Geld of goud? Het universele ruilmiddel
Geld is de smeerolie van de maatschappij. Ooit vervulde goud die functie, maar in een economisch groeiende maatschappij had dat beperkingen.
Wat mensen nodig hebben om ze in staat te stellen om te leven en te werken en wat ze niet voor niets krijgen, dat noemen we goederen en diensten. Ze krijgen de benodigde goederen en diensten door te ruilen met anderen.
Mensen bieden het een aan en willen het andere ervoor terug krijgen, ook als de wederpartij met wie ze onderhandelen dat toevallig niet heeft. Geld is het universele ruilmiddel en geld geeft een nieuwe dimensie aan de ruilhandel. Wie zijn diensten levert krijgt daarom geld en wie goederen wil hebben betaalt het.
In wezen gaat ruil altijd om goederen en diensten en zit het geld er alleen maar tussen om de transacties gemakkelijker te maken. Dat doet het op twee manieren: het maakt het mogelijk om de ruil uiteen te rekken in de tijd en het geeft de mogelijkheid om meer partijen bij de ruil te betrekken.
In plaats van twee partijen per transactie zijn het er, zodra geld in het spel komt, een oneindig aantal. In plaats van hier en nu is het met geld daar en straks, misschien wel over twintig jaar en misschien wel aan de andere kant van de wereld. Dat maakt de productiviteit van iedereen die meedoet aan de geldeconomie extreem veel groter, zoals Adam Smith al heeft vastgesteld in zijn beroemde boek Een Onderzoek naar de Oorzaken en de Aard van de Welstand van de Landen. Dat is onder meer de reden waarom India en China zo veel rijker geworden zijn sinds ze mee zijn gaan doen aan de wereldeconomie.
Geld geeft een gemakkelijke manier om de onderlinge ruilwaarde vast te stellen van de prestaties die bij de ruil betrokken zijn. Het is een maat van prestaties, zodat, wanneer iemand anders iets aanbiedt, we niet alleen meteen kunnen weten wat we krijgen kunnen maar ook wat het ons kost. Ik hoef niet meer te calculeren of een brood twee vissen waard is, of drie. Ik weet wat een vis kost en een brood en het uitrekenen van de transactie kost me maar een moment. Ik kan nu mijn brood kopen en de bakker gebruikt mijn geld en dat van andere klanten om op een heel ander tijdstip meel te kopen en eens in de zoveel jaar een oven. Hij betaalt met die zelfde verkochte broden een keer per week of maand zijn personeel. Voor broden en voor ovens en voor personeel bestaan prijzen en die prijzen luiden in geld. Zij worden door het bestaan van geld onderling vergelijkbaar.
Een samenleving bestaat uit mensen die voor hun overleven van elkaar afhankelijk zijn. Het meeste van wat daar voor nodig is wordt onderling geruild[1][1] en door de aanwezigheid van geld kan dat allemaal anoniem. Je hoeft iemand persoonlijk niet te kennen om te kunnen beoordelen wat zijn tegenprestatie waard is, dat hebben anderen al voor je gedaan. Meestal weet je niet eens wie er nog meer bij een ruil betrokken zijn.
Dat is dus geld, een betaalmiddel. Een facilitator van het ruilverkeer. Vroeger was geld zelf een goed, dat waarde had los van zijn functie in het ruilverkeer. Meestal goud of een ander metaal. Metaal had het voordeel dat het duurzaam was en in kleine hoeveelheden al een boel waard. Goud werd op een goudschaaltje gewogen en gebruikt voor de ruil. Later kwam er een stempel op van de overheid, meestal het portret van de soeverein. Dan stond het gewicht daarmee vast en hoefde er niet gewogen te worden[2]. Dat is muntgeld.
Goud was handig. Zowel baar goud als muntgeld. Het was door kooplui relatief gemakkelijk mee te nemen. Relatief, maar ook weer niet zo gemakkelijk, want je wordt kwetsbaar voor rovers als je het bij je hebt. Je kunt eigenlijk alleen in groepen reizen en hebt bescherming nodig van bewakingspersoneel.
Alle geld, ook goudgeld, bestaat in wezen uit vertrouwen. Het vertrouwen dat iedereen heeft dat hij het geld dat hij van iemand krijgt kan gebruiken om elders te betalen voor wat hij nodig heeft. Geld moet gemakkelijk hanteerbaar zijn, daar is het voor. Heel veel en heel grote transacties kunnen met de moderne vormen van geld in korte tijd worden afgewikkeld en dat kan wereldwijd, dank zij de abstracte vormen die geld heeft aangenomen. Het is de bruikbaarheid van het geld, overal en onder alle omstandigheden, die de geglobaliseerde economie mogelijk heeft gemaakt. Maar die abstractie heeft ook zijn keerzijde. Geld is steeds gemakkelijker manipuleerbaar geworden en het vertrouwen in geld is minder dan het geweest is.
- Bijna alles. Sommige prestaties blijven buiten het ruilverkeer. Kinderen bijvoorbeeld krijgen alles wat zij nodig hebben van hun ouders.
- Het wegen van muntstukken verdween nooit helemaal, want je had ook valse munters: mensen die een randje van de goudstukken afsneden of zelf munten maakten van minder zuiver goud of van andere metalen. Soms maakten soevereinen zelf de vervalste muntstukken van minder gewicht. Vorstendommen die scherp toezagen op de kwaliteit, zoals de Florentijnen dat deden op hun florijnen, kregen een veel gevraagde geldsoort.
Dit artikel over de functie van geld en goud verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp