Brussel – de Europese federatie, een mislukt project
Brussel heeft indertijd, voor het referendum van 2005, een niet-verbindende uitleg van achtentwintig pagina’s geproduceerd van haar ‘grondwet’.
Het is dat stuk dat de meeste auteurs in Nederland gebruikt hebben die ons over het ontwerp hebben voorgelicht. Dat kon misschien ook moeilijk anders [1]. De 325 pagina’s wettekst waren het resultaat van moeizaam onderhandelen en ten dele zo geredigeerd dat iedereen er in kon lezen wat hij graag wilde. Dat was niet iets dat als een geheel te lezen was en was misschien ook wel niet bedoeld om helemaal te begrijpen. Omdat het EU-hof er niet om heen kan om het verdrag van Lissabon wel te lezen en toe te passen, zullen de verdragsluitende partijen nog voor verrassingen komen te staan, want die tekst die in deze achtentwintig pagina’s was samengevat is in maar licht gewijzigde vorm toch aangenomen in de vorm van het verdrag van Lissabon.
Het stuk was niet alleen een grondwet maar veel meer dan dat. Het is het handboek geworden van de Unie en het vervangt alle verdragen die eerder zijn gesloten. We zijn qua oprichtingsverdrag van de EU als het ware nog een keer helemaal opnieuw begonnen.
Het voordeel daarvan is dat je nu eens, samengevat op een paar honderd pagina’s, alles kunt lezen waar het om gaat in de Unie. Tot nog toe stond dat verspreid over duizenden pagina’s tekst zonder veel samenhang, soms moeilijk te vinden, omdat het niet alleen verdragen en richtlijnen, maar ook uitspraken van het EU-hof zijn waarin de definities en algemeen bindende regels worden gegeven. Maar er zijn ook nadelen.
Het verdrag is in de eerste plaats een compromis, gemaakt tussen degenen die een losse confederatie of een andere norm van efficiënte samenwerking willen en de voorstanders van een volledige federatie. Federaties en confederaties zijn dingen uit het verleden. Ze dienden om grote geografische eenheden bestuurbaar te houden, met de gebrekkige communicatie middelen waarover men vroeger beschikte. Ze zijn nu even verouderd als de diplomatieke dienst die uit dezelfde verdwenen wereld stamt.
Niet alleen was vroeger de feed back van bevolking naar overheid te gering voor een effectieve centrale regering, de culturele verschillen tussen de regio’s waren in de regel te groot. Dit soort lapmiddelen uit het verleden passen niet meer in de moderne westerse samenleving, waar de rol van de overheid en de wisselwerking tussen overheid, bedrijfsleven en bevolking te belangrijk zijn geworden om plaats te bieden aan het soort dubbelslag, waarbij nationale en federale overheden om de voorrang strijden.
We moeten nu kiezen voor een ongelaagde regering of op nationaal of op Europees niveau. Als we niet voor een Europese unitaire staat willen gaan, zoals waarschijnlijk is, dan zullen we de Europese samenwerking sui generis moeten organiseren en staatsvormen uit het verleden daarbij vergeten.
Ook de deelraden in onze grote steden, een ander voorbeeld van gelaagd bestuur, creëren meer problemen dan ze oplossen. Niemand zou in Nederland nu nog provincies willen hebben als ze niet al zo lang bestonden. Op Europees niveau is een competentiestrijd tussen overheden eveneens het laatste waar we in de komende decennia op zitten te wachten en de last die het ons bezorgt neemt dagelijks toe.
De naar het verleden gerichte staatkundige blik is het essentiële gebrek in het hele concept van de Unie. De staatkundige vormgeving is geënt op geopolitieke verhoudingen zoals die in de achttiende eeuw bestonden en ze bieden geen oplossing voor de problemen van de 21e eeuw. Een extra overheidslaag, die zich bevoegd acht voor alle aspecten van de samenleving, hoe triviaal ook, is uit den boze. Voor iedereen die het van enige afstand bekijkt is duidelijk dat men zich in Brussel vooral met zich zelf bezig houdt en te weinig tijd en aandacht heeft voor de werkelijke grote problemen die op ons afkomen.
Toen De Gasperi c.s. de eerste Europese verdragen bedachten in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog gebeurde dat vanuit het vaste voornemen het soort Europese burgeroorlogen dat hun generatie had meegemaakt voorgoed te vermijden.
Dat het een langdurig proces zou zijn wisten ze en ook dat het wat de bevolking van Europa aangaat een proces zou moeten zijn van gewenning en voldongen feiten. Die niet helemaal democratische methode was een middel dat door het doel geheiligd werd en vanuit hun tijdstip in de geschiedenis leek dat geen onredelijk standpunt.
Intussen is gebleken dat in geen enkel Europees land de bevolking bereid is de nationale identiteit in te ruilen voor een Europese, en dat er zelfs geen groei in die richting heeft plaats gevonden. De onderscheiden regio’s [2] gaan in snel tempo op in de ene centrale nationale identiteit die men per land overhoudt[3]. De Baskische en Noord Ierse kwesties mogen het anders doen lijken, maar dat is grotendeels schijn[4]. De regio’s hebben geen eigen fysieke, educatieve, communicatieve of financieel economische infrastructuur of als ze die hebben levert het vooral problemen op[5]. De afscheidingsbewegingen zijn romantische overblijfselen uit een vroegere tijd, hoeveel geweld ze in hun nostalgie ook weten te produceren.
