Politieke hervormingen – omvang van het parlement
Over het terugbrengen van de omvang van het parlement wordt al langer gesproken. Is terug naar vroeger een goed idee? Toon Kasdorp vond van wel.
Een paar jaar geleden wilde de regering de omvang van de Tweede en Eerste Kamer van de Staten Generaal terugbrengen naar de vroegere aantallen van respectievelijk 100 en 75 leden. Men was toen in het Catshuis van mening dat de eerdere uitbreiding van het aantal niet het gewenste resultaat had opgeleverd. Dat leek terecht. De twee Kamers functioneren niet zichtbaar beter nu ze groter zijn, eerder slechter. Ze houden zich met van alles bezig waar ze niet voor gekozen zijn en waar ze bovendien geen verstand van lijken te hebben.
Parlementariërs zijn anoniemer dan ooit en hun gemiddelde houdbaarheidsduur is afgenomen. Het is niet te verwachten dat het herstel in de oude toestand daar onmiddellijk een verbetering in zal brengen, maar dat de gemiddelde kwaliteit omhoog zal gaan zou wel voor de hand liggen. Bovendien is het goedkoper. Wat de Raad van State tegen dit voorstel van de regering had is daarom niet duidelijk.
Een van de bezwaren die bij de bevolking leven tegen het bestaande bestel is dat het te veel banen oplevert voor een politieke incrowd, zonder dat men voor die banen betere kwalificaties lijkt te hebben dan het lidmaatschap van een politieke partij of een verleden in een vertegenwoordigend lichaam. Dat vindt het publiek een vorm van corruptie en de politiek wordt meer en meer beschouwd als een vorm van baantjesjagerij.
Nog beter dan aan een beperking van het aantal vertegenwoordigers zou men als remedie kunnen denken aan het afschaffen van de geldelijke beloning voor al het politiek werk en een verbod aan politici en ambtenaren om bestuurlijke functies te bekleden. Politiek zou weer een erefunctie moeten worden, die men zonder enige geldelijke beloning vervult. Dat zou zonder twijfel een positieve selectie inhouden. Alleen mensen met verantwoordelijkheidsgevoel en een zeker patriottisme zouden zich er nog voor beschikbaar stellen als het niet meer betaalde. En vooral ook als men er zich niet meer mee kwalificeerde voor allerlei andere lucratieve posten.
De belangrijkste taak van het parlement en de andere vertegenwoordigende lichamen bestond vanouds uit het controleren van de overheid. Dat was toen nog een controle door vertegenwoordigers van het volk. Tegenwoordig is dat niet meer het geval.
Om vertegenwoordiger te worden moet men door een politieke partij op een kieslijst worden geplaatst en nog steeds door kiezers worden gekozen. Maar die kiezers hebben geen alternatief. Ze kunnen alleen maar stemmen op al die mensen die ze niet kennen en van wie ze het merendeel van de namen voor het eerst onder ogen krijgen als ze de aangeboden lijsten met kandidaten inzien. Dat zijn hun vertegenwoordigers niet. Die kandidaten vertegenwoordigen hun partij en wat die partijen willen, willen de kiezers niet.
Volksvertegenwoordigers zouden bekende figuren moeten zijn en zelf deel uitmaken van het volk dat ze vertegenwoordigen. Dat betekent niet alleen het Nederlands staatsburgerschap hebben maar dagelijks functioneren in de Nederlandse gemeenschap. Die gemeenschap is niet Den Haag. Een baan hebben zoals alle andere mensen, onderdeel zijn van een buurt en van verenigingen, er Nederlandse gewoonten op na houden en weten wat er speelt in de Nederlandse gemeenschap. Dat soort mensen vertegenwoordigt wel hun achterban.
Wie geen regulier onderdeel uitmaakt van het Nederlandse leven kan anderen moeilijk als volksvertegenwoordiger dienen. Het is principieel verkeerd om van de politiek een baan te maken. Een parlement dat alleen in de weekenden en in de avonden zou functioneren, met mensen die volop deel uit maken van de samenleving die hen afvaardigt, zou de Nederlanders beter vertegenwoordigen dan 225 Hagenezen.
De tegenwoordige politici komen voort uit een omgeving waar men de politiek ziet als een onderdeel van de overheid die men geacht wordt te controleren. In die omgeving beleeft men een periode in de Kamer als een productieve stap in de eigen ambtelijke en bestuurlijke carrière.
Als een Kamerlid iets vertegenwoordigt dan is dat op zijn best een politieke partij, maar partijen hebben geen achterban meer bij de kiezers. Als er een reden is waarom men bij de bevolking zo weinig op heeft met de politiek is het dat. De politici zitten er voor zichzelf en voor hun partij. Niet voor de mensen die ze geacht worden te vertegenwoordigen. Die kennen ze niet eens.
Dit artikel over de omvang van het parlement verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp.
Meer van Toon Kasdorp vindt u hier.