Media en overheid als cultuursturing
Media en overheid zijn steeds meer een tweeëenheid, maar toch niet – nooit – helemaal. Ook bij de aansturing van de publieke opinie falen ze vaker dan ze slagen.
Media krijgen geld en aanzien al naar gelang het aantal lezers of de kijkcijfers en stemmen daar hun gedrag op af. Het publiek is geïnteresseerd in bevestiging van zijn vooroordelen. Dus dat is wat zij van de media krijgen.
De macht van de media wordt beperkt door het feit dat zij moeten leveren wat het publiek vraagt. Weigeren zij dat te doen dan veroordelen zij zich zelf tot verdwijnen. De kranten misschien meer dan de omroepen, maar op den duur ook de publieke en commerciële omroepen. Wij hebben geen overheidscensuur, maar censuur door het publiek en in het verlengde daarvan hebben we zelfcensuur.
De media beïnvloeden ook het publiek. Zolang wat zij brengen maar niet helemaal tegen de draad in gaat lukt het vaak om het publiek mee te krijgen of in elk geval dat deel van het publiek dat de publieke opinie bepaalt. Dat is vaak een minderheid, maar een samenhangende en overtuigde minderheid. De meeste mensen hebben geen opvattingen over dingen die hen niet rechtstreeks aangaan. Op buitenlandse aangelegenheden bijvoorbeeld reageren de meeste mensen passief en accepteren ze wat de media brengen – het doet er voor hen te weinig toe.
Dat ligt heel anders als het om zaken gaat waar ze dagelijks mee te maken hebben en zeker als ze er last van ondervinden. De twee miljoen legale en illegale niet-westerse buitenlanders in Nederland veroorzaken last voor veel mensen in de grote steden, die normaal gesproken passief staan tegenover de publieke opinie.
Fortuijn
Pim Fortuijn pakte als eerste de bestaande onvrede op en heeft het er bijna mee tot premier van Nederland geschopt. Hij lag goed bij het grote publiek. Daar konden de media zich niet tegen verzetten, ook al hadden individuele journalisten een bloedhekel aan de man en zijn opvattingen. Zij zagen toch maar even af van wat zij voor de waarheid hielden en van wat zij als moreel juist zagen, ter wille van de zelfcensuur die geboden leek ter behoud van hun boterham.
Maarten van Rossem had naast zijn werk voor de media een goed salaris als hoogleraar, geschiedenis, meen ik. Dat gaf hem meer vrijheid van spreken dan de meesten. Die vrijheid gebruikte hij om te pleiten voor tolerantie tegenover buitenlanders.
Een veer en een elastiek hebben tolerantie tot je ze te ver uitrekt en dan zijn ze stuk. Dan is met de veer ook de tolerantie verdwenen. Ten tijde van de opkomst van Fortuijn was de veer gebroken. Maarten van Rossem [1] beweerde in die tijd dat “de opvattingen over de integratie van de in Nederland verblijvende allochtonen door het optreden van Pim Fortuijn in de greep van een redeloos pessimisme waren geraakt [2] “.
Het ‘Van Rossem’ tegengeluid
Voor zover ik zie was er toen en is er nu nog steeds in Nederland weinig pessimisme over de integratie van Zuid-Amerikaanse en Aziatische allochtonen en eigenlijk ook niet zo zeer over de integratie van veel zwarte Afrikanen. De discussies gaan over de integratie of het gebrek daaraan van moslim allochtonen. Binnen die groep gaat het vooral over de integratie van Marokkanen en van Turken.
De Indische Nederlanders, de Chinezen en andere Aziaten zijn behoorlijk tot goed geïntegreerd, op een handvol Molukkers na, die iedereen intussen vergeten is maar die nog steeds in woonoorden, dat wil zeggen: in getto’s, wonen.
