groot als het tegenwoordige Hongarije en had grote Roemeense, Kroatische, Servische en Slowaakse minderheden, die tezamen de Hongaren ruim in aantal overtroffen. Democratisering en toename van de Slavische invloed op de regering, waar de monarchie naar toe wilde, werden door de Hongaren tegengewerkt.
De kroonprins Franz Ferdinand stond bekend als een voorstander van grotere invloed van de Slavische volkeren binnen een gemeenschappelijk staatsverband. Hij werd om die reden gehaat door Duitse en Hongaarse nationalisten van het type Hitler. Zonder de invloed van het virulente nationalisme en natuurlijk zonder de Eerste Wereldoorlog zou een ontwikkeling in de richting van federalisering en democratisering voor de hand hebben gelegen en dan hadden we nu waarschijnlijk een OEU gehad, een Oost-Europese Unie.
Hongarije is haar minderhedenprobleem kwijt. Daar staat tegenover dat een fors deel van de bevolking die cultureel en taalkundig bij Hongarije hoort nu in het buitenland woont. Toen bij de wereldkampioenschappen in Canada in 2001 een Szabo en een Szekely medailles haalden voor Roemenië herkende iedereen in Midden-Europa die namen als Hongaars.
Timisoara, de grote Roemeense stad waar de opstand tegen Ceaușescu begon, is nog steeds Hongaars van taal en cultuur. In de Vojvodina in Servië wonen misschien wel meer Hongaren dan Serven en in het zuiden van Slowakije zeker meer Hongaren dan Slowaken. Alle buurlanden hebben een Hongaars minderheden probleem gekregen, met uitzondering dan van Oostenrijk.
In Joegoslavië is de veelvolkerenstaat mislukt. Toen de communistische dwang weg viel bleek er te weinig te zijn dat de mensen samenbond. Het humanisme heeft in de Zuid-Slavische landen nooit een kans gekregen. Een nationalistische pers en de met haar verwante politici kregen vrij baan en toen bleken volkerenmoord en ethnic cleansing de enige alternatieven voor het autocratische bewind van Tito. Een moderne democratische samenleving met verschillende volkeren binnen een staatsverband bleek in Joegoslavië nog steeds niet mogelijk.
Toch lag in Joegoslavië het minderhedenprobleem verhoudingsgewijs nog simpel. De etnische gebieden zijn op Bosnië en Kosovo na betrekkelijk aaneengesloten. In Roemenië is het erger. Daar zijn Roemeense gebieden met Hongaarse minderheden, waarbinnen zich weer Duitse en Roemeense minderheden bevinden, ongeveer zoals in die Russische Baboeschka poppetjes.
Ethnic cleansing is daar niet mogelijk, die mensen kunnen nergens heen. Het ziet er naar uit dat in Roemenië en in het andere buurland Slowakije, de minderhedenproblemen nog lang niet zijn opgelost. Aansluiting bij de EU lijkt de enige weg te zijn die bewandelbaar is voor de Balkan, maar de risico’s die de Unie daarmee binnenhaalt zijn niet gering.
De problemen, waar de Balkan mee zit, hadden voorkomen kunnen worden als vóór de Eerste Wereldoorlog de weg van humanisme en democratisering was gekozen, in het bestaande raamwerk van de oude Habsburgse monarchie. Aan Franz Joseph heeft het niet gelegen. Hij was een rechtvaardig mens en al zijn onderdanen waren hem even lief.
Toen na de Hongaarse Kossuth opstand van 1848 in 1867 een compromis was uitgewerkt met de voormalige opstandelingen benoemde Franz Joseph een van hun leiders, Tisza, tot eerste minister en na diens dood zijn zoon Etienne. Hij hield hem ondanks zijn impopulariteit de hand boven het hoofd. Franz Joseph was een honorabel mens die beter had verdiend dan het lot dat hem en zijn veelvolkerenstaat beschoren is geweest.
Dit artikel over Franz Joseph verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp.
Meer van Toon Kasdorp vindt u hier.
Interessant stuk over deze dubbelmonarchie.
De 1e Wereldoorlog maakte een einde aan 3 keizerrijken en de vredesverdragen veroorzaakten de 2e Wereldoorlog.
Sorry, de op een na de laatste. De laatste was Karl.