De wortels van de westerse beschaving
De EU heeft een Europese voorgeschiedenis die veel ouder is dan het Verdrag van Rome. Het is niet alleen de geschiedenis van de grote landen Frankrijk, Duitsland en Engeland, al hebben die een grotere rol gespeeld dan de meeste andere. Het is ook niet alleen de geschiedenis van de Latijnse Christenheid. Die religie was in de middeleeuwen wel de backbone van Europa totdat zij in de zestiende eeuw uiteenviel in een protestants en een katholiek deel.
De Europese geschiedenis is niet tot Europa beperkt gebleven maar is vanaf het begin van de moderne tijd een belangrijke rol gaan spelen in de rest van de wereld. Op hun beurt hebben landen buiten Europa invloed gehad op de Europese geschiedenis en dus bij de totstandkoming van de westerse samenleving. Een van die vreemde maar invloedrijke landen is Turkije geweest, dat tot de EU toe wil treden.
De westerse beschaving waar we met de EU een belangrijk onderdeel van zijn is de naam voor de samenleving die zich in de vijftiende eeuw losmaakte uit de erfenis van de klassieke oudheid en van de banden die zij onderhield met de twee andere erfgenamen van de Romeinen, met de Byzantijnse christenheid en met de islam. In 1461 verviel het laatste bolwerk[1] van het Byzantijnse keizerrijk aan de Turken en rond 1500 leek het erop dat de vraag moest worden beslist of de oude wereld rond de Middellandse Zee Turks of Paaps zou worden. Ruim een eeuw lang bleef het antwoord op die vraag onzeker en toen het kwam was het verrassend. De Middellandse Zee hield op het middelpunt van de westerse beschaving te zijn. Dat centrum verplaatste zich naar de Noordzee en de Atlantische kust en het werd niet Turks en niet paaps, maar protestants. En ook protestants bleef het niet lang. Nog een eeuw later had de contrareformatie ook het rooms-katholieke gedeelte van Europa ferm op de weg van de nieuwe beschaving geplaatst. In de achttiende eeuw kwam na de Verlichting en de Franse revolutie de gehumaniseerde moderne wereld de plaats innemen van de protestante en katholieke varianten van het christendom, een nieuwe kern van een oude beschaving.
Een natie of een samenleving is een groep mensen die voor hun voortbestaan van elkaar afhankelijk zijn. In wezen is daarom de hele wereld op het ogenblik een grote samenleving, want we zijn allemaal van elkaar afhankelijk. Maar in die onderlinge afhankelijkheid tussen de landen bestaan toch gradaties. Zouden alle contacten met Duitsland worden verbroken, dan zou dat een enorme klap betekenen voor de Nederlandse economie en voor de mensen persoonlijk. Toch zou Nederland de klap overleven, omdat we het geluk hebben aan zee te liggen en omdat we nog een ander buurland hebben. Niet alle, maar toch praktisch alle voor het leven nodige voorzieningen zijn bij ons en in de andere Europese landen op nationale schaal georganiseerd. Onze energievoorziening, de communicatiemiddelen, de televisie, de kranten, het transport, de voedselvoorziening, het wordt allemaal op Nederlandse schaal georganiseerd. Dat gebeurt ten dele door de overheid maar voor het grootste deel door de Nederlandse markt. Onze contacten met andere landen zijn heel uitgebreid, maar ze lopen bijna allemaal via een beperkt aantal centrale punten, van waaruit de verdere distributie binnen Nederland plaats vindt. Dat betekent dat wanneer een land er als leverancier tussen uit valt er altijd wel een of meer andere landen te vinden zijn die haar plaats kunnen innemen. Niet gemakkelijk soms en met grote economische schade, maar het kan[2].
Zou de Nederlandse samenleving zelf ophouden te functioneren, dan zouden de meeste inwoners acuut moeten emigreren of ze zouden het niet overleven. In wezen betekent dit, dat voor alle belangrijke sociale en economische functies Nederland en de andere Europese landen aparte nationale samenlevingen zijn gebleven, want als dat Nederland geldt, dat meer dan de meeste andere Europese landen van het buitenland afhankelijk is, dan geldt het ook voor de rest.
