Reformatorische ethiek, goed en slecht en Griekse wortels
De Britse filosoof G.E. Moore heeft laten zien dat de begrippen goed en slecht primair zijn en dat onderzoek ernaar overbodig is.
Mensen die geen genetische defecten hebben, met andere woorden, weten spontaan wel wat goed en slecht is. In christelijke kringen wordt dat uitgedrukt door de gedachte dat God de Tien Geboden in het hart van de mensen heeft geschreven. Ethiek gaat over de vraag hoe de ene ethische imperatief tegen de andere moet worden afgewogen, hoe doelen zich verhouden tot middelen of hoe je dient te kiezen voor het minste van twee kwaden.
Een discussie die een tijd geleden in het NRC Handelsblad werd gevoerd speelde zich af rond de vraag of een kleine minderheid haar ethische standpunt mag opleggen aan een meerderheid en ook wel rond de politieke vraag of een staatssecretaris op eigen houtje de grenzen van het medisch toelaatbare kan verleggen. Op deze vragen weet de CU naar mijn mening een redelijk antwoord te geven. De CU legt haar standpunt niet op en inderdaad een staatssecretaris moet niet op eigen houtje politiek maken op punten waar er kabinetsbeleid is naar de mening van een van de coalitiepartijen Terecht meende de CU dat op deze punten de menigte al te onbesuisd over haar heen was gerold. Onbesproken bleef aan de andere kant de vraag wat het ethische element in het standpunt van de ChristenUnie nu eigenlijk is.
Te vermoeden valt dat de CU, de SGP en hun achterban embryoselectie afwijzen omdat het de vernietiging impliceert van genetisch defecte embryo’s door rechtstreeks menselijk ingrijpen. Dat deze impliciete vernietiging bij wet is toegestaan accepteert men, maar iedere uitbreiding van de bestaande praktijk op dit punt wordt gezien als een nieuwe aanslag op hun ethische principes. Of bewuste embryovernietiging gelijk staat aan het doden van een mens is de achterliggende vraag en eigenlijk kan men die vraag niet tegelijk met ja beantwoorden en plaats nemen in een kabinet dat deze handeling routinematig laat plaats vinden als onderdeel van het medisch arsenaal. Dat de artsen en wetenschappers die met embryo’s omgaan de opvatting van Rouvoet c.s. niet delen spreekt vanzelf. Zij zijn niet minder ethisch dan Rouvoet, mag men aannemen en de aanslag van de christenen op hun beroepsethiek moeten zij als beledigend ervaren.
Roel Kuiper, Eerste Kamerlid en ideoloog van de CU, voerde een tijd geleden het argument aan dat de Bijbel embryoselectie verbiedt, maar liet na om de plaatsen in de Bijbel te citeren of de Bijbelse gedachten te formuleren waarmee de selectie van embryo’s in strijd zou komen.
Waarschijnlijk meent hij dat die vanzelf spreken omdat deze argumenten al zo vaak door reformatorische christenen zijn gehanteerd, maar voor mij die voor een ongelovige toch best een behoorlijke kennis van de bijbel bezit, doen zij dat niet. Het gebod gij zult niet doden is niet van toepassing als men, zoals ik, een beginnend embryo niet ziet als een mens. Dat Kuiper dat wel doet komt omdat hij niet in staat is om nauwkeurig aan te geven op welk punt in de ontwikkeling van embryo naar mens de overgang plaats vindt van niet-mens naar wel-mens. Ik kan dat ook niet, maar ik vind het geen interessant probleem. Ik weet voldoende zeker dat een embryo geen mens is en dat het in het stadium waar de discussie over gaat ook ver genoeg van de virtuele grens afzit – waar die dan ook ligt – om mij daar niet druk over te hoeven maken. Ik begrijp dat voor orthodoxe christenen hier ook het probleem van indaling van de ziel een rol speelt. Die discussie is – anders dan algemeen wordt aangenomen- niet Bijbels. De Bijbel geeft voor het bestaan van een ziel los van het lichaam geen enkele aanwijzing, waarschijnlijk vooral omdat de ziel geen Bijbels maar een hellenistisch[1] begrip is.
In de abortusdiscussie heeft men ten aanzien van hetzelfde probleem gekozen voor een grens die ligt in een veel later stadium en dat lijkt een discussie te zijn die zich niet leent voor heropening.
Kuiper wijst het verwijt van fundamentalisme af. Hij houdt met andere woorden niet vol dat in de Bijbel de wil van God rechtstreeks en duidelijk kenbaar wordt gemaakt. Hij volgt Augustinus, waar die beweert dat God het menselijk verstand te boven gaat en hij is het kennelijk met Erasmus en Spinoza eens dat de uitspraken van profeten en de heilige boeken in hun context moeten worden bezien. Hij zegt dat het gaat om de ethische universele noties die erin tot uitdrukking worden gebracht en die van alle tijden zijn. Daarmee neemt hij gelukkig ook afstand van zijn geestelijke voorouders die eeuwen geleden dit land bevolkten en toen het leven onmogelijk maakten aan andersdenkenden als Arminius en de gebroeders Koerbagh.
Dat de Bijbel niet rechtstreeks de embryoselectie kan verbieden spreekt eigenlijk van zelf. De moderne medische technieken staan buiten de context waarin de Bijbel werd geschreven. De algemene notie waar Kuiper zich op beroept maar waar hij van nalaat te vermelden hoe die hier van toepassing zou moeten zijn is dat de mens zich met eerbied dient op te stellen tegenover een wereld die hem als het ware geschonken is en die hij niet zelf heeft gemaakt. Terecht zegt hij daarvan dat die notie wordt gedeeld door een aantal recente filosofen, van wie hij de Duitsers Sloterdijk, Heidegger, Anders en Buber vermeldt, maar niet bijvoorbeeld de Australiër Peter Singer. Deze moderne filosofen bepleiten allemaal op hun manier bescheidenheid van de mens tegenover de wereld waarin hij zich bevindt, zonder daarvoor noodzakelijk godsdienstige bronnen te citeren.
Het is niet moeilijk voor een niet godsdienstige humanist om het daar mee eens te zijn maar hoe verbiedt die notie de embryo selectie in gevallen waar een grote kans bestaat op het ontstaan van een ongeneeslijke kwaal bij het nageslacht?
Ik vermoed dat Kuiper c.s. als zij er toe gedrongen zouden worden wel willen toegeven dat gegeven de mogelijkheid van kunstmatige inseminatie en de bestaande praktijk op dit terrein de selectie als zodanig een ethisch verantwoorde afweging is. Het gaat er meer om dat daarmee naar hun mening de weg wordt vrij gemaakt voor een verdergaande vorm van selectie dan tot dusver het geval was. Dat is wat zij dan waarschijnlijk zullen zeggen.
Hiermee verlaat de CU naar mijn mening het pad van de ethiek en betreedt zij dat van de politiek. De Unie heeft de bestaande praktijk geaccepteerd als voorwaarde voor regeringsdeelname in het nu gevallen kabinet en zij probeerde iedere uitbreiding ervan, ethisch of niet, te voorkomen omdat zij het inhoudelijk niet eens is met wat zij om politieke redenen heeft geaccepteerd. De achterliggende ethische reden voor het politieke standpunt is een breed gedeelde notie dat het faustiaanse element in het humanisme, de onbegrensde heerszucht van de mens over de rest van het leven en de kosmos, onvermijdelijk tot ongelukken leiden gaat. Dat is iets anders dan je te onthouden van ieder ingrijpen in de natuur. De consequentie van de veel verder gaande gedachte dat ieder actief ingrijpen verboden zou moeten zijn, zal ook de CU niet willen trekken. Het is niet waarschijnlijk dat de CU of Sloterdijk terug zouden willen naar de noble sauvage van JJ Rousseau[2].
En daarmee zijn we weer op het punt aangeland van de afweging: doen de artsen er goed aan de verwekkers van embryo’s de keus te laten tussen gezonde en erfelijke belaste baby’s of moet die keuze om principiële redenen worden afgewezen. Een argument voor een afwijzing van de keuze geeft Kuiper naar mijn mening niet. De Maastrichtse praktijk lijkt juist gewetensvol en het standpunt dat een afweging nodig is en die alleen door de behandelen arts en niet door Kamerleden kan worden gemaakt is terecht. Het beroep op de Bijbel en op God lijkt door de CU ten onrechte te worden gedaan. Dat is vanuit christelijk standpunt niet onbedenkelijk want een onterecht beroep op het woord van God komt wel rechtstreeks in strijd met de Tien Geboden. Daar staat: misbruik niet de naam van Adonai Elohim, want wie zijn naam misbruikt laat hij niet vrijuit gaan.
- Kerkvaders als Tertullianus en Origenes verwijzen naar Aristoteles als bron voor het separate bestaan van de ziel, maar ten onrechte. Diens werk ‘Over de Ziel’ geeft geen enkel aanknopingspunt voor het bestaan van een ziel los van het lichaam. Volgens Aristoteles hebben alle levende wezens, waartoe hij naast planten ook goden rekent, een ziel. Hij doelt ermee op iets wat levende wezens wel hebben en dode niet. Een soort levensbeginsel met andere woorden en zeker niet iets dat een afzonderlijk bestaan lijdt en in het lichaam geïncarneerd zou kunnen worden.
- Tout est bien, sortant des mains de l’Auteur des choses, tout dégénère entre les mains de l’homme, Emile, eerste zin.
Dit essay over goed en slecht verscheen eerder op het Blog van Toon Kasdorp