Zelfbeeld – mensbeeld, vroeger en nu
Ons zelfbeeld heeft zich mettertijd meer gewijzigd dan we ons bewust zijn. Het mensbeeld van ooit verdween, en leeft nog slechts in de literatuur.
πολλὰ τὰ δεινὰ κοὐδὲν ἀνθρώπου δεινότερον πέλει.
τοῦτο καὶ πολιοῦ πέραν πόντου χειμερίῳ νότῳ
χωρεῖ, περιβρυχίοισιν
περῶν ὑπ᾽ οἴδμασιν.
θεῶν τε τὰν ὑπερτάταν, Γᾶν
Op de wereld is er veel waar je verstand bij stilstaat, maar niets dat meer verbijstert dan de mens. Dat trotseert ‘s winters de stormen uit het zuiden op de schuimbekkende zee, Dat laveert bedreven tussen huizenhoge golven door.
De meest verheven godheid van allemaal, de aarde…
Dan Shakespeare in Hamlet:
What a piece of work is man, How noble in reason.
How infinite in faculty. In form and moving how express and admirable, In action how like an angel, In apprehension how like a god. The beauty of the world, The paragon of animals, And yet to me, what is this quintessence of dust….
De klassiek oudheid en de nieuwe tijd dachten soortgelijk over de mens. De christelijke middeleeuwen hadden een heel andere mensopvatting, die nog vaag resoneert aan het einde van de hierboven geciteerde woorden van Shakespeare: de mens is zondig en geschapen uit het stof der aarde. Zijn ziel is, als God hem genadig is, een eeuwig leven beschoren maar het menselijk leven op aarde heeft geen waarde dan als voorbereiding op het hiernamaals. Pas in de verlichting is dat weer omgedraaid en ontstonden de mensenrechten en de democratische grondslagen van de tegenwoordige beschaving.
De overeenkomst tussen oudheid en moderne tijd brengt mee dat wij Sophocles beter begrijpen dan Hadewych en ons meer thuis voelen in het Athene van Socrates dan in de middeleeuwen van de Rozenoorlogen en van Jeanne d’ Arc. Toch zit er ondanks al die overeenkomsten een groot verschil tussen de mens van de Griekse tragici en van de Amerikaanse constitutie.
Wij houden alle mensen voor gelijkwaardig en geboren voor het streven naar geluk. Voor zover men meent dat de mens onsterfelijk is, is dat religie en dus een privé affaire. Onsterfelijkheid speelt geen rol in het openbare leven. En dat was in de oudheid anders.
De onsterfelijkheid van de oudheid werd ontleend aan het publieke leven. Zij was van eminent belang maar op een heel andere manier dan in de christelijke tijd, toen zij de mensen door de genade Gods in de schoot geworpen werd. De mens in de oudheid moest zich de onsterfelijkheid zelf verwerven door woord en daad ten dienste van zijn samenleving, anders was hij niet meer dan een dier of een ander vergankelijk schepsel. Onsterfelijkheid was verbonden met bijdragen aan de samenleving en de herinnering van zijn optreden in het publieke domein.
Het leven was risicovol. Als burger moest men bereid zijn positie op ieder gewenst moment met zijn leven te verdedigen. In dit opzicht leek de burger uit de klassieke tijd, die eindigde met Alexander de Grote op de ridder in de Middeleeuwen. Ook de Middeleeuwse adel kenmerkte zich door een bereidheid haar leven op het spel te zetten als de samenleving dat vereiste.
Wie uitsluitend in zijn privé domein leefde, zoals de meeste vrouwen, kinderen en slaven, werd in de oudheid niet als volwaardig mens beschouwd. Eigenlijk vond men ze niet wezenlijk van dieren te onderscheiden. Lees er Plato en Aristoteles maar op na. Slavernij werd niet gezien als een aberratie, maar als een normale toestand voor wie niet het geluk had zich als burger van een gemene best te kunnen bewijzen als potentieel onsterfelijk. Niet het leven zelf, maar wat iemand ervan wist te maken was belangrijk. Een deugdzaam en respect afdwingend leven bracht onsterfelijkheid, als dat leven tenminste werd doorgebracht binnen een gemeenschap die voortleefde, in een polis. Wie geen burger was in deze zin kwam aan het mens zijn, in de klassieke betekenis van het woord, niet toe. Dat is de wezenlijke inhoud van de woorden van Aristoteles, dat de mens een zoön politikon is. Niet een “maatschappelijk wezen”, ein geselliges Tier, zoals het meestal vertaald wordt, maar een burger van een polis, een stadstaat, het enig denkbare publieke domein voor een klassieke Griek.
De verhalen die Herodotus Solon in de mond legt, als die Atheense geleerde aan het hof verkeert van de Klein-Aziatische koning Croesus, geven die mensopvatting goed weer. Roem en aanzien bij de medeburger, daar gaat het om.
Wie acht U gelukkig vroeg Croesus hem. Eerst noemde Solon Tellus, de Athener, die op het veld van eer gesneuveld was en een staatsbegrafenis kreeg. Hij liet twee zonen na, die kaloskagathos[2], waren , het Griekse ethisch/esthetische ideaal. Die zonen hadden zelf weer kinderen die voorspoedig opgroeiden en dat alles maakte zijn leven tot een voorbeeld voor ieder ander. Meer kan een mens niet verlangen.
Verder noemde Solon Kleobis en Bito, twee welgestelde Argiven, die prijzen hadden gewonnen bij de Spelen en die hun moeder, een priesteres van Hera in Argos ten koste van hun eigen leven hielpen toen die te laat dreigde te komen bij een godsdienstig ritueel.
Tenslotte antwoordde hij Croesus, die meende zelf in de eerste plaats voor de eer van de gelukkigste mens in aanmerking te komen, want hij was machtig en zeer rijk, dat van iemand pas gezegd kan worden of hij een gelukkig leven heeft gehad als hij dood is. Wie een gezond leven heeft gehad, vrij van rampspoed, er goed uit ziet, geluk heeft met zijn kinderen en aanzien geniet bij zijn medemensen, zo’n man is gelukkig. Maar pas als hij dood is kan het met zekerheid van hem gezegd worden, want vaak genoeg schenken de goden geluk aan iemand vlak voor ze hem in het verderf gaan storten. Dit overkwam, zoals bekend, ook Croesus, toen hij de Halys overtrok en een groot rijk verwoeste, namelijk zijn eigen rijk.
Ook die mensen trouwens, die door de goden in het verderf gestort worden kunnen bij Aeschylus, Sophocles of Euripides nog hoog in aanzien staan en onsterfelijk worden gemaakt, maar iemand die niets van zijn leven maakt is helemaal niet gelijkwaardig aan een held of heldin.[3] Ik heb altijd meer op gehad met het klassieke mensbeeld dan met dat van de verlichting of van de middeleeuwen
Het tegenwoordige mensbeeld zou door de Grieken, maar ook door de middeleeuwers niet meer begrepen worden. Door de Grieken niet, want hij zou in de gemiddelde loonslaaf niets zien dat bijzonder respect verdiende en de huidige eerbied voor menselijk leven ongeacht de kwaliteit ervan zou hij met afkeer bekijken. Door de middeleeuwen niet, want de middeleeuwse standenmaatschappij liet geen ruimte voor het idee van gewone mensen met een individuele waarde, een waarde die los stond van de genade van God waardoor hun zielen door Christus konden worden verlost.
Het christendom maakte mensen gelijkwaardig in zoverre het allemaal kinderen zijn van dezelfde God en zij geen van allen op eigen kracht het eeuwige leven kunnen bereiken. Toch zijn er heiligen en martelaren die ver uitsteken boven de gewone stervelingen. Die heiligen behoorden buiten proportie vaak tot de hogere standen, de geestelijkheid en de adel. Heiligen of martelaren uit het gewone volk waren uitzonderingen. Het christendom is niet altijd even consistent geweest in zijn mensbeeld. Daar zaten toch sporen in van de klassieke tijd, maar dan onderhuids.
Dit essay verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp