Het postmaterialisme van GroenLinks
Waar vindt het postmaterialisme van GroenLinks haar oorsprong en hoe past dit in het grotere verband van politieke plaatsbepaling?
Er is al veel geschreven over de ‘intellectuele leegte’ bij links vanwege de val de Muur – en daarmee het failliet van het communisme – en de in het Westen reeds gerealiseerde verzorgingsstaat. Ook heeft links enorm gefaald inzake de groeiende onvrede over het Europese project dat geen democratie lijkt te kunnen verdragen. Links heeft het in wezen liberale project van de EU omarmd vanwege haar geloof in samenwerking in plaats van (de liberale) competitie (het liberalisme heeft echter de grenzen simpelweg afgeschaft om grote internationaal opererende bedrijven meer winsten te kunnen laten maken). Ook heeft het tegenstanders – zoals te doen gebruikelijk bij links – tot nationalistische nazi’s gedemoniseerd zodat men niet meer op haar schreden kan terugkeren.
De ironie is dat juist de nazi’s een zeer vergelijkbare “noodzaak” tot een ‘verenigd’ Europa te berde brachten als bijvoorbeeld D66 dat nu doet: vanwege de opkomende supermachten – nu onder meer China en toen de VS en de Sovjet-Unie – kan Europa alleen ‘overleven’ als het zich verenigt (onder een dominerend Duitsland) want ‘kleintjes worden opgegeten door de groten’ en ‘samen staan we sterk’ (het adagium van het fascisme); het verschil is slechts dat de tanks zijn vervangen door de euro). Toch is er een nieuw links elan mogelijk en Jesse Klaver lijkt dat te hebben gevonden. Al lijkt dit meer een intuïtie van hem te zijn (en de historische kern van GroenLinks überhaupt) dan de uitkomst van een analyse.
Sowieso lijken de huidige politici en het Nederlandse volk nauwelijks nog op de hoogte van de ideologische, filosofische en historische context van hun opvattingen (hetgeen overigens ook historisch past bij het Nederlandse ‘postpolitieke’ poldermodel dat weinig ruimte geeft aan ideologieën) en ik zie het als mijn bijdrage aan het publieke debat om datgene wat politici zeggen en doen te verklaren door ze in de juiste ideologische, filosofische en historische context te plaatsen. Wat het standpunt van Jesse Klaver en dat van zijn partij GroenLinks kenmerkt is dat de economie en geld er niet toe doen, zoals met name Jesse Klaver heel sterk naar voren brengt, hetgeen politicologen ‘postmaterialisme’ noemen. Ik zal het hoe en waarom van dat postmaterialisme uitleggen.
Het marxisme kennen we als een uitgesproken materialistische ideologie: Marx noemde ook zelf zijn theorie historisch materialisme en zijn compaan Engels heeft de term ‘dialectisch materialisme’ voor hun filosofie gemunt. Overigens, in die dialectiek worden alle dualismen opgeheven (zoals ook de kern van Hegels omwerking van Kant was): materialisme en idealisme, wetenschap en filosofie, object en subject, etcetera. Maar Marx beschreef de (noodzakelijke gang van) de geschiedenis in tegenstelling tot Hegel niet als de ontplooiing van de Idee maar als de (dialectische) ontwikkeling van de materialistische bestaansvoorwaarden van de mens die Marx uiteindelijk in zuiver economische termen – productiemiddelen en productiekracht – beschreef. De ‘verecononimisering’ waar Klaver over spreekt als de bron van al het kwaad ziet is zo beschouwd de kern van het marxisme. Maar Klaver bedoelt eigenlijk iets anders en wat hij bedoelt treffen we eveneens bij Marx aan…
De kern van Marx’ theorie is zijn materialistische omwerking van het concept ‘vervreemding’ dat centraal stond bij Rousseau en Hegel. Het idee lijkt te zijn dat de mens een uniek dier is in de zin dat dieren zijn aangepast aan hun omgeving maar dat de mens zelf een voor hem leefbare wereld moet scheppen (door middel van zijn werktuigen c.q. technologie). De mens is ‘homo faber’: cultuur is zijn natuur.
