DE WERELD NU

Affaire Stapel en andere sociologische fraude

affaire Stapel

De affaire Stapel was een doodsklap voor de geloofwaardigheid van de sociologie, maar een discussie over de sociologie ls wetenschap bleef uit. Terwijl daar zeker reden voor is.

De Volkskrant heeft nogal wat journalisten en redacteuren met een sociologische of sociaalpsychologische opleiding. Voor hen moet de affaire Stapel een schok der herkenning opleveren. De hele voorpagina van vandaag, 1/11/11, was aan het onderwerp gewijd. Dan lijkt zoiets schokkend te zijn maar al sinds jaar en dag neemt geen student sociologische studies serieus. Nu is gebleken dat hoogleraren of althans een van de bekendste en succesvolste hoogleraren dat ook niet doet, zou aan de orde moeten worden gesteld of we met dit soort wetenschap wel door moeten gaan.

Zoiets als nu met Stapel is natuurlijk geen toeval, al deed de Tilburgse rector magnificus erg zijn best om dat idee bij ons te laten postvatten. Wie uit de echte wetenschap afkomstig is, zoals de psycholinguïst Levelt, zou de navolgende zin niet uit zijn pen moeten hebben laten vloeien: ‘Dit wangedrag is voor zover ons bekend zonder precedent voor een hoogleraar in zijn positie’. ‘

Wat hij had horen te zeggen is dat niet eerder een hoogleraar in de gammawetenschappen op een soortgelijke manier aan de kaak gesteld is. Misschien bedoelt hij dat ook wel met ‘voor zover ons bekend’, maar de indruk die hij wekt is toch dat hij het met de rector eens is dat het hier om een heel uitzonderlijk geval gaat.

Dat weten we dus inderdaad niet en lijkt ook nogal onwaarschijnlijk. We hebben immers ook het geval Nel Draijer gehad: een paar jaar geleden promoveerde een andere gammawetenschapper, Nel Draijer, op een proefschrift waar de hele sociologische wereld over in de wolken was. Het was een van de meest geprezen studies in Nederland en ging over de invloed van incest in de kinderjaren op het latere leven van vrouwen.

Het Nationaal Fonds Geestelijke Volksgezondheid bekroonde het werk van Draijer wegens ‘de methodische zorgvuldige en qua uitvoering voorbeeldige opzet.’ De psychiater A. van Dantzig sprak van een ‘prachtig, onomstotelijk onderzoek’, een mening waarbij Paul Schnabel de directeur van het Sociaal Cultureel Planbureau zich aansloot: ‘dit onderzoek is voorbeeldig opgezet, buitengewoon zorgvuldig uitgevoerd, zeer genuanceerd uitgewerkt en zakelijk correct gerapporteerd.’

De statisticus Israëls onderzocht de zorgvuldigheid van haar publicatie en kwam tot het volgende resultaat.

Nel Draijer beweerde dat vier tot acht procent van alle ondervraagde vrouwen psychische problemen had die correleerden met seksueel misbruik door verwanten. Maar met het vaststellen van een statistische samenhang alleen is nog niet bewezen dat incest ook de oorzaak van deze klachten is.

Israëls keek daarom nog eens goed naar de eveneens gepubliceerde tabellen met Draijer’s onderzoeksgegevens en ontdekte daarin iets verrassends. Draijer had de enquêteresultaten onderworpen aan een multivariate regressieanalyse, een statistische techniek waarvoor verschillende computerprogrammaatjes bestaan. Men kan ermee bekijken in hoeverre er sprake is van een causaal verband tussen twee factoren (in dit geval: incest en psychische klachten), dat wil zeggen, hoeveel er van het verband overblijft als men gaat controleren op de invloed van andere factoren, in dit geval dingen als: opgegroeid zijn met een strenge vader of met een depressieve moeder.

Daaruit bleek dat incest pas op de achtste plaats kwam, met een bijdrage van weinig meer dan nul procent aan de stoornissen. ‘Dat getal,’ aldus Israëls, ‘vermeldt zij nergens in haar tekst. Over de enkelvoudige, betrekkelijk irrelevante, verbanden tussen incest en latere klachten rapporteert zij in de tekst uitvoerig en precies. Over wat er van dit verband uiteindelijk overblijft na controle op andere factoren zwijgt ze in alle talen.’ Een oorzakelijk verband tussen incest en later psychisch lijden laat zich met haar data met andere woorden niet aantonen.

Er is een opvallende gelijkenis tussen de twee gevallen. Het betrof een onderwerp dat veel belangstelling trekt in de media en de statistische bewerking van de gegevens of de conclusies zijn frauduleus op een manier die betrekkelijk eenvoudig aan te tonen is. Dat Stapel zijn gegevens ook nog eens zelf verzonnen heeft in plaats van dat ze op de in zijn wetenschap gebruikelijke slordige en invalide manier werden verzameld doet er eigenlijk niet eens zoveel toe. De bobo’s uit de gammawereld juichten het resultaat toe. Ook als ze zelf promotor zijn nemen ze niet de moeite zo’n uitkomst na te rekenen, al zou dat eenvoudig kunnen en moeten. Dus waarom al die moeite doen? moet Stapel hebben gedacht en zo is het bij hem waarschijnlijk van kwaad tot erger gekomen.

