In het ziekenhuis
Toon Kasdorps eigen ervaringen in een ziekenhuis – de observaties stoppen nooit.
Een jaar of zes geleden werd ik aangereden door een scooter. Ik kwam in het ziekenhuis terecht, met een dubbele beenbreuk en een stel andere kwetsuren. Een paar dagen later was ik weer thuis. De volgende vier weken was ik nog tamelijk immobiel, dat wil zeggen, ik had een rolstoel en een rollator. Die laatste kon ik maar heel beperkt gebruiken. Het lopen deed daarvoor nog te veel zeer, maar de rolstoel was voor de grote etage in de Plantage, waar ik woon, een prima vervoer. Een stuk beter in elk geval dan in mijn oude huis op de Prinsengracht met al die trappen.
Ik wil wat aan mijn lezers wat kwijt over mijn ervaringen in het ziekenhuis. Die waren in het algemeen heel positief, want de grote meerderheid van het verplegend personeel en de medici worden gemotiveerd door medeleven met hun patiënten en ze doen allemaal erg hun best. Ook de meeste kamergenoten bekommeren zich om elkaar en dat maakt het verblijf in zo’n ziekenhuis tot een opmerkelijk sociaal gebeuren.
Ik lag om bureaucratische redenen op de afdeling interne geneeskunde en niet bij chirurgie. Mijn meeste kamergenoten waren nierpatiënten, of mensen met mysterieuze pijnen, die een aantal onderzoeken moesten ondergaan, met als mogelijke achtergrond een levensbedreigende ziekte. Ik lag er omdat mijn ene been gebroken was en ik in het andere een jichtaanval had, zodat ik geen van beide benen kon gebruiken. Bovendien had ik meer dan 39 graden koorts.
Geen van die aandoeningen was op zich voldoende voor opname en de combinatie ook niet. Het protocol voorzag er niet in. De chirurg op de afdeling spoedeisende hulp wilde me om die reden weer naar huis sturen. Een vriendelijk co-assistente heeft hem weten te overtuigen dat een onderzoek naar mijn mysterieus hoge koorts op zijn plaats was, maar de werkelijke reden was dat de combinatie van aandoeningen thuis eigenlijk niet te verplegen viel en ik bovendien veel pijn had, wat in een ziekenhuis gerichter kan worden bestreden.
Terwijl ik daar lag had ik een afspraak op de afdeling cardiologie, die al een paar maanden in mijn agenda stond. Dat komt goed uit dacht ik. Daar kan ik naar toe gereden worden in mijn rolstoel en daarvoor hoef ik niet apart naar het ziekenhuis te komen. Nee dus. Als ik vanuit mijn opname als chirurgie patiënt een cardiologische onderzoek of consult krijg, dan wordt dat – als ik het goed begrijp – onderdeel van een diagnose-behandelcombinatie die niet apart bij de verzekering kan worden gedeclareerd. Oude afspraken voor een poliklinische behandeling worden dus automatisch afgezegd door het verplegend personeel. Marcel, de verpleger die dat voor mij had gedaan had, had meteen een nieuwe afspraak gemaakt voor de dag na mijn thuiskomst, die ik zelf maar weer heb afgezegd, omdat ik dat voorlopig even niet zag zitten.
Bureaucratie en gebrekkige organisatie vormen een plaag, maar de kwaliteit en de inzet van het personeel houden het zaakje draaiend in onze ziekenhuizen. Van die organisatie wil ik een paar verdere voorbeelden geven.
Op de afdeling interne geneeskunde liggen veel patiënten aan het infuus. Dat zijn moderne apparaten en als er iets mee mis is, het zakje is leeg, of een slangetje zit beklemd zodat de vloeistof niet doorstroomt, dan gaat een klagend piepje. Dat is op de kamer wel, maar daarbuiten niet te horen en de verpleegster moet erbij worden geroepen door een lichtsignaal, dat door de patiënt zelf of een van de kamergenoten kan worden aangezet. Dat zelfde lichtsignaal dient voor noodgevallen als een falend infuus of acute ademnood, en voor het verzoek om een glaasje water. Ik heb het tijdsverloop tussen het bellen en de komst van het verplegend personeel een dag lang geturfd en kwam op een gemiddelde van twintig minuten reactietijd. Daar gaan met zekerheid mensen aan dood.
