DE WERELD NU

Ethische overwegingen

ethische overwegingen, Max Moszkowicz

Wie zich voor de ethiek van onze samenleving interesseert kan zich daarbij baseren de christelijke leer, zoals die in de parabels en uitspraken van Jezus van Nazareth te vinden is of hij kan kiezen voor de ethische overwegingen van de Verlichting, voor Kant en Rousseau.

Zelf ben ik geen gelovige in de zin van lid van een kerk of iemand die het gezag van boeken erkent ongeacht hun inhoud, maar mijn  voorkeur gaat toch eerder uit naar Jezus van Nazareth dan naar de meesters van de Verlichting, als ik voor mijzelf een leraar zoek in de ethiek. Ik wil hieronder een aantal ethische voorbeelden uitwerken en die toetsen aan de twee ethische systemen die we hier in Nederland en andere westerse landen hanteren. Zo nu en dan maak ik daarbij een uitstap naar het verleden van deze samenleving waar nog andere ethische systemen gegolden hebben of naar culturen elders op de wereld. Er zitten herhalingen in, vooral in de voorbeelden, maar daarmee probeer ik de lijn vast te houden of weer op te pakken. Als U dat verveelt slaat U ze maar over.

  1. Qui veut la fin, veut aussi les moyens, zegt Jean Jacques Rousseau in het vijfde hoofdstuk van zijn Du Contrat Social. Dat is een variant op de stelling van het doel heiligt de middelen en die stelling is bekend niet waar. Sommige doelen heiligen sommige middelen maar altijd moet er worden afgewogen en afwegingen vallen vaak onvoorspelbaar uit. Het is de kern van iedere vorm van  ethiek dat niet alle doelen alle middelen heiligen. Het kiezen tussen twee kwaden, wat we allemaal wel eens moeten doen is vaak te formuleren als het goede doel laten prevaleren boven het slechte middel, of juist het doel laten schieten omdat het middel niet te pruimen is.

Het betoog dat bij Rousseau volgt op zijn onjuiste uitgangspunt is verder wel interessant. Hij zegt daar namelijk dat mensen die niet bereid zijn om hun eigen leven te offeren niettemin in staat kunnen zijn om het risico te nemen om het leven te komen als het te bereiken doel maar belangrijk genoeg is. Dat is een kwestie van afwegen. In het aanvaarden van risico’s zijn we vaak heel fatalistisch. Zolang er maar een minimale kans is dat we het er levend afbrengen vind je al mensen die bereid zijn om de kans te nemen. Fatalistisch of gewoon slecht in het inschatten van kansen, misschien wel allebei. Maar goed beschouwd gaat het hier bij Rousseau al niet meer over ethiek, niet meer over goed en slecht, maar over rationeel  en irrationeel handelen. Plato en Socrates vonden rationeel en goed wel hetzelfde maar wij maken tussen die twee een duidelijk onderscheid.

De keuze tussen doel en aanwezig middel wordt nog extra gecompliceerd omdat het doel vaak ver weg ligt en dan meestal abstract is, terwijl het middel bekend is en dichtbij. Doel en middel vergelijken heeft daarom vaak iets van appels en peren en dat hoort je extra voorzichtig te maken.

Max Weber, de bekende Duitse socioloog veroordeelt mensen in een verantwoordelijke positie die hun ethische instincten volgen en weigeren om de te verwachten consequenties van hun handelen of nalaten mee in hun beschouwingen te betrekken. Hij propageert de Verantwortungsethik, een ethiek die niet berust op een intuïtieve beoordeling, maar op een rationele inschatting van alle te verwachten gevolgen van iemands handelen.

Niccolò Machiavelli vervaardigde met zijn boek  Il Principe een handleiding voor autocraten, volledig gebaseerd op het utiliteitsdenken dat aan de Verantwortungsethik van Weber ten grondslag ligt. Ook vorsten als Frederik II de Grote van Pruisen, die door hun tijdgenoten en de geschiedenis als volleerde Machiavellisten werden gezien en veroordeeld, konden daar in het openbaar hun goedkeuring niet aan hechten en terecht. Verantwortungsethik als morele leidraad leidt altijd tot ongelukken. Het leent zich te gemakkelijk tot misbruik. Waarschijnlijk kan een verantwoordelijk leider niet anders dan zijn gedrag erop baseren, maar hij kan er zich nooit in het openbaar op beroepen. Begaat hij een misdaad omdat de gevolgen van het nalaten erger zijn dan de misdaad zelf, dan zal hij er niettemin voor moeten boeten. Dat moet hij dan zonder morren doen, dat is de consequentie van deze ethiek. Dit soort morele verantwoordelijkheid voor niet gewilde kwalijke gevolgen is de kern van het Griekse drama en wij voelen intuïtief aan dat die kern juist is.

  1. Wie zich met ethiek bezig houdt kan zich geen betere leermeester wensen dan Jezus van Nazareth. Jezus was een gelovige jood en heeft, zegt hij, geen wijzigingen willen brengen in de leer van de wet en de profeten, die tezamen met de psalmen, prediker en nog een paar andere boeken het Oude Testament vormen van de latere christelijke kerk. Dat Oude Testament had weinig met niet-joden. De houding van Christus week niet zoveel af van die van andere joden: wantrouwen en vijandigheid tegen de soort, maar vaak heel aardig als het om individuen ging.

Toen een niet-Joodse vrouw hem genezing vroeg voor haar dochter wees hij dat verzoek niet op ethische maar op etnische gronden van de hand. Je geeft je eten aan je kinderen en niet aan de honden, zei hij. Maar, zei de vrouw gevat, de honden krijgen toch wat er van de tafel valt? Jezus voldeed in tweede instantie aan haar verzoek, vanwege haar persoonlijke vertrouwen in hem. Hij was een aardige man die zijn etnische beperkingen kon overstijgen. Maar discrimineren deed hij wel, net als andere joden uit zijn tijd.

De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan geeft niet aan dat Jezus meer op Samaritanen was gesteld dan het gemiddelde van zijn geloofsgenoten, maar zij diende als waarschuwing voor Farizeeën en Sadduceeën dat alles, zelfs Samaritanen, beter was dan de hypocrisie van degenen die zich wel aan de letter maar niet aan de geest van de wet houden. De Samaritanen waren in de ogen van de joden uit de tijd van Christus niet beter dan onze joden waren in de ogen van het Duitsland van Hitler.

De gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan en het verhaal van de Palestijnse vrouw en de Romeinse honderdman geven aan dat Jezus tegenover individuele vreemden niet de hardheid toonde die hij net als de andere joden officieel betrachtte ten aanzien van de naties waar de vreemden uit stamden. Op dit punt wijkt het christendom van het humanisme af. Het gaat hierbij om een belangrijk ethisch principe. Echte humanisten, zoals D66-ers en GroenLinksers kiezen hier waarschijnlijk anders dan PVV’ers.

  1. Onze moderne humanistische ethiek is die van de Verlichting, zoals vorm gegeven door Immanuel Kant. Zij maakt geen verschil meer tussen naties, althans eist dat mensen behandeld worden ongeacht de natie waaruit zij stammen. Dat lijkt een uitwerking van de christelijke ethiek, met de nu uitgesproken toevoeging dat hun etnische achtergrond aan mensen ook officieel niet meer kan worden tegengeworpen.

De laatste  stand van zaken in de ethiek gaat misschien nog een stap verder. Het is nu zo dat ook de vreemde naties zelf als gelijken moeten worden beschouwd van de eigen natie en dat daarom hun leden, ongeacht hun individuele kwaliteiten, aanspraak kunnen maken op behandeling als waren zij deelgenoten aan onze beschaving en leden van dezelfde stam. Dat is nieuw en ook niet helemaal begrijpelijk. Wie geen deel uitmaakt van onze samenleving en dat ook uitdrukkelijk niet wil, heeft vanouds geen burgerlijke aanspraken jegens ons zomin als wij dat hebben jegens hem. Die aanspraken krijgt hij pas als hij hier blijvend woont en als individu deel  wil gaan uitmaken van onze gemeenschap. Daarvoor heeft hij andere aanspraken, die van een vreemdeling en gast. Als dat nu anders zou zijn dan zou dat impliceren dat wij al een wereldgemeenschap hebben en dat alle andere culturen als het ware genegeerd kunnen worden. Daar verzetten die culturen en hun aanhang zich met reden tegen.

De bedoeling van Kant en het verlichte humanisme was inderdaad om van de wereld één gemeenschap te maken. Het Alle Menschen werden Brüder was geen geconstateerd feit maar een politiek programma. Het toekennen van lidmaatschapsrechten aan degenen die geen leden zijn van de club kan hoogstens als wervingsmiddel en tijdelijk, maar niet blijvend zoals de progressieven in Nederland en andere westerse landen dat willen. Wanneer blijvend aan mensen uit andere culturen tegelijk een uitnodiging wordt verstrekt om hier te wonen en de eigen cultuur te behouden dan leidt dit niet tot een wereldgemeenschap maar tot een afbraak van de eigen beschaving. Dat is voor niemand een vooruitgang. Voor ons niet maar zeker ook niet voor de anderen in de wereld. Het is in dat verband goed om eens op een rij te zetten wat onder ethiek historisch werd verstaan.

Ethiek bestaat uit de normen en waarden waar zoveel over te doen was onder de kabinetten Balkenende. Het woord stamt uit het Grieks. Ethos betekende daar gewoonte, gedraging van iemand volgens diens eigen aard. Het werkwoord ethoo dat nog bij Homerus voorkomt, betekende zich gedragen volgens zijn aard, gewóón doen, zouden wij zeggen. Ethnos, een verwant woord, betekent sociale groep en een hetairos is iemand die tot zo’n groep behoord, een maatje.

  1. Ethiek betekende in het Grieks het systeem van gedragingen dat een groep kenmerkt, dat binnen de groep als OK wordt aangemerkt. Wat precies de inhoud is hangt van de groep af, maar in elk geval, handelingen die haar voortbestaan bedreigen zijn strijdig met de ethos van iedere groep. Daar onder vallen moord, diefstal in al zijn vormen, zinloos geweld en gezagsweigering.

Strafrecht is het belangrijkste en meest spectaculaire systeem waardoor ethische regels worden gehandhaafd, maar lang niet het enige. Strafrecht is wel het sluitstuk, het ultimum remedium. Als iedere andere vorm van handhaving tekort schiet is er het strafrecht, maar mede door zijn ingrijpende werking en omslachtige rituelen kan het niet voor de reguliere handhaving van de ethiek worden gebruikt. Dat zou het systeem devalueren en de capaciteit zou snel te kort schieten. Normhandhaving is in de eerste plaats een zaak voor sociale controle, de afkeuring van de omgeving, onderhandelingen en lichte, niet gewelddadige, vormen van eigenrichting. Helpt dat niet dan is er het civiele recht waarmee burgers elkaar op een geweldloze manier kunnen corrigeren. Schiet ook dat te kort, dan moet de overheid ingrijpen maar ook dan zijn er nog andere soorten positieve en negatieve sancties van allerlei aard, die door het bestuursrecht worden gereguleerd en die in allerhande wetten en regelingen zijn terug te vinden.

Zo is het geregeld in onze samenleving, maar niet noodzakelijk in alle samenlevingen en met name ook niet in de samenlevingen waar veel van de nieuwe Nederlanders vandaan komen. Die hadden thuis een andere vorm van normhandhaving en daarnaast hadden de ethische normen tevens een andere inhoud.

  1. Moord is een manier (de ultieme manier) om een medelid van de groep verdere deelname te ontzeggen. Moord is verboden in iedere samenleving en er is weinig verschil in de behandeling van een overtreding van deze norm. Andere vormen van wangedrag waardoor mensen aan medeleden van de groep de reguliere deelname aan het groepsleven ontzeggen, worden bij ons anders gesanctioneerd dan bijvoorbeeld in de landen aan de Oost- en Zuidkust van de Middellandse Zee. Normen en sancties zijn overal afhankelijk van de vormen die het groepsleven aanneemt, want ze dienen immers om het groepsleven te reguleren. Komt een bepaald soort gedrag niet voor dan bestaat ook de norm niet, evenmin als de bijbehorende sanctie.

Wij beschouwen het gedrag van mannen die hun vrouwen verbieden aan het publieke leven deel te nemen en zich ongesluierd buiten de deur van het eigen huis te begeven als strijdig met de rechten van die vrouwen. Islamieten vinden het een uitvloeisel van hun seksuele moraal en een vorm van gedrag die noodzakelijk is voor hun groepshandhaving.

Ander voorbeeld: zij beschouwen iedere vorm van belediging waardoor de getroffene zich niet meer in het openbaar durft te vertonen als equivalent aan moord. Een dergelijke dodelijke belediging beschouwen ze tevens als iets dat in de private sfeer ligt, waartegen de overheid niet op kan treden en daarin hebben ze ook wel gelijk. Het strafproces zou een wederopvoering van het ondervonden leed betekenen. Wij kennen die vorm van belediging niet omdat bij ons de groep zich in zulke gevallen spontaan tegen de dader richt in plaats van tegen het slachtoffer. Het ostracisme dat aan een niet gewroken belediging kleeft, is in onze samenleving onbekend. Wraak is bij ons geen plicht, integendeel het is zelf een vorm van asociaal gedrag. Het is duidelijk dat twee groepen met op belangrijke punten een zo verschillende moraal beter uit elkaar kunnen worden gehouden. Er is nog zo’n punt met belangrijke consequenties in het dagelijks leven, waarover ik iets meer wil zeggen.

  1. De overheid is in de Middellandse Zeelanden nooit een instituut geweest waar de burger zich mee kon vereenzelvigen. Je vereenzelvigde je met je familie en met je dorp, nooit met grotere politieke eenheden of een overheid. De wijdere samenleving was een jungle waar je je met behulp van je familie en vrienden zo goed mogelijk handhaafde.

Verplichtingen tegenover de overheid had je voor zover de overheid in staat was die af te dwingen en verder niet. Zuid-Italië en Griekenland zijn wat dat betreft niet veel anders dan de Islamitische landen en burgerzin in de Noord-Europese betekenis is er onbekend. Fukuyama heeft daar in verscheidene van zijn geschriften interessante dingen over gezegd. Zoals de Amerikanen problemen hadden met hun Siciliaanse immigranten hebben wij dat nu met immigranten uit andere gebieden van rond de Middellandse Zee. De immigrantencultuur staat vijandig tegenover de overheid en tegenover de samenleving die wij Europeanen als een uitgebreide familie beschouwen, waar je loyaliteit aan verschuldigd bent.

We hebben onze immigranten in staat gesteld hun eigen cultuur en gewoonten te handhaven. Dat was een vergissing. De armoede en het geweld die ze thuis achterlieten was een rechtstreeks gevolg van hun cultuur en vormden voor de meesten van hen de reden om uit de thuislanden te vertrekken. Aanpassing van de ethiek aan de hier heersende gewoonten is nodig willen we gezamenlijk de samenleving behouden waar het uiteindelijk ook hun om te doen is.

  1. Het christelijke en humanistische gebod om te zorgen voor onze naasten (buurlui) impliceert een voorrang van deze naasten boven andere mensen die op de hoedanigheid van naaste geen aanspraak kunnen maken.

In de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan wordt een definitie van naaste gegeven, maar kennelijk is die onvoldoende duidelijk om meningsverschillen te voorkomen. Jezus definieert op de bekende joodse manier door het stellen van een vraag. Wie van de drie mensen rond de man die uitgeschud werd door rovers was nu zijn naaste? Het kennelijk juiste antwoord was: degene die hem barmhartigheid bewees. Daar schieten we wel mee op, maar kennelijk toch onvoldoende. Wij willen niet alleen achteraf weten wie zich als naaste gedragen heeft maar liever wie de plicht heeft zich als naaste te gedragen.

De leer van Jezus houdt, denk ik, in dat iedereen een potentiële naaste is van iedereen, maar dat niet iedereen een daadwerkelijke naaste is. Wie hulp kan bieden aan iemand die dat nodig heeft moet het doen, tenzij iemand anders zowel beter gekwalificeerd als meer in de gelegenheid is om hulp te bieden.

Anders dan de Wereldraad van Kerken suggereert houdt dat niet in dat iedere christen een plicht als naaste heeft tegenover iedere bewoner van de Derde Wereld. In de eerste plaats houdt Christus zich niet bezig met abstracte begrippen als de Derde Wereld, wel wetend dat waar de abstractie heerst de mens te kort komt. Gezien de wijze gelijkenis van de Samaritaan zijn naasten alleen de mensen met wie we te maken hebben en niet iedereen over wie we in de krant lezen of die we op de buis zien. Het oproepen tot hulp door het mobiliseren van emoties voor abstracties gaat altijd ten koste van degenen die er daadwerkelijk recht op hebben, te weten degenen die naast de deur wonen.

Houdt dat in dat we niet moeten geven voor tsunami-rampen en voor aardbevingen op Haïti of in Kasjmir? Nou, eigenlijk hoeven we dat inderdaad niet. Pas als vast staat dat organisaties die praktisch hulp geven middelen te kort komen en die middelen uitsluitend door middel van een collecte bij ons kunnen inzamelen, komen wij aan de beurt. Voor die tijd doen we alleen in abstracto goed en dat telt niet. Pas als we hebben vastgesteld dat mensen tekort komen en dat wij de enigen zijn op wie zij met succes een beroep kunnen doen, dan zijn wij naasten.

  1. Ethiek is een vorm van filosofie, maar daarnaast iets waar we in de praktijk mee om moeten gaan. Daar ligt een moeilijkheid. Ethiek als leer bestaat uit regels die op ervaring zijn gebaseerd, abstracties van ervaringen die mensen delen.

De toepassing van ethiek heeft bijna altijd betrekking op min of meer onzekere gebeurtenissen: Is die jongen met dat mes in zijn hand van plan mij aan te vallen of heeft hij net een appel geschild en is hij bezig zijn mes schoon te maken. Heeft de man daar die ik zie die andere kerel, die daarbuiten ligt, uit het raam geduwd of heeft hij juist geprobeerd hem tegen te houden toen hij sprong? Heeft de magere vrouw die ik brood zie stelen hongerige kinderen thuis, zoals bisschop Muskens dacht, of is ze winkeldievegge van beroep, iemand die simpel weg nooit betaalt voor iets dat ze nodig heeft?

Hoe ga ik ethisch gesproken om met feiten die ik niet of maar ten dele ken als ik niet wachten kan met handelen?

Dat is het dilemma waar ik mee zit als ik overheid ben en er doet zich een dringend probleem voor. Ik weet dat ik op de gevolgen afgerekend word en de factoren die ik wegen moet zijn onzeker. Niets doen is een verkeerde beslissing met rampzalige gevolgen en dat geldt ook voor de meeste dingen die ik wel kan doen. Wat doe ik en hoe toets ik mijn handelingen ethisch?

Max Weber is daar stellig in. Ik moet proberen zo goed mogelijk de gevolgen van mijn handelen te berekenen, ik dien alle uiteenlopende ethische gevolgen te voorzien van een waarschijnlijkheidsfactor, daarbij ook de toekomstige wilsbesluiten van anderen te betrekken en ze tegen elkaar af te wegen, waarbij ik ruime marges in acht mag nemen, want in crisissituaties kan niemand van mij vergen dat ik op goudschaaltjes weeg. Zo ongeveer luidt de leer van de Verantwortungsethik van Weber.

Weber heeft het niet erg op democratische politici omdat die altijd kijken naar de onmiddellijke ethische inhoud van hun handelen, zoals dat eruit ziet in de ogen van hun kiezersdoelgroep. Een democratische politicus zal bij wijze van spreken nooit stelen, ook al heeft hij thuis een dozijn hongerige kinderen. Dat komt omdat hij op zijn zichtbare handelen wordt afgerekend en niet op het mogelijke uiteindelijke resultaat.

Of zij helemaal terecht is, die opvatting van Weber, lijkt me de vraag. In de eerste plaats is het wegen van de mogelijke toekomstige gevolgen tricky business en heeft een mens daarbij erg de neiging naar zich toe te rekenen. Je houden bij het onmiddellijke en bij dat wat je zeker weet is in de meeste gevallen zo slecht nog niet. In de tweede plaats zal de politicus die alleen maar rekening houdt met wat er in de toekomst gebeurt of zou kunnen gaan gebeuren, niet lang door zijn partij op een verkiesbare plaats worden gehandhaafd. Een grote carrière in de politiek is er in elk geval niet voor hem weggelegd. Maar misschien is dat wel precies wat Weber tegen democratie heeft.


Dit essay verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp

2 reacties

  1. pieter schreef:

    Mooi geschreven en interessant stuk; dank!

  2. Cool Pete schreef:

    Uitgebreid en goed verklarend artikel. Much food for thought.
    Bedankt.