Hier zie je ook dat typisch linkse maakbaarheidsgeloof waarbij het grote verschil tussen de drie grote ideologieën als volgt kan worden aangeduid: het liberalisme ziet het individu als autonoom, maar zowel het conservatisme als het socialisme ontkent dat en stelt dat het individu wordt gevormd door zijn omgeving (een beetje zoals Aristoteles de mens als ‘politiek dier’ omschreef: het goede leven is slechts mogelijk in en door de polis) waarbij het conservatisme evengoed een kleine Staat bepleit omdat de door de tradities gevormde gemeenschap de juiste, rechtvaardige context voor het individu vormt en de Staat daarom zo min mogelijk moet interfereren en het socialisme een grote Staat bepleit omdat alleen de machthebber de juiste voorwaarden kan realiseren waarin het individu tot het goede kan komen, het geluk kan vinden en in de woorden van Rousseau “wordt gedwongen om vrij te zijn” (na deze moralisering van de burger kan de Staat echter worden afgeschaft).
Dit is ook de reden waarom het socialisme altijd alle kritiek op de machthebber uit, want het socialisme gelooft dat de machthebber voor alles verantwoordelijk is (merk op dat de Duitse taal ook duidelijk laat zien dat ‘Macht’ is afgeleid van ‘machen’ . Zo is er bij de oude Grieken een sterke connectie tussen doen en zijn: zijn is handelen en wat dat handelen ondergaat ‘is’ niet in volle zin een ‘zijn’ hetgeen uiteraard ook diep in ons denken is verankerd. Ergo, de baas is verantwoordelijk voor wat zijn slaaf, werknemer of onderdaan doet, terwijl het liberalisme en het conservatisme de burger alle verantwoordelijkheid voor zijn eigen handelen geven (om welke reden het socialisme de dader altijd als slachtoffer (van het onrechtvaardige, misdadige ‘systeem’) ziet en eigenlijk geen straffen wil geven – alleen de machthebber c.q. politicus verdient straf of zoals bij Fortuyn zelfs de dood – terwijl het conservatisme de misdadiger juist zwaar wil straffen).
Het probleem dat Marx nu in het kapitalisme zag is dat hier de mens – de arbeider – is vervreemd van zijn arbeid dus van zijn eigen scheppingskracht, die het wezen van de mens vormt. In plaats dat (het product van) zijn arbeid deel van hem blijft als zijn zelfrealisatie moet hij het product van zijn arbeid en zelfs zijn eigen arbeidskracht verkopen om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien (en het is uiteraard ook deze ‘vereconomisering’ c.q. rendementsdenken waartegen Klaver zich verzet). Het concept ‘vervreemding’ wordt zo getransformeerd tot het economische begrip van ‘uitbuiting’.
Uiteraard zit er nog een hele economische theorie aan vast die men kan terugvoeren naar enerzijds Smith en Ricardo en Marx’ meerwaardetheorie (maar uiteindelijk ook naar de aartskapitalist Locke die beschreef hoe kapitaal ontstaat uit voedseloverschot) en anderzijds aartssocialist Rousseau die al zag dat eigendom de bron is van alle ongelijkheid tussen mensen en daarmee van alle menselijke degeneratie die we ‘beschaving’ noemen (‘alle ellende is begonnen toen iemand zei “Dit land is van mij“‘).
Het is een saillant detail dat Lenin en Stalin alleen de latere, economistische werken van Marx kenden: dat maakte hun socialisme tot een economisch systeem dat zo tegenover het westerse kapitalisme kwam te staan (en dat wij communisme noemden maar die term verwijst eigenlijk naar de toekomst voorbij de revolutie; kenmerkend voor alle socialistische Staten is dat zij dictatoriaal blijven omdat het met die moralisering van de burger niet zo wil vlotten zodat een corrigerende revolutie met bijbehorende brute, mensenrechtenvertrappende staatsmacht elke dag opnieuw nodig blijft en het socialisme juist alleen maar het tegendeel van haar doel bewerkstelligt).
Maar in het Westen kende men de vroegere, meer humanistische werken van Marx wel hetgeen tot ‘Nieuw Links’ in de jaren ’60 en ’70 leidde: waar bij ‘oud’ links alles om geld en economie draait – in het bijzonder uiteraard om de ‘onrechtvaardige’ verdeling van het kapitaal zoals opnieuw bij de SP, welke partij nieuw elan heeft gekregen door zijn strijd tegen de ‘neoliberale’ afbraak van de verzorgingsstaat. Al ging het al bij nieuw links in de jaren ’60 en ’70 om immateriële waarden zoals pacifisme (anti-kernwapens), feminisme en antidiscriminatie alsmede milieubewustzijn en duurzaamheid. GroenLinks is een typisch product van dat Nieuw Links (waarbij dat groene uiteraard naar dat milieubewustzijn verwijst).
Nieuw Links is nog wel anti-kapitalistisch, maar dan in de zin dat het een duurzame economie wil en daartoe wil aanzetten tot ‘consuminderen’ in plaats van de kapitalistische logica te volgen om steeds meer te moeten produceren en consumeren (terwijl bv. de Sovjet-Unie, dus oud links, in wezen overging tot een oorlogseconomie om de productie zeer op te kunnen schroeven met enorme milieuverontreiniging als gevolg).
Dat dat Nieuw Links tamelijk laat opkwam heeft ermee te maken dat West-Europa na de oorlog een enorme economische groei beleefde die de welvaartsstaat mogelijk maakte waarbij de Staat een zekere welvaart voor alle burgers garandeerde. Conform de piramide van Maslow ontstaat dan ruimte om immateriële waarden als respect en zelfactualisatie na te streven.
In dat opzicht moet ook ‘oud links’ zoals de vakbonden en de SP erkennen dat haar strijd om bij voorbeeld loonsverhoging voor schoonmakers misschien niet vooral om financiële bestaanszekerheid gaat, maar veeleer om respect en waardering. In onze welvaartsstaat hoeft niemand met een lege maag naar bed, maar men acht zich niet gerespecteerd en gewaardeerd als men minder dan een ander verdient en niet af en toe een loonsverhoging krijgt.
Na de meer fysieke behoeftenbevrediging ontstond zo een sterke behoefte aan (wederzijds) respect en gelijkwaardigheid (zodat ook zaken als vrouwen- en homo-emancipatie hoog op de agenda kwamen) en vooral Nieuw Links streeft daarenboven naar zo ongeveer de hoogste trap van de hiërarchie van Maslow: ‘zelfactualisatie’ (hetgeen terug naar Aristoteles gaat: elk ding moet zijn potenties tot actualiteit brengen). Dat is het postmaterialisme (vóór WO II waren eigenlijk alle ideologieën daarentegen nog sterk materialistisch).
Het liberalisme ontwikkelde zich al eerder in een vergelijkbare richting. Na een focus op gelijke rechten voor iedereen werd het individu onder invloed van de Romantiek meer gezien als uniek en moet elk individu de kans krijgen zijn unieke talenten te ontwikkelen (‘zelfontplooiing’).
Een belangrijk verschil tussen liberalisme en socialisme blijft dat het liberalisme sterk individualistisch is (met slechts sociale relaties in de vorm van vrijwillige contracten) terwijl het socialisme de mens als groepsdier ziet en dus gelooft dat het individu andere mensen nodig heeft om zichzelf te kunnen ontplooien. Niet alleen hamert het socialisme daarom op solidariteit (en verwijt het liberalen a-sociaal te zijn), maar de geijkte gezamenlijke activiteit waarin het individu zich kan ontplooien en realiseren is arbeid.
Ook als we niet meer hoeven te werken om in ons levensonderhoud te kunnen voorzien (omdat robots al het werk kunnen doen, bij voorbeeld), dan moeten we blijven werken omdat dat nu eenmaal ons wezen is en we alleen in ons werk ons kunnen realiseren. Maar bevrijd van de eisen van het levensonderhoud, kunnen we dan het werk doen wat we willen doen (van gedichten schrijven tot in de ochtend broodjes bakken en in de middag gaan vissen) dus waarmee we ons echt realiseren: de vervreemding (die het kapitalistische systeem voortbrengt) waar Marx over sprak kan dan worden opgeheven (en op die wijze beschreef Marx ook het communistisch paradijs).
Dit is ook de reden waarom de PvdA zichzelf de Partij van de Arbeid noemt en haar strijd in de jaren ‘70 om vrouwenemancipatie in wezen om toegang van vrouwen tot betaald werk ging (waardoor links de “opportunistische” want ‘plotselinge’ verdediging van vrouwenrechten door islamcritici verkeerd begrijpt: die verdediging is typisch liberaal en heeft niets te maken met de sociaaldemocratische vrouwenemancipatie van de jaren ‘70).