In de Verenigde Staten zouden de afzonderlijke staten economisch ineen storten als de contacten met de andere staten van de Unie zouden worden verbroken. De samenleving is daar grotendeels op federaal niveau en niet op het niveau van de deelstaten georganiseerd. Vallen belangrijke metropolitan areas, als de Eastern en de Western Seaboard, het Midden Westen of Texas er tussen uit, dan zou de rest van de VS grote moeite hebben om te overleven. Amerika is één land en één natie en Europa is dat niet. Daar komt het, kort samengevat, op neer. Dat maakt Amerika kwetsbaarder maar ook welvarender, want zoals Adam Smith ooit zei – en op dat punt is hij nooit tegengesproken:
“the greatest improvement in the productive powers of labour and the greater part of the skill, dexterity, and judgment with which it is anywhere directed, or applied, seem to have been the effects of the division of labour.”[3]
Hoe groter de groep mensen (de natie) tussen wie productie en consumptie op een rationele manier in onderlinge samenwerking zijn verdeeld, hoe groter ceteris paribus de welvaart is. Dat ook de samenwerking tussen zelfstandige naties de gezamenlijke welvaart kan verhogen bewijst de EU en hebben soortgelijke confederaties als bijvoorbeeld de Duitse Rijnbond vroeger bewezen. Maar onderlinge samenwerking is niet hetzelfde als een nationale integratie zoals die in Amerika heeft plaats gevonden en zal ook nooit hetzelfde welvaart bevorderende effect hebben.
Betekent dit dat wij de huidige losse confederatie, die de EU vormt nu zo snel mogelijk moeten omzetten in een Europese Federatie met centraal gezag, zoals veel Europese politici dat graag lijken te willen? De grondwet die nu Verdrag van Lissabon heet, was qua intentie een stap in die richting en haar aanvaarding door de lidstaten in de oorspronkelijke vorm zou psychologisch van groot belang zijn geweest. Maar ik denk niet dat het kan en denk dus ook niet dat het had gemoeten. Een op Europese leest geschoeide samenleving laat zich niet op commando vormen. Een federatievorming tegen de wil van de Europese bevolking was vragen geweest om grote problemen.
Voor zover wij in Europa internationale samenlevingselementen hebben delen we die in meerderheid met andere westerse landen die niet tot de Unie behoren en die ook niet op de lijst staan om toe te treden. Het internet is wereldwijd, de grote persbureaus en de internationale TV zenders als CNN en BBC zijn Angelsaksisch. Mode, muziek, film- en TV formats zijn algemeen westers en het bedrijfsleven is alleen bij uitzondering enkel op de Europese Unie georiënteerd.
Tussen de verschillende Amerikaanse staten bestaan minder verschillen dan tussen provincies van veel Europese landen. De leefgewoonten in de diverse landen die deel uitmaken van de EU lopen erg uiteen. Twee maal is in de laatste twee eeuwen geprobeerd een Europese eenheid tot stand te brengen, eenmaal in de Napoleontische tijd op initiatief van Frankrijk en eenmaal door Duitsland in de eerste en de tweede wereldoorlog. Met geweld is het niet gelukt en zonder geweld wil niemand zijn eigenheid prijs geven. Ook al is het Verdrag van Lissabon nu in werking getreden, het zal nooit meer het beginpunt vormen van een ontwikkeling naar een federale eenheid volgens achttiende-eeuws model. Dat boek is dichtgeslagen en de crisis die we op het ogenblik doormaken bewijst het.
Dat dit inhoudt dat er geen vernieuwde grote Europese invloed in de wereld zal komen is zeker juist. Maar op die Europese invloed, in feite de invloed van een aantal Europese politici, zit verder ook niemand te wachten. Als het ooit weer anders wordt en het leven van de mensen in Europa wordt afhankelijk van verdere integratie, dan zien wel weer verder. Dan dient zich van zelf een vorm van integratie aan die past bij de problemen van het moment en die dan niet zo op weerstand zal stuiten bij de bevolking. Nu kunnen we beter nadenken over de vraag hoe we de nadelen van verdere Europese bureaucratisering zo goed mogelijk kunnen voorkomen. En het blijft nodig om de Europese samenwerking tussen de verschillende landen zo efficiënt mogelijk te organiseren.