Het lijkt een simpele oplossing om het piepje van het infuus radiografisch naar een centraal punt te seinen, zodat men daar onmiddellijk op kan reageren en bij het lichtsignaal te differentiëren in gewenst en medisch dringend, met eventueel nog een extra mogelijkheid voor alarm. Ik heb artsen en verplegers gevraagd waarom men dit niet anders doet en niemand wist het, maar verder waren ze het wel met me eens dat het systeem niet deugde.
De aanwezigheid van kamergenoten die een oogje in het zeil houden is een ongeplande maar nuttige voorziening. Het zou interessant zijn om te onderzoeken of de mortaliteitscijfers hoger zijn onder alleen liggende patiënten dan onder mensen die op een kamer met meer patiënten liggen. Het is misschien lastig om ceteris paribus omstandigheden te creëren, maar het zou mij niet verbazen als zou blijken dat het gezonder is om kamergenoten te hebben.
Het nut zit verder natuurlijk vooral in de afleiding en de morele steun die de patiënten elkaar geven. De eerste man naast wie ik lag was een bajesklant, van een soort dat ik meteen herkende vanuit de tijd dat ik als advocaat beroepshalve nog wel eens in de bajes kwam. Het was een grappige kerel. We hebben wat ervaringen uitgewisseld. Die kwamen vanuit een ander perspectief maar waren verder heel gelijkvormig. Het Nederlandse justitionele en penitentiaire systeem is kafkaësk. Zo noemde hij het niet maar dat vond hij er wel van. De criminele doelgroep doet niet eens haar best om het te begrijpen en gebruikt het schaamteloos voor haar eigen doeleinden.
Niet de bewaking is de baas in de bajes maar de gewelddadige criminelen. Wie bij de leidende groep impopulair is heeft het zwaar; pedofiele delinquenten zijn hun leven niet zeker, maar ook wie door de rest voor een zeikerd wordt gehouden heeft geen prettig leven in het gevang. Voor de rest zitten de meesten veel liever in een inrichting voor lang gestraften dan in voorarrest of TBS. Reclassering en psychiatrische behandeling wordt in het algemeen voor onzin gehouden, maar je moet er wel aan meewerken om proefverlof en dergelijke te krijgen. Het is duidelijk dat er een gat gaapt tussen de manier waarop criminologen en criminelen naar het penitentiaire systeem kijken en ik moet bekennen dat ik daarbij de criminelen beter kan volgen dan de criminologen.
De tweede buurman was een man van 75 met een zwaar Amsterdams accent, die me meteen vertelde dat hij nooit moederliefde had gekend. Hij was als klein kind door zijn moeder bij het weeshuis afgeleverd en een vader had hij nooit gehad. Na de lagere school op de Plantage Middenlaan was hij in de kustvaart terecht gekomen, zeventien jaar, toen acht jaar in de Rijnvaart en de rest van zijn leven was hij havenarbeider geweest. Hij had nu de laatste jaren een vriendin. Die woonde met hem in het Flevohuis, bij de Schellingwouder brug. Ieder zijn eigen aanleunwoning mijnheer, want je vrijheid is je wat waard, toch?
Hij had haar ter kennismaking op de koffie gevraagd maar toen ze kwam bleek ze geen koffie te lusten. ‘Potdomme mijnheer en ik had alles in huis gehaald, daar had ik wel vier pilsjes voor gehad. Maar ze was terug gegaan naar haar eigen woning had thee gehaald en gezet en alles was toch goed gekomen. Hij was een meter negentig en woog honderd veertig kilo, zij was, denk ik, een meter zestig en woog op het oog zeker honderd kilo, maar inderdaad een aardige vrouw.
Jammer genoeg was ze niet meer zo goed van geheugen en kon ze eigenlijk niet alleen wonen. Een dochter kwam iedere dag om wat toezicht te houden, maar die had nu een probleem: haar eigen dochter van negentien had een aanrijding gehad, terwijl ze achter op de scooter zat van een vriendje. ‘Zo’n mooi toetje mijnheer’, zei mijn buurman ‘en dat is nu voorgoed verknald. En die jongen heeft nooit meer iets van zich laten horen. Ik zou hem verrot schoppen als me bene niet zo’n pijn deden’.
