Homoseksualiteit
Onderzoek naar en gevoeligheden over homoseksualiteit zijn een interessante manier om een indicatie van andere culturele zwaktes te vinden constateert Toon Kasdorp.
Hoe groot culturele verschillen zijn blijkt vaak op een verrassende manier uit onderzoek dat met een heel ander doel is opgezet. Medici en hersenbiologen zijn tot de conclusie gekomen dat homoseksualiteit een genetisch bepaalde gedragsaanleg is, die voorkomt bij een bepaald percentage van de bevolking, hoewel de juiste omvang van dat percentage niet helemaal vast staat en misschien ook wel niet constant is. De schattingen lopen uiteen tussen de 3 en de 13 procent en lijken onder meer afhankelijk te zijn van de gebruikte definities.
Als er binnen een bevolkingsgroep een sterke morele weerstand tegen homoseksualiteit bestaat, wordt het gerapporteerde percentage kleiner. Maar men kan zijn aanleg niet door een wilsbesluit veranderen en een percentage van nul is met zekerheid onjuist. Buiten zwart Afrika zijn genetische verschillen klein. Pakistani kunnen daarom niet of nauwelijks minder homoseksuelen hebben dan hun Britse landgenoten in Engeland, dat staat wel vast.
Zoals met alle gedragingen die genetisch zijn bepaald, blijft er een zeker vrijheid voor het individu bestaan, maar statistisch zijn individuele keuzes niet van grote betekenis voor het gedrag van de groep die onderzocht wordt. Bij de Britse Pakistani blijkt er niemand homoseksueel te zijn of het een aanvaardbare vorm van gedrag te vinden. Een dergelijke uitkomst van een onderzoek zegt weinig over het voorkomen van homo’s onder de Pakistani, maar waar zegt het dan wel wat over?
In de eerste plaats natuurlijk over de kwaliteit van het onderzoek. Men mag er van uit gaan dat een belangrijk deel van de homo’s binnen de onderzochte groep hun eigen gedrag acceptabel vinden al was het alleen maar voor zich zelf. Die hebben dus of onjuiste antwoorden gegeven of geweigerd aan het onderzoek mee te doen. Wanneer dan een percentage van nul wordt gerapporteerd, zonder dat verteld wordt hoe men daaraan komt, is er kennelijk een fout gemaakt bij het onderzoek. Verder zegt het ongetwijfeld iets over de vitaliteit van de norm binnen de moslimwereld in Groot Brittannië, die op dat punt zo duidelijk afwijkt van de meer beschaafde norm bij de Britse bevolking als geheel.
Maar niet alleen in het Verenigd Koninkrijk vormen de Pakistani een achtergebleven samenleving, dat doen ze ook in hun thuisland, het Indische subcontinent. Toen Groot Brittannië in 1947 India onafhankelijkheid wilde geven zaten ze met het probleem van de moslims, die niet onder een hindoe regering wilden leven. Onafhankelijkheid hield voor hen noodzakelijk een verdeling in tussen een moslim en een seculiere samenleving. Die verdeling is er gekomen en heeft, zoals iedereen kan zien, weinig goeds opgeleverd voor de inwoners van Pakistan. De welvaartsgroei in India van de laatste decennia is aan Pakistan voorbij gegaan en het land zinkt langzaam weg in een moeras van geweld en onverdraagzaamheid.
Dit artikel verscheen eerder vandaag ook op het Blog van Toon Kasdorp