Met die samenwerking ging het op een aantal terreinen trouwens niet goed de laatste tijd. Het is niet alleen een kwestie Griekenland. De Commissie en de Europese Centrale Bank hebben Frankrijk en Duitsland, de twee kernlanden, niet weten te overtuigen dat je geen gemeenschappelijke munt kunt hebben zonder een gemeenschappelijk economisch beleid. De uiteenlopende bemoeienis van de overheid met de economie in de verschillende landen, het gebrek aan budgettaire discipline en de oplopende inflatiecijfers die daar onvermijdelijk het gevolg van zijn in landen als Frankrijk en Italië, hebben de grondslag voor de gemeenschappelijke munt aangetast. De instabiliteit van de gemeenschappelijke markt als gevolg van het nu waarschijnlijk geworden verdwijnen van de Euro is veel erger zijn dan wanneer de Euro er nooit zou zijn geweest. Dat geldt ook voor andere aspecten van een mislukte integratie. Dit was geen vrijblijvend experiment. Als het niet lukt zijn we verder van huis dan wanneer we er niet aan waren begonnen. Als de conclusie juist is dat federale Europese eenheid vooralsnog onbereikbaar is, dan is er daarom een groot belang mee gemoeid een vorm van samenwerking te formuleren die wel bereikbaar is. Maar voor we naar alternatieven zoeken moeten we eerst de gebreken van de bestaande unie en van het Verdrag van Lissabon nader bekijken.
Er zijn twee onderwerpen die in de grondwetsdiscussies van de EU ten onrechte door elkaar gehaald zijn. Een is de efficiency van het Brusselse bestuursapparaat, het ander de bevoegdheden van de Brusselse organisatie.
Het is duidelijk dat er in Brussel weinig zal gebeuren zolang de raad van regeringsleiders in Europa de belangrijkste machtspositie blijft houden en het voorzitterschap van de raad van ministers ieder half jaar blijft rouleren. Ook is een commissie waarin iedere lidstaat een portefeuille moet hebben te groot en niet efficiënt.
Van de andere kant is er weinig voor te zeggen om grote bevoegdheden neer te leggen bij een organisatie die in de ogen van de Europese bevolking geen legitimiteit bezit, waarvan de wezenlijke functie op dit moment aan niet veel mensen duidelijk te maken is en waarvan ook de richting waarin zij zich zal gaan ontwikkelen niet is te overzien.
De EU en haar rechtsvoorgangers zijn na de tweede wereldoorlog opgericht met het doel Europa zo te integreren, dat Europese burgeroorlogen zouden worden uitgesloten. Er zijn nu vijf en zestig jaar lang geen oorlogen meer geweest, in elk geval geen oorlogen waarin lidstaten tegenover elkaar hebben gestaan. In zoverre lijkt de Unie een succes. Maar causaliteit is een moeilijk begrip. Er zijn veel mensen die menen dat het eerder de koude oorlog en de actieve Amerikaanse houding daarin is geweest dan de EU, die de Europeanen zo’n lange periode van vrede hebben bezorgd. Toch wordt algemeen aangenomen dat de EU vanuit een oogpunt van Europese vrede een succes kan worden genoemd.
Het beoogde instrument voor een blijvende vrede was de economische integratie, in een latere fase te volgen door een politieke integratie. De economische integratie heeft heel gemengde resultaten te zien gegeven. Voor een aantal markten is zij geslaagd, voor andere weer helemaal niet.
Men dacht na de tweede wereldoorlog dat de markten voor kolen en staal de belangrijkste zouden zijn voor de oorlogspreventie. Men heeft daar de integratie geregeld in een apart verdrag, de KSG, dat later in de Unieverdragen is opgegaan. Die kolen en staal integratie is mislukt. Voor deze producten zijn in de grote landen grotendeels nationale markten blijven bestaan. De kleinere landen waren ook voordien al van de internationale handel afhankelijk. Gelukkig voor het Europese integratie is de relatieve importantie van kolen en staal sterk afgenomen. In het algemeen zijn het de nieuwe industrieën en de bedrijfstakken waarin het meeste is veranderd waar er wel iets is terechtgekomen van een gemeenschappelijke markt.
Slecht geïntegreerd zijn paradoxaal – met het oog op de vredesdoelstelling – juist de verdedigingsindustrieën.[4] Dat is ook daarom paradoxaal, omdat het juist de overheden zijn die deze integratie tegenhouden. En het zijn ook de overheden die zonder enige enthousiaste steun van hun bevolkingen de Unie willen bevorderen. Begrijpelijk ook wel weer aan de andere kant, want hoe enthousiast de politiek ook is voor schaal- en machtsvergroting, voor de nationale bestuurlijke apparaten is de EU regelrechte concurrentie. Juist bij de eigen defensie heeft niemand graag pottenkijkers.
Ondanks de maar gedeeltelijk gelukte integratie van de Europese markten, vond men in Brussel en de Europese hoofdsteden dat de tijd voor een nieuwe stap in de integratie gekomen was. De oude verdragen voldeden in dat opzicht niet meer en ook de uitbreiding van de Unie, na de val van de muur die Duitsland en het Oosten en Westen van Europa gescheiden hield, maakte aan het begin van het nieuwe millennium een herziening van de samenwerking noodzakelijk.
De discussie over de nieuwe grondwet heeft zich in de periode voorafgaande aan de referenda grotendeels aan de belangstelling van het Europese publiek onttrokken. Zoals met alles wat met Europa te maken heeft kregen de media ook hier pas aandacht voor de zaak toen er beslissingen moesten worden genomen die op nationaal niveau veranderingen te weeg konden brengen.
Dat gebrek aan interesse zolang het zaken betreft die op nationaal terrein goed geregeld kunnen worden is eigenlijk wel gezond. Niemand zou de ambitie moeten hebben iets te veranderen dat redelijk werkt. Het algemene bestuurlijke uitgangspunt hoort te zijn dat alles op het laagste niveau geregeld kan worden dat in overeenstemming te brengen is met een goed functionerende rechtsorde en met een efficiënt bestuur. Vanuit dat gezichtspunt bekeken is een politieke federatie in Europa sowieso geen vooruitgang.
Er zijn niettemin veel aangelegenheden die internationaal beter geregeld kunnen worden dan nationaal. De bestrijding van de internationale misdaad, terrorisme daaronder begrepen, maar ook het internationale verkeer van geld, goederen en personen. Die vraagt een bijbehorende gemeenschappelijke juridische en financiële infrastructuur. Op deze terreinen is er wel veel gebeurd, maar veel minder dan mogelijk geweest zou zijn als men zich uitsluitend op dit soort speerpunten geconcentreerd had. In plaats daarvan is te veel aandacht gegeven aan terreinen waarop integratie niet nodig, nog niet nodig of zelfs ongewenst is.
Bij veel politici in de grote landen, en bij hun medestanders in de media wordt met afgunst gekeken naar de VS die zoveel meer macht en invloed bezitten in de wereld dan Europa. Zonder goede reden hoopt men dat daar verandering in zal komen wanneer Europa straks verder geïntegreerd zal zijn en bestuurd zal worden door een gemeenschappelijke Europese regering. Met name bij kwesties zoals tien jaar geleden bij de oorlog in Irak wordt een vernederende machteloosheid betreurd. Toch deed zich daarbij een paradoxaal verschijnsel voor.
De kernlanden van de EU, de bevolking zowel als de meeste regeringen, waren tegen de Irakoorlog maar de meerderheid van de nieuwe EU landen was voor. Zou die meerderheid de minderheid overruled kunnen hebben en gedwongen mee te doen aan de oorlog, dan zou je wat hebben meegemaakt. Dan zou gebleken zijn dat het niet de Europese politiek is die wordt bedoeld als men het in Brussel over Europa heeft, maar de historische EG politiek, die van Franse en Duitse origine is. Toch is het niet alleen voor het behoud van de invloed van de kernlanden dat men de EU verdragen wilde veranderen. Het was wel degelijk ook omdat de Unie daadwerkelijk onbestuurbaar dreigde te worden door het toetreden van steeds meer nieuwe leden. In dat opzicht is het Verdrag van Lissabon allesbehalve en succes.
De internationale pers heeft zo zijn eigen prioriteiten en bij het bespreken van het werk van de Europese constituante heeft een specifiek onderdeel meer dan gemiddelde aandacht gekregen: is Europa laïcistisch of joods-christelijk en als het het laatste is, past Turkije er dan wel in? Giscard c.s. hebben gemeend de wortels van onze Europese westerse samenleving in de verlichting en in het verlengde daarvan in de oudheid, in de Grieks Romeinse wereld te moeten zoeken. De middeleeuwen met haar christendom aan de ene kant, de islam als de grote tegenstander en het jodendom als de verbindende factor tussen die twee, meenden zij te moeten overslaan. Het is duidelijk dat dit soort beschouwingen van historische relevantie kunnen zijn, maar dat zij geen rechtsgevolgen behoren te hebben.
Giscard had niettemin wel gelijk. Wij leven in een seculiere samenleving, waarin het christendom een archaïsme is. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid ziet dat anders en ook aan de Universiteit van Tilburg meent men dat de religie on the way back is als kracht in de samenleving. Maar hoe dat ook zij, voor het verdwijnen van het christendom als vormende kracht in de westerse samenleving krijgt men in Amerika en Europa de handen niet meer op elkaar. Men kan het onderwerp beter mijden. Turkije is – misschien moeten we al zeggen was – aan een secularisatieproces bezig, dat wij achter de rug hebben en het verdient daarbij voor zover zij het wil onze steun. Zolang zij de islam buiten de publieke ruimte weten te houden, zoals wij dat in protestants Europa doen met het protestantse christendom en men het in Zuid Europa nu ook doet met de rooms katholieke variant, valt niet in te zien waarom seculiere Turken niet in de Unie zouden passen.
Turkije ligt grotendeels buiten Europa, dat is waar, maar voor een stukje ook er binnen. Haar belangrijkste stad Istanboel is een Europese stad en als centrum van de Balkan is het de tegenpool van Wenen. Waarom dan de Turken niet toelaten? Tenslotte hebben we de Grieken ook in de EU opgenomen en dat zijn Turken met een orthodox christelijke religie. De overgrote meerderheid van de Grieken heeft voorouders die uit Anatolië afkomstig zijn,net als de Turken. Met hen hebben we per saldo misschien wel even weinig gemeen als met hun islamitische broeders. Blijft natuurlijk staan dat een islamistisch Turkije geen plaats hoort te krijgen in Europa.
De uitbreiding van de EU maakt het onmogelijk om het bestuur van de Unie voort te zetten op de oude voet en tegelijkertijd lukt het niet om het eens te worden over een noodzakelijke aanpassing van de verdragen.
Dat lijkt een ramp maar het is eigenlijk een blessing in disguise. De EU was op de verkeerde weg en de kar is nu door haar eigen gewicht in de modder blijven steken, nog voor ze in het ravijn kon storten. Hoe komt het dat de Europese politici naar een federalisatie van Europa zijn blijven streven ook nu de nadelen ervan steeds duidelijker worden en de bevolking van de Europese landen er niet voor te porren blijkt?
________________________________________
[1] Dat laatste bolwerk was niet Byzantium maar Trebizonde en het ligt niet aan de Middellandse maar aan de Zwarte Zee. Het viel in 1461.
[2] Een voorbeeld van de hier bedoelde schadelijke gevolgen was na de eerste wereldoorlog de opsplitsing van de Habsburgmonarchie.
[3] An inquiry into the nature and the causes of the wealth of nations, hoofdstuk 1, boek 1.
[4] Alleen daar waar een nationale industrie niet langer te bekostigen is zoals in de militaire luchtvaart is van Europese samenwerking sprake. De defensie-industrieën zijn verder nationaal gebleven. Ze concurreren onderling op de wereldmarkt en leveren daarmee een niet geringe bijdrage aan de instabiliteit in de derde wereld.
——————————————————————————-
Dit essay verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp