DE WERELD NU

Maagsap resistente bolletjes

Justitie

Frits Ruter, indertijd hoogleraar strafrecht aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam verklaarde al weer een hele tijd geleden in een televisieprogramma het strafrecht failliet. Hij beschouwde het, zei hij, als de taak van dat deel van het recht om de samenleving tegen criminelen te beschermen en daarin schoot het tekort. Niet iedereen is het met hem eens, dat het strafrecht de samenleving van criminaliteit behoort te vrijwaren, maar toch zullen veel mensen ook wel vinden dat het strafrecht tegenwoordig niet meer doet waarvoor het bedoeld is, wat dat dan ook moge wezen.

Sinds de achttiende eeuw is over doel en functie van het strafrecht veel geschreven en gedebatteerd, maar een communis opinio is er nooit bereikt.

Er waren de theorieën[1] van de generale en van de speciale preventie, de wraaktheorie, de theorie van de heropvoeding, de voorkoming van eigen richting e.t.q.

Het probleem was dat geen enkel doel dat men zich met het strafrecht stelde werd bereikt. Gestraften werden niet afgeschrikt door strenge en evenmin door lichte straffen. Ze kwamen niet beter uit de gevangenis dan ze er in gingen, eerder omgekeerd. Wraak werd ethisch niet in orde bevonden en als doel van het strafrecht afgewezen. Van eigen richting werden de mensen afgehouden door de heersende moraal of door hun eigen geweten maar niet door de effectieve werking van het strafrechtstelsel.

Toch heeft er, behoudens een aantal wereldvreemde criminologen, nooit iemand serieus gepleit voor afschaffing van het strafrecht. Iedereen blijkt toch te vinden dat er dingen gebeuren in de samenleving die zo verschrikkelijk zijn dat er officieel vanuit de samenleving tegen moet worden opgetreden. Dat optreden gebeurt met een ritueel, zo plechtig en publiekelijk als een koninklijk huwelijk. Iedereen kan dan zien dat men niet ongestraft de dingen kan doen die algemeen ten strengste worden veroordeeld.

De laatste jaren wordt dat ritueel vaak bedorven doordat criminelen door plaatsgebrek worden vrijgelaten, dagvaardingen niet blijken te deugen of andere fouten gemaakt worden door de vervolgende autoriteiten. Verder is er een grote populatie beroepscriminelen die niet meer onder de indruk raakt van het ritueel, het ook niet echt erg vindt in de gevangenis en het in elk geval als een aanvaardbaar beroepsrisico beschouwt.

Er is een sociaal liberale stroming in ons land die ook de bewoners van strafinrichtingen ziet als zwakken in de samenleving, die door de overheid moeten worden beschermd. Zo kan het gebeuren dat de bedragen die het opbergen van gevangenen kost per persoon vele malen hoger uitvallen dan de bedragen die we voor de zorg aan zieken en bejaarden uitgeven. Natuurlijk wordt er bij het bepalen van die uitgaven door de overheid geen vergelijking gemaakt en wordt er misschien meer aan veiligheid besteed dan aan comfort, maar toch. Het publiek maakt de vergelijking wel en is ontevreden over de uitkomst.

Een van de vele manieren waarop het strafrecht faalt is de manier waarop alles wat door de wet als misdrijf wordt bestempeld tot op grote hoogte over een kam wordt geschoren. Een psychopathische pleger van een gruwelijke moord kan in een politiecel worden opgesloten naast een handelaar in hasj en de kinderverkrachter naast de pleger van een economisch delict dat zo esoterisch is dat het aan gewone mensen niet valt uit te leggen.

De opsporingsambtenaren worden geacht van alle soorten delicten gelijkelijk verstand te hebben en dat is niet zo. De wet gaat er van uit dat alle soorten daders wel ongeveer gelijk zijn en ook dat is niet zo. Het ongelijke gelijk behandelen is strijdig met een van de grondslagen van de rechtvaardigheid en zou in ons strafrecht niet moeten kunnen.

Aan veel strafprocessen gaat een opsporings- en een gerechtelijk vooronderzoek vooraf dat als het moeilijke zaken zijn soms vele jaren duren kan. Dat vooronderzoek, met zijn voorlopige hechtenis, huiszoekingen en verhoren is vaak meer belastend voor de verdachte en zijn naaste omgeving dan de straf is voor de veroordeelde.

Er is een grens waaronder bijzondere rechtsmaatregelen niet mogen worden toegepast; die grens is een strafbedreiging van vier jaar. Het malle is dat sommige delicten tegenwoordig uitsluitend vier jaar als bovengrens hebben gekregen omdat justitie meende dat zonder huiszoeking en inbeslagname van boekhoudingen nooit voldoende bewijs tegen daders zou kunnen worden gevonden.

In plaats van dat de bijzondere rechtsmaatregelen alleen bij ernstige delicten worden toegepast maken we een delict quasi ernstig alleen om huiszoeking te kunnen doen of om iemand via voorlopige hechtenis tot een bekentenis te kunnen bewegen.

De gedachte dat het enige dat er te kort schiet in ons strafrechtsysteem een capaciteitstekort zou zijn is dus niet juist. Het strafrecht en straftoemetingssysteem zijn niet effectief en niet rechtvaardig en zijn in hun geheel nodig aan herziening toe.

Een tijd geleden waren de bolletjesslikkers nogal in het nieuws, de koeriers die cocaïne vervoeren door het spul in te slikken, verborgen in maagsap resistente bolletjes. Het bleek een zo massaal gepleegd delict te zijn dat de capaciteit van het systeem tekort schoot. Dan moest er maar geïmproviseerd worden. Een officier in Haarlem, die er niet ten onrechte vanuit ging dat een gearresteerde behandeld moest worden volgens de wettelijke voorschriften, liet de betrokkenen lopen als hij niet over voldoende wettelijke middelen beschikte om ze vast te houden. De opsporingsambtenaren, die de arrestaties moesten verrichten, voelden zich door justitie in de steek gelaten en sloegen op eigen houtje aan het vrijlaten. Ze lieten dit de kranten weten, misschien ook wel om justitie in diskrediet te brengen.

Het publiek, de pers en dus ook de politiek vielen toen over de minister heen, die politiek verantwoordelijk was voor het vasthouden van de bolletjesslikkers. Met name de politiek wist natuurlijk heel goed dat de minister persoonlijk niets te verwijten viel. Hij kan niet in zijn eentje iets doen aan het tekort aan cellen en bewakers. Hij wordt er alleen maar voor aansprakelijk gesteld en in civielrechtelijk termen gesproken is dat geen schuld- maar een risicoaansprakelijkheid.

Het is iedereen duidelijk dat zolang de misdaad internationaal is en Nederland een aantrekkelijk land blijft voor beroepsmisdadigers, geen enkele hoeveelheid cellen en bewakers ooit voldoende zal zijn. Lang voor het aantal cellen gelijk zou zijn geworden aan het aantal te arresteren criminelen zou om financiële redenen het systeem zijn dolgedraaid. Zolang het in een Nederlandse gevangenis beter leven is dan in een krot in een ontwikkelingsland, zal de stroom criminelen in deze richting wel blijven aanhouden. Een dam opwerpen tegen de ene soort allochtone bolletjesslikkers, b.v. door een visumplicht in te voeren voor Nigerianen, leidt alleen maar tot een verlegging van de stroom: in plaats van uit Nigeria komen de koeriers dan voortaan uit Brazilië.

We draaien er met zijn allen omheen, maar de enige manier om de stroom te stoppen zal toch zijn om een beleid te voeren dat de aspirant misdadigers daadwerkelijk afschrikt. We hebben hier met professionals te maken die risico’s berekenen en voors en tegens tegen elkaar afwegen en dat moeten wij dus ook doen. Ruter suggereerde dat er een manier was om het probleem te vermijden door drugsgebruik en dan ook de drugshandel, helemaal uit de criminele sfeer te halen.

De politiek moest toen beslissen of wij de drugs gelieerde criminaliteit daadwerkelijk wilden aanpakken. Als we het plan Ruter hadden willen volgen, wat inderdaad puur technisch een mogelijke oplossing zou zijn geweest voor het acute cellenprobleem, dan moesten we de verdragen opzeggen die ons tot vervolging verplichtten. Daartoe hoorde, dat zal blijken, onder meer het EG verdrag. Ook als men daarvoor niet teruggeschrokken zou zijn had men zich goed moeten realiseren dat in de VS de drooglegging wel de maffia gecreëerd heeft maar dat die niet tegelijk met de afschaffing van het drankverbod weer is verdwenen.

Nederland is allang niet meer alleen het paradijs voor drugscriminelen. Terroristen, straatrovers en andere professionele geweldcriminelen hebben hier intussen eveneens hun centra en ook de zachtere delicten als zakkenrollerij en oplichting worden hier door internationale bendes gepleegd. Decriminaliseren van de handel in soft en harddrugs zou niet tot effect hebben gehad dat het peil van de professionele criminaliteit weer terug was gelopen naar de niveaus uit de zestiger jaren. We hebben dat dan ook maar niet gedaan. We zijn een gedoogbeleid gaan voeren tegen drugsgebruik en zijn de handel blijven vervolgen ook de handel in soft drugs, voor zover die een bepaalde, vrij kleine, hoeveelheid te boven ging. Maar de vervolging van drugscriminelen bleef sporadisch en de criminele worden nog steeds niet afgeschrikt.

Als we de voorkeur, die de internationale criminaliteit intussen algemeen voor Nederland schijnt te hebben, willen wijzigen, dan zullen we er voor moeten zorgen dat het hier minder prettig voor ze is dan elders. Liefst zonder dat het ook voor andere mensen onprettig wordt.

—————————————————————————————————————-

[1] Persoonlijk ben ik een aanhanger van de theorie dat strafrecht dient om de ontoelaatbaarheid van het plegen van misdrijven in te prenten bij de deelnemers aan de samenleving. De straf hoort een afspiegeling te zijn van de ernst van het delict en langs die weg worden belangrijke normen in stand gehouden. De invloed op de dader kan men negeren, behalve dan dat de straf zichtbaar onaangenaam moet zijn voor hem.

Dit artikel verscheen ook op het blog van Toon Kasdorp