In het laatste nummer dat Foreign Affairs publiceerde vóór ons referendum van 2005, stonden twee artikelen die betrekking hadden op de nieuwe Europese constitutie. Een was van de hand van Jeffrey Cimbalo, een advocaat uit Washington en de ander van de Griekse Kalypso Nicolaïdis, een don uit Oxford en tijdelijk hoogleraar aan het instituut voor politieke studies in Parijs. Het Amerikaanse artikel wees op de onverenigbaarheid van de nieuwe grondwet met de NATO en vond om die reden dat ratificatie ervan voorkomen moest worden. Het tweede, veel interessantere artikel, pleitte voor een herziene politieke conceptie[6] van de Unie.
Mevrouw Nicolaïdis is politica. Zij heeft Papandreou bijgestaan bij diens onderhandelingen over het rapport van de commissie-Giscard. Misschien is het deze deels diplomatieke achtergrond die haar er toe gebracht heeft haar pleidooi voor een herziening van het verdrag wat bedekt te formuleren. Haar lof aan de grondwet was als de toespraak van Havelaar tot de hoofden van Lebak. Zij zag veel goeds in het nieuwe verdrag, maar intussen vertelde ze nauwkeurig wat er allemaal aan mankeerde.
In wezen pleitte zij daar ook voor het loslaten van de idee van een Europese staat, federaal of confederaal, en voor het overstappen naar een Europa van inter-Europese projecten. Impliciet pleitte ze zowel voor afschaffing van het Europese parlement als van het Brusselse bureaucratische apparaat, maar zonder dat openlijk te zeggen.
Wat ze wilde was de oprichting van projectbureaus, elk met op het project afgestemde specifieke bevoegdheden. Die bureaus hoefden dan niet noodzakelijk allemaal in Brussel zijn gevestigd en niet alle Europese landen zouden aan alle projecten hoeven deel te nemen. Er zou bijvoorbeeld een Rijnproject kunnen komen voor de bewaking van de kwaliteit van het water en het milieu van de oeverlanden en een ander maar soortgelijk bureau voor de Middellandse Zee. Aan het eerste doet Nederland wel mee maar aan het tweede niet.
De Euro daarentegen zou volgens haar op den duur misschien wel in heel Europa wettig betaalmiddel moeten worden en iedereen moest mee doen aan de douane-unie en de gemeenschappelijke fiscale en juridische infrastructuur die daar bij hoort.
Voor zover de EU tot nu toe succesvol geweest is, was dat op het terrein van de inter-Europese projecten. Dat is haar stelling en het zou volgens haar tijd worden om voor dat succesvolle Europa een staatkundige vorm te ontwerpen.
Voor zover de EU in het verleden op problemen is gestuit die de verdere samenwerking belemmerden, is dat steeds weer een gevolg gebleken van de pogingen om een hiërarchisch verband te ontwerpen tussen de nationale staten met een bovenstatelijke autoriteit. Terecht stelt ze dat staten best bereid zijn een deel van hun autonomie af te staan aan de gezamenlijkheid, voor projecten die zij op nationaal terrein niet kunnen uitvoeren, maar even terecht verwacht ze dat staten eindverantwoordelijkheid willen houden voor het welzijn van hun burgers. Dat is wat in een moderne staat de burger van zijn overheid verwacht.
Niemand heeft behoefte aan een nieuwe laag bureaucratie tussen burgers en overheid. Daar komt bij dat de Europese overheid in wezen door niemand meer gecontroleerd kan worden, niet door een Europees parlement maar zelfs niet door een Europese pers, want die is er niet.
Ook Turkije zou zich erbij neerleggen dat haar toetreden op een reorganisatie van de Unie wachten moet en bovendien: het hele probleem van toetreding van nieuwe leden zou in zekere zin uit de wereld zijn. De projecten waar Turkije en andere Balkanlanden wel of niet aan mee doen, zouden ad hoc kunnen worden bekeken. Het zou voor niemand meer slikken of stikken zijn en dat alleen al zou een grote vooruitgang betekenen.
Helmut Schmidt heeft in zijn boek Mächte der Zukunft duidelijk gemaakt dat de snelle uitbreiding van de EU niet een versterking, maar een verwatering en dus een verzwakking van de Gemeenschap ten gevolge heeft gehad.
Het concept voor een nieuwe grondwet was niet zo zeer een basis voor een hechtere samenwerking als wel een luidruchtige vlucht naar voren. De problemen met de euro hadden ons in dit opzicht lessen moeten leren. Verder springen dan je polsstok lang is leidt tot teleurstellingen, niet tot resultaten.
Het zou in het belang van Europa zijn als we de utopieën van onze politici zouden kunnen laten voor wat het zijn: toekomstdromen. Dan zouden we ons kunnen concentreren op het oplossen van de gemeenschappelijke Europese problemen. Daar zijn er een hele lijst van en allemaal lijden ze aan een verwaarlozing doordat de daarvoor benodigde energie besteed wordt aan cosmetische problemen, zoals de uitbreiding van de macht van het parlement en een gemeenschappelijke buitenlandse politiek.
Net als Chroetschev indertijd hebben de Europese politici gezworen dat ze de VS economisch zullen inhalen, maar de schoen op tafel van de man uit de Oekraïne heeft Rusland geen economische resultaten gebracht en Amerika inhalen zal Europa evenmin.
De nieuwe grondwet is geen steun voor een efficiënter Europa, het is een sta in de weg geworden.
De beste resultaten voor een verdere eenwording zijn te bereiken door het oplossen van echte problemen. Als Europa weet te zorgen voor een oplossing van het immigrantenprobleem, de toenemende externe en interne onveiligheid, de werkloosheid, het milieu, het toekomstig gebrek aan energie en zo zijn er nog wel een rij te noemen, dan verschaft het zich zelf politiek draagvlak en legitimiteit. Dan komt de eenheid daadwerkelijk dichterbij. Utopieën helpen niet.
- Die nieuwe eigen rechtspersoonlijkheid van de Unie, die velen in het verdrag menen te lezen was bijvoorbeeld al aan te treffen in de arresten Van Gend en Loos en Costas/ENEL van respectievelijk 1963 en 1964.
- In het Noorden van Sleeswijk Holstein werd Deens gesproken. Het dialect in Roermond was hetzelfde als dat van Keulen en Gronings was niet te onderscheiden van het oost-Fries in Duitsland. Nice en omgeving sprak Italiaans, evenals Corsica. In Noord Frankrijk werd Vlaams gesproken en in de Alto Adige Duits. Catalaans lijkt nog steeds meer op het Frans van de Langue d’Oc dan op Spaans, maar het wordt door een afnemend aantal mensen in Catalonië gesproken. De dialecten en oude restanttalen zijn aan het verdwijnen of verdwenen en iedereen spreekt de taal van de nationale televisie.
- Terwijl de oude naties van Europa hechter worden en uniformer bevinden zich in alle landen van Europa twee bevolkingsgroepen die een uitzondering vormen. De eerste en grootste zijn de niet-westerse allochtonen en de tweede die kleiner is, maar economisch belangrijker, wordt gevormd door de expats, de doorgaans hoog opgeleide allochtonen uit andere Westerse landen. Ook zij zijn geen echte Europeanen, in de zin dat hun loyaliteiten wel de grenzen overschrijden, maar niet op Europa zijn gericht. Binnen de expats bestaat wel een vage vorm van internationaal Westers bewustzijn, maar die strekt zich mede uit tot Amerika en andere landen van de Westerse wereld.
- De hele Ierse kwestie is iets uit de oude doos. Als de republiek Ierland al niet al onafhankelijk was, zou zij dat waarschijnlijk nu niet meer worden. Het is in praktisch alle opzichten net zo Brits als Schotland en Wales; de eigen taal, het Gaelic, is een relikwie geworden. Er zijn meer mensen in Wales die Welsh spreken dan er Gaelic sprekers zijn in Ierland en in Noord-Ierland spreekt niemand het.
- Een uitzondering lijkt te moeten worden gemaakt voor België, waar de regio’s op weg lijken te zijn de unitaire nationale staat te vervangen. Overigens blijkt juist in België hoe onmogelijk het is in de moderne tijd om twee verantwoordelijke overheden naast elkaar te hebben met concurrerende bevoegdheden. Een van de grootste problemen in Spanje zijn de regio’s die veel te grote eigen bevoegdheden hebben om nog efficiënt vanuit Madrid bestuurd te kunnen worden.
- Terecht dachten de opstellers van het verdrag dat de economieën van de deelnemende landen op elkaar dienden te zijn afgestemd. Een van de middelen die men voor het behoud van een gemeenschappelijke munt heeft is een beperking van de inflatie, voor zover die door overheidsuitgaven wordt veroorzaakt. Overheidstekorten op begrotingen mogen om die reden niet voor meer dan twee jaar achtereen de 3% overschrijden. Toen Duitsland en Frankrijk die grens toch overschreden bleek dat noch de commissie noch het Hof van Luxemburg bij machte waren de grote landen in het gareel te houden. Later bleek dat ook voor kleinere landen als Griekenland te gelden. Zo is het ook met het verdrag van Lissabon gegaan, alleen de kleinere landen hebben er echt last van, de grotere trekken er zich weinig van aan.
Dit artikel over het Brussel en de EU-grondwetobsessie verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp.
Meer van Toon Kasdorp vindt u hier
Meer over het eeuwige gedonderjaag met Brussel vindt u hier en hier.
Hef de souvereiniteit van MIJN VOOROUDERLIJK LAND op- en zie de terreur die ‘eurofielen’ dan creëren. Opjagen moet je landverraders. En de politics die ZONDER MANDAAT VAN HET VOLK zo ver gaat- die gaat hangen… Ik zal dat nooit accepteren. Ben ik geen Nederlander- dan ben ik Fries. Nooit ‘ EU’- enaar.