Over de Surinamers, die in de zeventiger en tachtiger jaren reden tot ongerustheid gaven horen we tegenwoordig weinig meer. Bij de Turken en de Marokkanen aan de andere kant lijkt het assimilatieproces eerder te zijn teruggedraaid. Een generatie geleden leek het verder gevorderd te zijn dan tegenwoordig.
Molukkers
Dat soort desintegratie hebben we in de zeventiger jaren ook met een deel van de Molukkers meegemaakt. Het opvallende daarbij was dat die Molukkers niet of nauwelijks werden gediscrimineerd. Ze hebben op Nederlandse schaal de rol gespeeld van de moslims van September 11th , maar van vijandigheid tegen Molukkers was daarvoor of daarna toch nauwelijks sprake. Discriminatie als oorzaak van wangedrag, zoals Van Rossem en veel andere progressieve publicisten graag poneren, is een onbewezen stelling. Discriminatie van moslims is een gevolg van hun optreden, geen oorzaak.
De treinkapingen en andere Molukse aanslagen waren een direct gevolg van de negatieve assimilatie uit de jaren ervoor en indirect dus van een politiek beleid van onze overheid waarbij gettovorming werd gefaciliteerd. Bij Marokkanen en andere moslims hebben we de laatste decennia dezelfde Unfug zien gebeuren.
Het Antillianenprobleem, waar we ook last van hebben, lijkt een andere oorzaak te hebben dan gettovorming. De Curaçaoënaars vertonen alle kenmerken van eerste generatie immigranten maar bij hen lijkt in het emigratiebeleid op de Antillen een negatieve selectie te hebben plaats gevonden. Het percentage dat hier in de criminaliteit terecht komt is buiten iedere proportie hoog. Aan te nemen valt daarom dat ze al als criminelen uit de Antillen zijn vertrokken.
Dat men zich druk maakt over Turken, Marokkanen en Antillianen en dat daarbij de goeden onder de kwaden lijden is niet zo vreemd. Als zo’n hoog percentage van een etnische groep zich misdraagt dan lijdt de hele groep eronder en dat is dan eigen groepsschuld. Je bent je broeders hoeder en als je die plicht verwaarloost wordt je zelf het slachtoffer.
Praten
Dat er sinds Fortuijn zoveel over gepraat wordt is een prima ontwikkeling. We zijn het al haast weer vergeten maar doodzwijgen was de politieke lijn in het regenteske beleid in de negentiger jaren en eerder. Dat was het beleid waar Fortuijn tegen in het geweer kwam. Hij zelf behandelde immigranten van elke etnische variant met respect, erkende hun identiteit en scheerde ze niet, zoals Van Rossem dat doet, over één kam. Zijn bezwaren waren niet gericht tegen Marokkanen of tegen moslims as such, maar tegen de intolerante en discriminatoire aspecten van hun cultuur. In Rotterdam stemden daarom bij de gemeenteraadsverkiezingen vlak voor de moord meer immigranten op Fortuijn dan op de PvdA, een uniek verschijnsel in die stad.
Dat er in Nederland bij de bevolking een grote weerstand tegen Oost-Europese immigranten zou bestaan, zoals Van Rossem dat stelde, lijkt me fantasie te zijn. De overheid treedt op tegen illegale prostituees uit Oost Europa en tegen illegale Poolse aspergestekers. Ook de kranten en de televisie besteden daar aandacht aan, maar van weerstand bij de bevolking als geheel is eigenlijk geen sprake. Er bestaat wat ongerustheid over criminele bendes uit Rusland en het voormalige Joegoslavië die hier hun tenten lijken te hebben opgeslagen, maar dat is geen allochtonenprobleem, het is een criminaliteitsprobleem. Dat hadden we in de tachtiger jaren met de IRA en andere internationale terreurorganisaties. Het wijst op een tekort schieten van ons justitioneel apparaat, dat buitenlandse criminelen juist Nederland als uitvalsbasis kiezen.
Europese politiek
Ook de opvatting Van Rossem, dat er Nederland in het verleden positief zou zijn gedacht over de Europese politiek, berust niet op feiten, maar op fantasie. Men heeft hier altijd sympathie gehad voor de Europese samenwerking, dat wel. Maar de gemiddelde Nederlander wist nauwelijks van het bestaan van de Europese instellingen. De reden waarom Nederlanders tegenwoordig meer in verzet komen tegen Brussel dan vroeger is omdat men er nu meer last van begint te krijgen.
De Europese instellingen zijn vijftig jaar lang een hobby van de Nederlandse journalisten en politici geweest, niet van de Nederlandse of van de Europese bevolking. De gemiddelde Nederlander wil graag met andere landen in Europa samenwerken maar heeft er geen behoefte aan om vanuit Brussel te worden gedirigeerd. Ook staat hij niet te springen om zijn identiteit in te leveren en te ruilen voor een romantische notie over Europa. Dat geldt trouwens ook voor meer Europese landen met een eigen identiteit.
In de praktijk hebben we hier niet meer banden met de continentale Europese landen dan met Engeland en niet meer met EU-leden als Griekenland dan met Zwitserland of Noorwegen, die buiten de EU zijn gebleven. Wij hebben eigenlijk meer met de Angelsaksische landen van overzee dan met Zuid of Oost-Europese landen. Wij gaan er graag met vakantie heen, naar Frankrijk of Spanje, maar we luisteren liever naar Amerikaanse muziek, kijken liever naar Amerikaanse dan naar Spaanse films en hebben hier een voorkeur voor Engelse en Amerikaanse televisieprogramma’s. We spreken allemaal een Amerikaans soort Engels als belangrijkste buitenlandse taal. We lezen Amerikaanse boeken en eten Amerikaanse hamburgers en alleen de Nederlandse elite eet in Franse restaurants. We zijn eerder westers dan Europees en Van Rossem en de zijnen kunnen zeuren wat ze willen, dat zal zo blijven.
De verandering van het kiesstelsel is altijd een hobby geweest van D66. Het stond niet op het prioriteitenlijstje van Fortuijn en het staat nu niet in het programma van Wilders. Wat bij Fortuijn wel bovenaan stond en waar je niets meer over hoort tegenwoordig dat is de slijtage van het elitair politiek-bestuurlijke systeem. Sinds Dijsselbloem en zijn commissie is het ook weer stil rond de deconfiture van ons onderwijs.
Fortuijn-agenda
Redelijkheid en gezond verstand zouden hebben moeten meebrengen dat de misstanden die Fortuijn met zoveel succes signaleerde intussen werden aangepakt. Misschien niet door Melkert en zijn politieke vrienden, die altijd al tegen waren, maar wel door degenen die beweerden dat ze de Fortuijn-agenda hadden overgenomen. Door Balkenende bijvoorbeeld of door Rutte. Maar dat is niet gebeurd en Van Rossem c.s. zwijgen nog steeds over de gebreken in de overheid als over het graf, daarin is niets veranderd.
Van een uitvoering van de agenda van Fortuijn is bij niemand ooit werkelijk sprake geweest, dat zijn loze verkiezingsbeloften gebleken. Veel eerder is er een tijdlang sprake geweest van voortzetting van het Paarse bewind in een wat anders gekleurd jasje en sinds Rutte II zijn we helemaal weer terug bij Paars.
Erg veel zijn we niet opgeschoten sinds de tijd van Kok I en II. Misschien dat de terminologie waarin over de problemen wordt gesproken wat beschaafder is geworden, maar dat is het dan. Wat het aantoont is dat de invloed van de politiek op het beleid van de overheid veel kleiner is dan de media en de politici zelf graag beweren. Om de overheid te veranderen is meer nodig dan een aangepast verkiezingsprogramma.
- Van Rossem, niet Van Rossum. Maar toch, hoe komen ouders erbij hun kind de naam te geven van een van de meest weerzinwekkende politieke delinquenten uit de vaderlandse geschiedenis?
- Parool 27/5/04
Dit essay verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp