De ontwrichtende werking van ontwikkelingshulp
Op 27 november 2015 kon je in de krant lezen dat een kwart van het budget voor ontwikkelingshulp dat jaar naar de asielopvang ging in plaats van naar officials in de ontwikkelingslanden of naar de bureaucratie van Oxfam Novib en Cordaid. Een forse vooruitgang.
Wie in de landen waar grootschalige Nederlandse ontwikkelingshulp naar toe gaat zelf actief is met particuliere organisaties, ziet meteen dat tussen die twee vormen van hulp een groot verschil bestaat. De Cordaid-achtigen bemoeien zich met overheden en de particuliere organisaties houden zich bezig met ontwikkelingswerk. Kleine organisaties zorgen ervoor dat ze uit de handen van de ambtenaren blijven en dat de hulp bij de mensen terecht komt. Grote organisaties bemoeien zich met elkaar en met ambtenaren in de doelgebieden. Ze vormen daar als het ware een nieuwe bestuurslaag.
Dat betekent onder meer dat de kosten-opbrengst verhouding tussen de twee soorten hulp onvergelijkbaar is. Goed georganiseerde kleine organisaties zien tot honderd keer zo veel resultaat van hun investeringen als de hele grote. Het is onverantwoordelijk hoeveel van het door overheden en publiek ter beschikking gestelde geld naar salarissen van functionarissen gaat of naar buitengewone leerstoelen in donorlanden. Hulp wordt tegenwoordig vaak gegeven in de vorm van budgetondersteuning. Wanneer deze hulp alleen meer geld pompt naar het ontwikkelingsland zonder daar tot verhoging van het BNP te leiden, dan veroorzaakt zij corruptie en inflatie maar heeft geen enkel positief resultaat voor de bevolking van het betrokken land. Er zijn cijfers waaruit zou blijken dat de hulp besteed is aan de aankoop van wapens en vernielingen heeft aangericht in de doelgebieden in plaats van dat het geleid heeft tot verbetering van de leefomstandigheden van de mensen. Budgetfinanciering vermindert de democratische afhankelijkheid van de regering van de eigen bevolking. Het zou alleen al om die reden verboden moeten worden.
De samenlevingen in ontwikkelingslanden zijn kleinschalig en laag-technisch en vooral heel anders dan de onze. Loyaliteiten bestaan op familie en stamniveau en nationale samenwerking zonder onmiddellijk profijt voor de eigen stam of familie bestaat niet. Wij gaan er van uit dat landen een infrastructuur hebben. Ontwikkelingslanden hebben meestal geen behoorlijke infrastructuur, niet in sociaal en niet in technisch opzicht en wat ze daar in de koloniale tijd van hadden kan zonder hulp van een substantiële westerse bevolkingsgroep niet in stand blijven. Dat hebben we de laatste jaren voor onze ogen zien gebeuren in het voormalige Zuid Rhodesië.
Paul Hoebink is hoogleraar ontwikkelingshulp in Nijmegen en een goed voorbeeld van iemand die leeft van de hulp zonder ooit echt een wezenlijke bijdrage aan het sociale of economische welvaren van de ontwikkelingslanden te hebben geleverd. Zelf heeft hij geen persoonlijke ervaring met ontwikkelingshulp, evenmin trouwens als Jos van Gennip die op 24/3/12 een goed geschreven artikel over ontwikkelingshulp publiceerde in het Financieel Dagblad.
Jos van Gennip is een belangrijk man in Den Haag. Hij is voorzitter van Socires van het NCDO, en was het vroeger lid van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken in de Senaat, beide heel invloedrijke posten in de samenleving. Maar zijn ervaring is die van een Nederlandse bestuurder, niet van iemand die zelf met zijn voeten in de klei heeft gestaan.
Dambisa Moyo is een Afrikaanse ervaringsdeskundige; ze schreef een opzienbarend boek over de effecten van de hulp met de titel Dead Aid. Wie mee wil praten over de toekomst van de ontwikkelingshulp moet eerst Moyo lezen en er stelling tegenover innemen. Dat geldt ook voor Mr. Van Gennip, die dat boek trouwens best gelezen zal hebben, al zegt hij er niets over in zijn artikel. Het gaat niet aan om voor voortzetting van de huidige ontwikkelingshulp te pleiten, zonder eerst de kritiek van Moyo te hebben verwerkt.
Zij roept op tot het zorgvuldig bekijken van de resultaten van ontwikkelingshulp en ze concludeert dat de hulp in de meeste gevallen in het verleden meer kwaad dan goed heeft gedaan. Dat Wilders c.s. de hele ontwikkelingssamenwerking als onzin beschouwen is zeker een te extreem standpunt, maar er is voor hun visie meer te zeggen dan voor de hautaine houding van Hoebink c.s. of voor het nogal onnozele rapport van de commissie Dijkstal ‘Vertrouwen in een kwetsbare sector’. Men kan niet volstaan met het nut van resultaatmeting in ontwikkelingssamenwerking te relativeren. In zijn algemeenheid is het heel goed mogelijk om te zien of hulp wel of niet goed gewerkt heeft, ook al kan het nut niet tot op de laatste cent gemeten worden.
Verkeerde hulp leidt tot misbruik en corruptie. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt niet uitsluitend bij de machthebbers ter plekke, die ligt ook bij de beslissingnemers hier in het westen, die vaak vanuit een vacuüm werken en hun beslissingen nemen op grond van eigen bureaucratische overwegingen. Het is de taak van de politiek om dat te voorkomen, maar net als op veel andere terreinen van overheidsactiviteit, lijkt de grip op het gebeuren de politiek te zijn ontglipt.
Dit artikel verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp
Een beerput gaat open. De grootste organisaties schrijven fictieve rapporten over de behaalde resultaten. En wie écht de waarheid durft te rapporteren, wordt bedreigd, krijgt geen werk meer en kan op zoek naar een andere sector…..Te triest voor woorden. Incompetentie en eigenbelang van bestuurders zijn ook hier telkens de oorzaak. Jammer…….