DE WERELD NU

Terrorisme en J.A.A. van Doorn

terrorisme

Over definities van terrorisme bestaat veel verschil van mening.

Een stel wetenschappers uit Leiden dat een studie heeft gemaakt van uitsluitend de officiële pogingen tot definitie kwam meen ik tot 35. Dat waren alleen nog maar definities, vervaardigd door commissies van regeringen en internationale organisaties. Dat daar zoveel aandacht aan wordt besteed is ook niet helemaal onbegrijpelijk als je er bij stilstaat dat je door steun aan terrorisme tegen een oorlogsverklaring kunt oplopen van de machtigste staat van de wereld. Sinds 11 September 2001 zullen de twee kanten in het terrorismeconflict het wel nooit meer over de definitie met elkaar eens worden.
De socioloog Van Doorn gooide het over een andere boeg. Hij probeert geen nieuwe omschrijving om daarmee de ongewenste gevolgen weg te definiëren. Hij laat terrorisme voor wat het is.

Terrorisme, zei hij, is geoorloofd als het op goede gronden wordt bedreven. Terrorisme bijvoorbeeld in het verzet van 40/45 mocht. Terrorisme van Al Quaeda mag niet, omdat het alleen plaats vindt uit gekrenkte trots. Bombarderen van Dresden mocht. Zelfmoordacties van Palestijnen mogen ook, want ze dienen een bevrijding van een onderdrukt volk[1].

De Arabische regeringen doen hun best terrorisme zo te definiëren dat de aanslagen van de Palestijnen er niet onder vallen. Van Doorn ziet het zinloze daarvan in en verklaart daarom terrorisme tot een geoorloofde vorm van verzet. Hij geeft daarbij twee voorbeelden waar hij van voelt dat ze Nederlanders moeten aanspreken, de bombardementen van Dresden en de moordaanslagen gepleegd in het verzet.
Ik geef om te beginnen toch maar een eigen definitie van terreur, en wel een positieve en een negatieve:

“Terreur is het gebruik van geweld tegen onschuldige personen of tegen affectieve goederen met het uitsluitende doel degenen die zich met de slachtoffers of met de goederen verbonden voelen angst aan te jagen”.

“Terreur is niet het verwonden of doden van verklaarde tegenstanders of het onbedoeld toebrengen van schade aan derden als gevolg van geweld tegen tegenstanders”.

Dresden valt, als het bombardement op de onbewapende stad bewust gebeurde, onder de positieve definitie van terreur en was dan tevens een oorlogsmisdaad. Misschien geldt voor de atoombombardementen op Hiroshima en Nagasaki hetzelfde, misschien ook niet, omdat de Amerikanen wel degelijk het oogmerk hadden de oorlog met de atoombommen op Japan te beëindigen en daardoor veel levens te besparen. Ik denk dat Van Doorn dat ook zo ziet maar ervan uit gaat dat Nederlanders begrip voor de daden zullen hebben die hij noemde, omdat de Duitsers en de Japanners vijanden waren. Ten onrechte.

Dat de Duitsers soortgelijke bombardementen als Dresden op hun geweten hadden kan geen verontschuldiging zijn.

In het Nederlandse verzet zijn voor zover ik weet alleen aanslagen gepleegd op vijanden of gebouwen van de vijand. Onschuldige Duitse vrouwen en kinderen zijn misschien slachtoffer geworden op Bijltjesdag, maar niet van het reguliere verzet.

Terreur is een pejoratieve term, een term met andere woorden die alleen wordt gebruikt om er een actie mee aan te duiden die we veroordelen. Als we een daad als terreur bestempelen veroordelen we die onvoorwaardelijk. Onderscheid maken tussen geoorloofde en ongeoorloofde terreur is een vorm van taalvervuiling. Terreur hoeft niet laf te zijn en een Palestijns verzet kan best geoorloofd zijn als de Israëlische bezetting inderdaad onrechtmatig zou zijn, maar wat terreur is kan niet tegelijkertijd een daad van geoorloofd verzet zijn. Het doodschieten van een Israëlische minister kan als er oorlog is tussen Israëli’s en Palestijnen misschien nog wel, het schieten op soldaten kan dan zeker, maar het opblazen van onschuldigen in Israël kan niet. Wie meent dat het wel kan zou er beter aan doen het gebruik van het woord terreur te vermijden. Hij zou zich ook dienen te realiseren dat het dan consequent is om niets meer ongeoorloofd te noemen in conflicten als deze en dat lijkt niet het belang van de zwakste partij, in dit geval de Arabieren te zijn.

Misschien was Van Doorn het niet met me eens toen ik zijn woordgebruik taalvervuiling noem. Misschien meende hij dat taal de eigendom is van iedereen en dat hij er mee mocht doen wat hij wilde, met name ook inconsequent zijn, zo lang hij maar begrepen werd. Dat vind ik een verkeerd, maar wel een verdedigbaar standpunt. Taal verandert, dat is niet tegen te houden, maar het is jammer als daarbij duidelijke begrippen met een feitelijke inhoud afglijden naar uitdrukkingen met een puur emotionele lading. Het zou jammer zijn als terreur een ander woord zou worden voor het soort geweld waar de spreker het niet mee eens is. Daar bestaan al genoeg synoniemen voor.

We komen er niet omheen, in een conflict als tussen de Joden en Arabieren worden we gedwongen om partij te kiezen, maar we zouden in staat moeten zijn om daarbij de taal met rust te laten en het is werkelijk jammer dat een talent als Van Doorn partij gekozen heeft voor de terroristen, de kinderen der duisternis. Dat hangt misschien samen met zijn verleden.

Van Doorn was een intelligente ex-katholiek, afkomstig uit Limburg. Tegenwoordig zegt dat niemand nog veel. Ex-katholieken zijn er nu bij de vleet, in Limburg evenveel als in de rest van het land. Maar in 1945, toen Van Doorn van zijn geloof afscheid nam, lag dat nog anders. Toen was dat iets bijzonders. Hij laat dat merken in een essay dat hij wijdt aan het overlijden van Frits van der Meer en Louis Rogier, twee kopstukken uit het Rijke Roomse Leven. Beiden zijn overleden in de periode dat het Nederlandse katholicisme al onttakeld was en dus lang nadat hij eruit was gestapt. Niet alleen was het geloof waarvan hij ooit afscheid nam anders dan het tegenwoordig is, maar in zijn ogen was het ook een veel waardevoller geloof. Het katholicisme van vandaag is iets waar hij alleen maar met dégoût op neer keek.
Het Limburgse milieu in zijn jeugd was niet gemakkelijk voor mensen die zich buiten de kerk plaatsten, maar het nemen van een outsider positie was voor Jacques van Doorn niet ongewoon.

Zijn ouders waren Hollanders, buitenstaanders in een regio en een stad waar het dialect nog de voertaal was en Frans voor de upper ten het algemeen beschaafd. Als Hollander stond je daar buiten de samenleving.
Maastricht was bovendien een standsbewuste stad en op de middelbare school was iemand uit een kleinburgerlijk milieu als J.A.A. van Doorn ook om die reden niet reçu. Na de oorlog werd hij opgeroepen voor militaire dienst en maakte de twee politionele acties mee in Indië, niet als frontsoldaat maar als administratief medewerker. Ook dat was een positie als buitenstaander. Het verklaart tevens het betrekkelijke gemak waarmee hij later de uitwassen die daar plaats vonden veroordeelde. Hij had de doodsangst van de frontsoldaat die zijn maatjes om zich heen ziet sneuvelen alleen maar uit de verte meegemaakt en niet aan den lijve ondervonden. Hij was outsider en werd niet geremd door de loyaliteit die nog steeds kenmerkend is voor degenen die de ellende in Indië samen hebben gedeeld. Wie mee in de put gezeten heeft weet waar de sporadische uitwassen een reactie op waren.

Na zijn terugkomst uit de militaire dienst hervatte hij zijn studie sociale geografie, de sociologenopleiding uit die dagen. Hij studeerde snel en met succes. De Nederlandse sociologie heeft van tijd tot tijd kopstukken voortgebracht van wie het gemeenschappelijk kenmerk is dat zij steeds met een been buiten het Nederlandse sociologische wereldje zijn gebleven. Bram de Swaan is daar een voorbeeld van, en Joop Goudsblom, die Norbert Elias in Nederland introduceerde, een andere. Van Doorn hoort in die rij thuis. Hij had in Rotterdam zijn eigen koninkrijkje. Hij had als scribent een enorme productie, iets wat naar moderne wetenschappelijke normen zijn positie als hoogleraar en hoofd van zijn eigen afdeling had behoren te beschermen.

Niettemin werd hem zijn Rotterdamse leerstoel en de daaraan verbonden eigen afdeling door Deetman afgenomen. In reactie ging hij meteen en geërgerd met emeritaat. Hij prefereerde een vervroegd pensioen boven een gedwongen verhuizing naar Amsterdam. Niet zozeer, denk ik, vanwege Goudsblom, die daar de baas was, maar vanwege diens aanzienlijk minder getalenteerde omgeving. Het vooruitzicht zich te moeten schikken in het Amsterdamse sociologenmilieu was hem in elk geval om begrijpelijke redenen onverdraaglijk. Hij had verder nog voldoende wetenschappelijk en intellectueel werk op zijn programma staan om de nieuwe vrijheid te kunnen verwelkomen en niet te hoeven vrezen. Dat al die producten gekenmerkt worden door ergernis en knorrigheid is tegen de achtergrond van zijn verleden beter te begrijpen. Van Doorn strijdt tegen de wereld, dat heeft hij altijd gedaan en heeft daarbij een voorkeur voor een provocerende houding.

Van Doorn ’s productie als socioloog was meer gebaseerd op inzicht in wat hij las en tegenkwam dan op grondig en gericht onderzoek. Daaraan had hij een broertje dood. Zijn beste wetenschappelijke werk was het resultaat van co-producties, waarbij hij zijn vlotte pen en scherpe verstand leverde en waar het graaf- en metselwerk door anderen werd gedaan. Zijn eruditie is groot. Hij heeft meer gelezen en van wat hij gelezen heeft meer verwerkt dan de meesten in zijn vak. Als hij tekortkomingen had, dan lagen die op karakterologisch vlak. Hij had het zelfvertrouwen dat bij zijn intellect paste, maar niet de wijsheid, het geduld en de vaardigheid om met mensen om te gaan. Een philosophiae doctor hoort het werk van zijn omgeving in het zijne te incorporeren en omgekeerd een bijdrage te leveren aan de wetenschappelijke vorming van die omgeving. Van Doorn is in dat opzicht een eenling gebleven en heeft nooit de sociale vaardigheid gehad om aan zijn werk de vruchtbaarheid te geven die het op grond van zijn aanleg verdiende.
Zijn grootste uitglijder hangt samen met zijn levenslange behoefte om in de contramine te zijn.

Nederland was in 1990 nog overwegend pro-Israëlisch. Van Doorn constateerde dat er in Israël en ook in Joods kringen buiten dat land een vorm van zelfcensuur bestond als het ging om door de overheid of inwoners van Israël tegenover Arabieren gepleegde excessen. Israël was al vanaf de tijd die vooraf ging aan haar oprichting het slachtoffer van onophoudelijk Arabisch geweld en reageerde daar niet veel anders op dan Van Doorn ’s vroegere kompanen in Indië. Om de positie van Israël in het buitenland niet te verzwakken hield men daar als Jood zijn mond over en betreurde het Israëlische onrecht in stilte. Van Doorn meende die Joodse zelfcensuur aan de kaak te moeten stellen. Wat hij schreef was wel waar, maar hij kreeg de Joodse gemeenschap over zich heen en daarnaast iedereen die in het Midden Oosten conflict de partij der rechtvaardigen had gekozen.

Zijn geliefde positie als columnist in de Rotterdamse elite courant NRC raakte hij kwijt en van de reputatie van antisemiet, waar hij allerminst op gesteld was, kwam hij niet meer af.

Misschien omdat hij nu eenmaal al in het Arabische kamp was ingedeeld heeft hij sindsdien steeds, wanneer de gelegenheid zich voordeed, degenen die tegen Israël naar het terrorisme grepen verdedigd. Hij deed dat met de van hem bekende intellectuele scherpte, maar het is niettemin jammer, want verdedigen van terroristen en terrorisme is een onhoudbare positie.


  1. Israëli’s beweren op goede gronden dat de aanslagen de belangrijkste reden zijn waarom er nog geen onafhankelijk Palestina is en de bezetting nog niet is afgelopen. De terroristen bevrijden geen onderdrukt volk, ze zijn de oorzaak van de onderdrukking.

Dit essay verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp

2 reacties

  1. Awi Cohen schreef:

    Er was inderdaad een draagvlak onder Israëli’s voor de tweestatenoplossing. De voortdurende Palestijnse weigering daarvan (2000, 2001, 2008, 2009, 2014) en de raketten uit Gaza en terreur hebben dat draagvlak doen wegsmelten.

  2. Dick H. Ahles schreef:

    Zeer interessante analyse van de gedachtewereld van Van Doorn, die ik in mijn studie politicologie aan VU in de zeventiger jaren uitvoerig heb gelezen. En ook hoe persoonlijke ervaringen (wetenschappelijke) definities en uiteraard politiek/maatschappelijke standpunten beïnvloeden.

    Wat betreft oorlogsrecht en vooral de veroordeling van oorlogsmisdaden moet men bedenken dat dit het recht van de overwinnaar is en voor algemeen ethische oordelen over handelen onbruikbaar. Op dezelfde manier is het gebruik van het begrip terrorisme in basis een propagandisch is. Daar helpt geen definieren tegen.