Er kan geen twijfel over bestaan dat een zo lang volgehouden en zo brutale fraude alleen voor kan komen in een wetenschap waar zorgvuldigheid en het afleggen van verantwoording een onbekend fenomeen is. Je zou toch zeggen dat er wel eens bij iemand verbazing moet zijn opgekomen als bij een en de zelfde wetenschapper de uitkomsten van onderzoek constant in overeenstemming blijken te zijn met de van te voren uitgesproken verwachting. De kans dat dit zonder fraude mogelijk is is astronomisch klein en daar hoef je niet eens voor onderlegd te zijn in statistiek of waarschijnlijkheidsrekening.

Maar het past helemaal in de subcultuur die heerst op de sociologische faculteiten Sociologiestudenten laten hun boekenlijsten voor wat ze zijn en hebben daar bij het afleggen van tentamens en examens geen merkbare last van. Het aantal mensen dat als socioloog afstudeert zonder ooit serieus een sociologische handboek te hebben bestudeerd moet groot zijn.

Sociologen die in hun academische hoedanigheid in het bedrijfsleven werkzaam zijn, komen eigenlijk niet voor. Zij zijn daar sales rep of accountmanager of iets anders algemeens, waar je iedere willekeurige academische studie voor kunt hebben gevolgd of geen enkele, maar ze worden praktisch nooit sociologisch onderzoeker.

Dat is geen toeval, want het bedrijfsleven wil antwoorden op vragen van de wetenschap en de sociologie weigert een antwoord te geven op de meest voor de hand liggende vraagstellingen. Wat is het aantal mensen dat effectief onder leiding van één persoon met elkaar kan samenwerken in een afdeling? Maakt het verschil of het een man of een vrouw is? Wat zijn de gevolgen van de groei van een bedrijf voor de onderlinge samenhang en de effectiviteit van de organisatie?

Wat moet men doen om door de tijd heen de doelstellingen van een organisatie te bewaken tegen onbedoelde veranderingen en toch geordend aan te passen aan de eisen van een veranderende samenleving? Allemaal vragen waar managers en ondernemers graag antwoord op zouden krijgen, maar die krijgen ze niet van de sociologen.

Wie als niet-socioloog wel eens geprobeerd heeft om sociologisch wetenschappelijk werk te lezen begrijpt hoe dat komt. Men houdt zich in die wetenschap niet met de werkelijkheid bezig maar met zichzelf. Men is ooit – waarschijnlijk in de dertiger jaren van de vorige eeuw in Frankfurt a/d Main in Duitsland – een ideologisch pad ingeslagen en is daar nooit meer van weg gekomen. Dat pad voert de woestijn in en daar – te midden van bergen zand – bevinden zich thans de verzamelde sociologische faculteiten van de Westerse samenleving. Amerikaans, Japans of Europees, het lijkt allemaal geen verschil te maken.

Wie als socioloog geen zin heeft om daar zijn tijd mee te verdoen, zoals Abram de Swaan, Norbert Elias of de een paar jaar geleden overleden Jacques van Doorn, die bedrijft geschiedenis en bellettrie. Of hij gaat stukjes schrijven in de krant. Men kan er de PC Hooft-prijs mee verdienen of directeur worden van een door de overheid betaalde denktank, maar de wetenschap van de menselijke samenleving wordt er niet mee vooruit gebracht.

De sociologie is de basis van een aantal agogische wetenschappen, die allemaal de gevolgen moeten ondervinden van het zelfde gebrek aan fundament. Ook de niet-westerse culturele antropologie, die ooit volkenkunde heette en waarin in dit land veel onderzoek is gedaan, is nu een afgeleide van de sociologie. Dat is alles bij elkaar een substantieel deel van een moderne universiteit dat weinig aan onze kennis bijdraagt.

Dat is niet altijd zo geweest. Max Weber heeft als socioloog, historicus en econoom indrukwekkend wetenschappelijk werk geleverd, maar hij heeft geen school gemaakt. Men mag hem een socioloog noemen maar hij heeft als zodanig geen opvolger gehad. Thomas Kuhn noemt zich geen socioloog, maar zijn vorm van wetenschapsfilosofie is in wezen weer wel sociologie. Men krijgt de neiging te vermoeden dat hij op zijn terrein belangrijk werk kon doen juist omdat hij niet met de ballast van een sociologische opleiding behept was.

Zouden morgen de gezamenlijke sociologische faculteiten en de verwante wetenschappen worden afgeschaft, dan is de sociologische voorspelling gewettigd dat niemand daar enig nadeel van zou ondervinden, de samenleving maar met name ook de sociologie studenten niet. Al de overheidsfuncties en al die gesubsidieerde instellingen zouden kunnen blijven bestaan met uitsluitend middelbare school als vooropleiding, Waarschijnlijk beter zelfs en zeker goedkoper.


Dit essay over de affaire Stapel verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp

Meer van Toon Kasdorp vindt u hier.