Die dochter/moeder leek me geen gemakkelijke tante maar ze had het dan ook niet gemakkelijk met haar zorgplicht over drie generaties. Mijn buurman was binnen gebracht met acute moeilijkheden in zijn ademhaling: longemfyseem vierde fase en water op de longen. Ze dachten dat er misschien nog wat anders was maar dat bleek niet zo te zijn. Hij mocht snel weer naar huis, waar hij blij mee was, maar het was natuurlijk eigenlijk een slecht bericht.
Na hem kwam er een dame die in haar eentje leefde in de Watergraafsmeer op een bovenwoning. Onder haar woonde een jonge man, geen familie of zo, maar iemand met wie ze in de loop van de jaren een hechte relatie heeft opgebouwd. Dat is nu maar goed ook, want haar dochter en enigst kind woont in Drenthe en heeft zelf nu chemotherapie in Groningen, zodat ze haar moeder even niet kon komen helpen. ‘Maar die onderbuurman is mijn stiefzoon’, zei ze.
In het ziekenhuis liggen is best gezellig als je niet te veel pijn hebt tenminste en daar krijg je dan medicijnen voor. Mijn overbuurvrouw dit keer was nogal somber omdat ze zich zorgen maakte over haar enige dochter. Die was ver in de veertig en woonde nog steeds thuis. Zelf was ze drie en tachtig. Ze had een mooi leven gehad en of ze nu een beetje eerder ging of later, dat maakte haar niet zo veel uit. Maar die dochter zou het moeilijk krijgen. Dat bleek de dag voor mijn ontslag toen ze de uitslagen kreeg: een terminale en uitgezaaide kanker. Ze is de hele dag bezig geweest de dochter en allerlei vrienden en kennissen te troosten. Zelf leek ze wat opgewekter nu ze wist waar ze aan toe was. Het deed me op een of ander manier denken aan de vorige keer dat ik in hetzelfde ziekenhuis lag voor een bypass.
De mevrouw die toen tegenover mij lag was een verzameling kwalen. Ieder van die kwalen was voldoende om er heel somber van te worden, maar dat was zij nu juist niet.
Ze lag er, geloof ik, voor een acuut aneurysma en een paar omleidingen, maar ze vertelde met veel meer animo over haar gewichtsproblemen. Ze had haar hele leven al last gehad van rugklachten en een paar jaar geleden bleek dat dit kwam omdat zij geen heupkom had. Men heeft geprobeerd dat te verhelpen door het bekken in drieën te breken en daarmee een soort heupkom te construeren. Die operatie maakte haar immobiel en ze was gewend aan een actief leven op een oud boerderijtje met een geit, kippen en andere huisdieren en een moestuin. Het gevolg was dat ze dertig kilo aankwam. Ze kreeg van iemand een home trainer, maar daar wilde ze niet op waar haar man of kinderen bij waren. Ze wachtte dus tot die weg waren en ging aan de slag. Eerst lukte het niet om haar been over het zadel te krijgen, maar ze had alle tijd. Uiteindelijk kwam ze in het zadel en fietste vijf minuten. Toen wilde ze weer afstappen, maar dat bleek moeilijker dan erop komen. Twee uur later zat ze nog op de hometrainer en teneinde raad liet ze zich er maar af vallen. Jammer genoeg was het geen tapijt maar een plavuizenvloer waar ze op terecht kwam. Haar hele zijkant was blauw en ze kon alleen nog maar kruipen. Na een half uur was ze bij de bank, maar het lukte haar niet om erop te klimmen en uiteindelijk is ze op de vloer in slaap gevallen. Een mooi verhaal , vond ze dat zelf.
Uiteindelijk had ze het aan Sonja Bakker te danken, zei ze, dat ze weer twintig van die dertig kilo was kwijtgeraakt. Wat ze zo slim vond aan die methode was dat Sonja B. je niet vertelde wat je niet mocht, maar je een dagelijks menu gaf van eten dat je wel mocht. Je hoefde het gewoon maar te koken en op te eten. Daar had mijn kamergenote, denk ik, helemaal gelijk in. Het probleem van al die diëten is dat de mensen ze niet volhouden en dat ligt vooral aan al die verboden, dat is niet bij te houden.
De manier waarop ze in het OLVG was terechtgekomen, is schokkend. Ze had klachten die haar cardioloog interpreteerde als problemen van de maag en slokdarm en ze werd ervoor naar een hooggeleerde specialist gestuurd in het AMC. Die dacht eerder dat de klachten cardiologisch van aard waren en stuurde haar terug naar haar cardioloog met verzoek toch nog eens goed te kijken. Die weigerde dat, want hij had het al een keer onderzocht . Hij vroeg de patiënt of die soms meende dat hij zijn werk niet verstond en zond haar heen. Klachtwaardig natuurlijk. Zij terug naar de internist in het AMC, maar die wist hier ook niet goed raad mee. Uiteindelijk schijnt hij een hem bekende internist in het ziekenhuis van de cardioloog gevraagd te hebben om de status te lichten en haar met de papieren die ze nodig had door te sturen naar het OLVG. Daar is ze meteen gekatheteriseerd en daarna op de urgentielijst geplaatst voor een operatie. Naar die cardioloog waar ze vandaan kwam wilde ze niet meer terug, zei ze, en gelijk had ze.
Terwijl ze in het OLVG lag moesten de kinderen (11, 13 en 16) voor de huisdieren zorgen, maar ze hadden de geit het kippenvoer gegeven wat die niet lustte en toen was er niet meer genoeg geweest voor de kippen. Voor die kippen was dat geloof ik niet zo erg maar de geit nam het niet en sprong over het hek de moestuin in om daar te foerageren. De rest van de dag waren de kinderen bezig geweest om de geit weer te vangen en zo op te sluiten dat hij niet meer weg kon. Om dat verhaal kon ze schateren van het lachen.
Daarna is ze weggereden voor haar operatie en sindsdien heb ik haar nooit meer terug gezien. Zo gaat dat in ziekenhuizen.
Dit artikel verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp
In Nederland is het recht en rechtspreken verwoorden tot procedures toepassen. Geen deugedelijke protocol voorhanden leidt dan onvermijdelijk tot onzin besluiten, maar dat vinden onze ambtenaren en politici beter dan het risico lopen op eigen inzicht en ervaring beslissingen nemen en mogelijk daar op te kunnen worden afgerekend.
Ik begrijp uit dit zeer lezenswaardige verhaal dat ook in de gezondheidszorg ‘recht’ en situationeel handelen is verworden tot rotocollen toepassen.
De ultieme waarheid voor een ambtenaar.
Ik heb het zelf net meegemaakt met de toekenning van een PGB voor mijn zwaar autistische zoon: ergens heeft iemand iets uitgerekend voor een bepaalde verzorging, en of dit klopt of niet, of zoals bij mijn zoon, de situatie duidelijk afwijkt, het dondert niet: protocol wordt gevolgd. mijn uitspraak tegen de overigens uiterst vriendelijke ambtenaar: jullie hebben geen notie waarover jullie het hebben,en het lijkt jullie ook niet te interesseren.
Dat laatste zorgt er verder ook voor dat de juistheid van protocollen dus nooit meer getoetst hoeft te worden.
Het onderliggende probleem is dat de overheid niet meer wil vertrouwen op de kwaliteit van professionals. Als we overgaan tot selecteren op kwaliteit hebben verlegers, rechters, officieren, doktoren, gevangenisbewaarders enz geen protocollen nodig. procedures zijn voor de dommen, en eigen compromisloze standaarden voor excellence voor de sterken!
Prachtig verwoorde observaties, een novelle bijna. Wat echter dit verhaal bodemloos triest maakt is het feit dat het non-fictie betreft. Dat we ons genoodzaakt hebben gezien zorg voor mensen in business modellen te gieten en er een afvinklijst bij te doen. Zeker, alles is grootschalig geworden en de dorpsdokter die ’s nachts het rijtuig inspant om de hem bij naam en toenaam bekende ‘lijder’ op te zoeken bestaat niet meer. Maar we zijn doorgeschoten. En niet alleen in de zorg.
Op alle fronten heeft ‘het management’ de professie overgenomen. En het Amerikaans adagium dat een manager bij voorkeur geen weet heeft van de werkvloer teneinde efficiënt te kunnen handelen heeft vooral in Nederland vruchtbare aarde getroffen. Nederland wordt vanaf het spreadsheet gemanaged. De parameters zijn ingevoerd en rechtsonder verschijnt ‘het antwoord’. Geen discussie mogelijk. Wie afwijkt wordt afgerekend om plichtsverzuim door de toezichthouder, door de politiek. Het is om te huilen zo triest.