De ironie is dat tegenwoordig de VVD de partij voor ‘de hardwerkende Nederlander’ is geworden en de linkse partijen juist alle niet-werkenden hebben omarmd (van bijstandsgerechtigden tot asielzoekers) – uiteraard met een beroep op de linkse solidariteit met ‘de zwaksten’. Dat links hier ideologisch evengoed heeft gefaald heeft te maken met het consumentisme dat door de welvaartsstaat is voortgebracht: al snel na WO II verdienden arbeiders meer dan genoeg om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien, maar in plaats van dat men minder ging werken om zich in de vrije tijd te kunnen ontplooien c.q. realiseren, bleef de arbeider lang en hard werken om een mooiere auto te kunnen kopen (om zo status te verwerven: een andere hogere behoefte volgens Maslow) met daarbij het weekend om zich te ontspannen in een orgie van drank, drugs en seks (zoals bezongen in bv. Saturday Night Fever en vele andere pophits).
Evengoed lijkt de opkomst van robotten een kans te bieden om alsnog het ‘communistisch paradijs’ te verwezenlijken: een basisinkomen kan dan de welvaartsstaat echt af maken en mensen de gelegenheid geven om te doen wat men wil doen in plaats van te moeten werken omdat nu eenmaal de hypotheek moet worden afbetaald.
Wellicht zullen liberalen en socialisten evengoed menen dat burgers wel moeten blijven werken, zodat het concept van een negatieve belasting (een aanvulling op je inkomen uit arbeid als die te weinig oplevert) misschien aantrekkelijker is dan een basisinkomen.
De liberaal verlangt immers een ‘tegenprestatie’ omdat het geld voor het basisinkomen wordt opgebracht door de mensen die de robots in hun eigendom hebben en die zo van een deel van hun inkomen worden beroofd (waarachter ook een protestantse moraal schuilgaat waarbij de mens die niet arbeidt niet zal eten).
De socialist omdat de mens slechts tot zelfactualisatie dus tot geluk kan komen door middel van arbeid. Maar in hun opvatting van welk arbeid gekozen kan worden zullen liberalen en socialisten verschillen: de liberaal zal de burger vrij laten waardoor de meeste burgers in hun consumentisme zullen kiezen voor lucratief arbeid hetgeen zelfs ‘vernederend’ werk kan zijn waardoor het werk het tegendeel van zelfactualisatie oplevert (bv. prostitutie), terwijl de socialist zal proberen de weg naar dergelijk werk te blokkeren omdat arbeid in dienst van zelfactualisatie moet staan.
Waar het liberalisme immers een ‘negatieve’ opvatting van vrijheid hanteert (vrijheid als niet door anderen worden belemmerd in wat je wilt doen), hanteert het socialisme een ‘positieve’ opvatting van vrijheid waarbij de burger moet worden gedwongen om de ‘juiste’ keuzes te maken die tot zelfactualisatie leiden (het liberalisme verafschuwt dit typisch linkse paternalisme), zoals het socialisme ook de burger wil dwingen tot gezonde voeding door simpelweg ongezond voedsel te verbieden terwijl het liberalisme meent dat de overheid zich niet moet bemoeien met wat de burger eet.
Dit essay verscheen eerder op GebandVanJoop
Feitelijk was de Europese welvaarts-/verzorgingsstaat mogelijk dankzij het kapitalisme. En uiteraard de werkethiek en het feit dat het als normaal werd gezien dat men werkte en daardoor geld opzij kon zetten voor het zeer kleine deel van de bevolking dat niet kon werken, of om wat voor reden dan ook (tijdelijk) zonder werk zat.
Het was nooit bedoeld om enorme groepen te onderhouden en heeft al helemaal nooit als uitgangspunt gehad dat er grote groepen niet zouden werken.
Dergelijke sociale systemen zijn ALLEEN mogelijk (geweest) in Europese landen. Nergens anders ter wereld is er ooit zo iets opgezet op een manier dat het werkte.
Met de influx van grote aantallen personen die nooit zullen werken, nooit iets toe zullen voegen, tezamen met de afbraak van het idee dat men dient te werken voor zijn geld EN de koers naar een totalitair socialisme opgelegd door Brussel is het verval van die welvaartstaat dan ook verzekerd.
Dit is een mooi inhoudelijk overzicht van intellectuele opvattingen uit vorige eeuwen.
Maar het geeft veel te veel eer aan dat “groen-links” : dat bestaat uit denk-luie,
post-moderne, modieuze pretenties. Schadelijker is er niet.